In het Belgisch Staatsblad van 22 december 2023 werd een KB gepubliceerd dat wijzigingen doorvoert aan de KB’s 1, 2, 2bis, 3, 14, 19, 22, 31,41 en 44. Daarnaast voorziet dit KB in een uitstel naar 1 januari 2025 van de inwerkingtreding van de nieuwe btw-ketting.
Verlegging van heffing
Voor de verlegging van heffing naar de medecontractant van de btw die verschuldigd is op de leveringen van goud of halffabricaten met een zuiverheid van ten minste 325 duizendsten en voor de leveringen van beleggingsgoud waarvoor geopteerd werd voor de btw-heffing (artikel 20bis KB 1), wordt de voorwaarde geschrapt dat de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige moet zijn. Net zoals voor de werken in onroerende staat volstaat het voor deze verlegging dat de afnemer gehouden is tot het indienen in België van een periodieke btw-aangifte. Er moet nu ook een verklaring op de factuur worden vermeld waarbij de afnemer bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een maand na ontvangst van de factuur erkent dat hij aan deze voorwaarde voldoet.
In de in artikel 20ter KB 1 opgenomen verlegging van heffing naar de medecontractant van de btw die verschuldigd is op de overdracht van broeikasgasemissierechten en andere eenheden die door exploitanten kunnen worden gebruikt om de Richtlijn 2003/87/EG na te leven, wordt verduidelijkt dat de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige moet zijn die de periodieke btw-aangifte indient. De mogelijkheid tot verlegging van heffing naar een niet in België gevestigde btw-plichtige afnemer die in België voor de btw is geregistreerd (rechtstreeks of via een aansprakelijke vertegenwoordiger) wordt afgeschaft. In theorie althans want als de btw-plichtige afnemer niet in België is gevestigd, dan vindt de in die verlegging bedoelde dienst plaats buiten België en is er dus nooit sprake van Belgische btw die moet worden voldaan.
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor platforms die bepaalde leveringen faciliteren
En er wordt een nieuw artikel 20quater in KB 1 ingevoegd. Daarmee geeft de wetgever uitvoering aan artikel 51bis, § 3bis Wbtw. Die nieuwe paragraaf (ingevoerd bij de wet dd. 23.11.2023) stelt dat de btw-plichtige die goederenleveringen faciliteert via een elektronische interface die hij exploiteert, in bepaalde gevallen mee hoofdelijk gehouden is tot het voldoen van de over die gefaciliteerde leveringen verschuldigde Belgische btw. Het gaat om die gevallen waar het platform niet de ‘primaire’ schuldenaar van de btw wordt door het in artikel 14bis btw-richtlijn opgenomen onweerlegbaar wettelijk vermoeden dat de gevallen vastlegt waarvoor het platform als koper-verkoper moet worden beschouwd. De verkoper, niet het platform, blijft dus de primaire schuldenaar van de op de verkopen verschuldigde btw, maar de exploitant van het platform kan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor die btw als hij niet te goeder trouw is of een fout of nalatigheid heeft begaan met betrekking tot de volgende leveringen van goederen:
- binnenlandse goederenleveringen en intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit een andere lidstaat naar België voor particulieren en andere afnemers van wie de intracommunautaire verwervingen in België niet aan de btw zijn onderworpen;
- afstandsverkopen met invoer van goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro, waarbij het de leverancier is die voor de invoer als geadresseerde optreedt (dus niet als de koper bv. via het koeriersbedrijf de invoer-btw moet voldoen).
Het nieuwe artikel 20quater KB 1 regelt nu de wijze waarop de fiscus aan de exploitant van het platform kennisgeving moet doen van de ernstige vermoedens die bestaan dat een leverancier voor wie het platform de leveringen faciliteert zijn aangifte- en betalingsverplichtingen niet correct vervult. Die kennisgeving is nodig om de hoofdelijke aansprakelijkheid in te kunnen roepen en gebeurt op het door exploitant meegedeelde elektronisch adres. Ook de leverancier moet zo’n kennisgeving krijgen op het door hem meegedeelde elektronisch adres, of bij gebrek daaraan op het elektronisch adres van de exploitant van het platform.
Verder regelt het nieuwe artikel 20quater KB 1 de bezwaarprocedure die de leverancier kan instellen tegen voormelde kennisgeving op het in die kennisgeving door de fiscus meegedeelde elektronisch adres.
Gegevens te verstrekken door betalingsdienstaanbieders
Aanbieders van betalingsdiensten zijn vanaf 1 januari 2024 verplicht om informatie te verstrekken over bepaalde grensoverschrijdende betalingen binnen de EU (artikel 93duodecies/1 Wbtw). Zo willen de fiscale diensten zicht krijgen op de echte ontvangsten van btw-plichtigen in de e-commerce.
Per kwartaal moeten zij nauwkeurige registers bijhouden van relevante grensoverschrijdende betalingen. Het gaat dan om betalingen waarbij de betaler en de begunstigde in twee verschillende lidstaten gevestigd zijn.
Het nieuw ingevoerde artikel 26quater KB 1 legt de verplichting op om voormelde registers uiterlijk aan het einde van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop de gegevens betrekking hebben, elektronisch aan de fiscus te bezorgen via een elektronisch standaardformulier.
En in afdeling 5 van de bijlage bij KB 44 wordt een punt III ingevoerd dat de boetes vastlegt als voormelde verplichtingen niet worden nageleefd. Onder meer worden de volgende boetes voorzien:
- het niet houden van voormelde registers: 3.000 euro voor een eerste overtreding, 4.000 euro voor de tweede en 5.000 euro voor elke volgende overtreding;
- 2.000 euro per ontbrekende mededeling;
- voor het laattijdig meedelen aan de fiscus: 300 euro per maand vertraging voor elke laattijdige mededeling met een maximum van 3.000 euro.
Ook voor het niet naleven van het formaat voor de rapportering als een onvolledige of onjuiste mededeling worden boetes opgelegd.
Forfait voor caféhouders
Op 30 maart 2023 liet de fiscus al weten dat btw-plichtigen die de forfait voor caféhouders toepassen in afwachting van de publicatie van een wijziging van KB 2bis hun btw-aangifte voor het eerste kwartaal 2023 konden opstellen aan de hand van de voorlopige forfaitaire grondslagen van aanslag voor de berekening van de in 2023 te betalen btw, namelijk die van 2022 met uitzondering van:
- aangenomen verlies op elk bier in vaten: 7,5% (in liters) (i.p.v.. 4%) van de hoeveelheid bier in vaten aangekocht gedurende een trimester;
- voor kleine caféhouders
- Bier in vaten: inkoopprijs x 2,64% (i.p.v. 2,55%)
- Bier in flessen en andere koude en warme dranken: inkoopprijs x 3,28% (i.p.v. 3,2%).
Dat KB 2bis wordt nu met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023 in die zin aangepast, net zoals het berekeningsblad in de bijlage van dat KB.
Algemeen verhoudingsgetal
Gemengde btw-plichtigen die hun btw-aftrek bepalen op basis van het algemeen verhoudingsgetal, zijn sinds 1 januari 2024 verplicht om de fiscus hierover voorafgaandelijk in te lichten. Dat gebeurt via het formulier E-604A (gemengd btw-plichtige bij aanvang van de economische activiteiten) of B (gemengd btw-plichtige ingevolge een wijziging van de economische activiteiten) in te dienen op MyMinfin.
Als de btw-plichtige bij aanvang van zijn economische activiteit al het algemeen verhoudingsgetal wil toepassen, dan doet hij deze melding ten laatste voor het einde van het eerste aangiftetijdvak waarin de aanvang van zijn activiteit plaatsvindt. Wil hij het algemeen verhoudingsgetal toepassen ingevolge een wijziging van zijn activiteit waardoor hij gemengde btw-plichtige wordt, dan doet hij die kennisgeving vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak waarin de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt. Deze kennisgevingen hebben uitwerking voor een onbepaalde duur vanaf de eerste dag van de aanvang of wijziging van zijn activiteit.
De btw-plichtigen dit het algemeen verhoudingsgetal al toepasten op 31 december 2023, krijgen tijd tot 30 juni 2024 om die melding te doen.
Ook de btw-plichtigen die voor de berekening van hun btw-aftrek willen omschakelen van het werkelijke gebruik naar het algemeen verhoudingsgetal moeten zo’n kennisgeving doen. Hier is geen termijn voorzien, maar de kennisgeving heeft pas uitwerking vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar van de kennisgeving en ten vroegste op 1 januari van het vierde jaar dat volgt op de datum van uitwerking van de kennisgeving voor de toepassing van het werkelijke gebruik.
Wil de btw-plichtige in omgekeerde richting omschakelen, dan moet hij hiervan de voorafgaandelijke kennisgeving voor het werkelijke gebruik doen.
Naast de kennisgeving van zijn keuze van de aftrekmethode, moet de btw-plichtige ook zijn voorlopige en definitieve verhoudingsgetallen meedelen. Dit moet gebeuren via INTERVAT ter gelegenheid van het indienen van de btw-aangifte voor het eerste kwartaal of voor een van de eerste drie maanden van het kalenderjaar. Btw-plichtigen die van bij de aanvang van hun activiteit of door een wijziging ervan gemengde btw-plichtige worden, moeten de verhoudingsgetallen meedelen bij de indiening van de btw-aangifte voor het kwartaal waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd. Gaat het om een maandaangever dan moet dit gebeuren bij het indienen van de btw-aangifte voor een van de eerste twee maanden na die waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd. De btw-plichtige moet hiervan ook nog steeds een berekeningsblad opmaken en bijhouden.
Werkelijke gebruik
De vanaf 1 januari 2023 ingevoerde nieuwe regeling voor de toepassing van het werkelijk gebruik wordt ook bijgestuurd om de doeltreffendheid ervan te verhogen.
Artikel 18bis, § 1, derde lid KB 3 wordt aangepast zodat btw-plichtigen die door de aanvang van hun economische activiteit of door een wijziging ervan gemengde btw-plichtige worden en daarbij het werkelijke gebruik willen toepassen vanaf die aanvang of wijziging van de activiteit, hun kennisgeving moeten doen vóór het einde van het aangiftetijdvak waarin de aanvang of de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt (in plaats van vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak dat daarop volgt). Die keuze krijgt ook uitwerking vanaf de datum van de aanvang of wijziging van de activiteit (en niet vanaf het tijdvak dat daarop volgt – de wetgever neemt hiermee in feite een bestaande administratieve tolerantie in de btw-wetgeving op).
In paragraaf 2 van artikel 18bis KB 3 wordt verduidelijkt dat de btw-plichtigen die het werkelijk gebruik toepassen, de in die paragraaf vermelde gegevens elk jaar opnieuw moeten bezorgen aan de fiscus. De wetgeving voorzag reeds dat dit moet gebeuren via INTERVAT ter gelegenheid van het indienen van de btw-aangifte voor het eerste kwartaal of voor een van de eerste drie maanden van het kalenderjaar. Aan die paragraaf 2 is nu een nieuw lid toegevoegd voor de situatie waar de btw-plichtige het werkelijke gebruik toepast vanaf de aanvang of wijziging van zijn activiteit. In dat geval moeten die gegevens via INTERVAT meegedeeld worden bij de indiening van de btw-aangifte voor het kwartaal waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd, of in het geval van een maandaangever, bij het indienen van de btw-aangifte voor een van de eerste twee maanden na die waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd.
De nieuwe paragraaf 4 van artikel 18bis KB 3 bepaalt dat als een gemengde btw-plichtige die het werkelijk gebruik toepast en wenst over te schakelen naar het algemeen verhoudingsgetal, dan volstaat het om de hogervermelde kennisgeving van de toepassing van het algemeen verhoudingsgetal te doen. Er moet dus niet nog een afzonderlijke kennisgeving van stopzetting van het werkelijk gebruik gebeuren. Die wijziging gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op deze kennisgeving. En ook hier verduidelijkt de wetgever dat zo’n omschakeling pas ten vroegste kan vanaf 1 januari van het vierde jaar dat volgt op de datum van uitwerking van de initiële kennisgeving voor de toepassing van het werkelijke gebruik.
En tot slot legt de nieuwe paragraaf 8 van artikel 18bis KB 3 aan gedeeltelijke btw-plichtigen, die van rechtswege het werkelijke gebruik moeten toepassen, de verplichting op om de in paragraaf 2 opgenomen gegevens (zoals hun bijzondere verhoudingsgetallen) ook jaarlijks aan de fiscus mee te delen via INTERVAT, ter gelegenheid van het indienen van de btw-aangifte voor het eerste kwartaal of voor een van de eerste drie maanden van het kalenderjaar. Gaat het om het eerste jaar waar het werkelijke gebruik wordt toegepast vanaf de aanvang of wijziging van de activiteit die de gedeeltelijke btw-plicht met zich meebrengt, dan moeten die gegevens meegedeeld worden bij de indiening van de btw-aangifte voor het kwartaal waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd, of in het geval van een maandaangever, bij het indienen van de btw-aangifte voor een van de eerste twee maanden na die waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd.
Toevallige btw-plicht door optie
Elkeen die voor btw geen beroepsoprichter is, kan er voor opteren om de verkoop van, of de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van een zakelijk recht op een nieuw gebouw, aan de btw te onderworpen (voor zover de nieuwtermijn nog niet is verstreken).
Voor deze optie vereist de wetgever niet langer dat de verkoper de fiscus hiervan informeert met het formulier 104.1. Het blijft op basis van artikel 1 KB 14 nieuw wel vereist om deze optie uit te drukken in de eerste akte die tussen de partijen de titel vormt van de levering. Dat is volgens het verlag aan de Koning bij het KB meestal de verkoopovereenkomst, maar de fiscus aanvaardt dat dit ook wordt geconcretiseerd in een verkoopbelofte.
Bijzondere landbouwregeling
Met zijn wet van 23 november 2023 verhuisde de wetgever tal van bepalingen over de bijzondere landbouwregeling van het KB 22 naar artikel 57 Wbtw (op advies van de Raad van State). Het gaat voor alle duidelijkheid niet om inhoudelijke wijzigingen. Die bepalingen worden nu in het KB 22 opgeheven. En uiteraard worden ook de verwijzingen naar de verhuisde bepalingen aangepast.
Bewaringstermijn
Met de wet van 20 november 2021 inzake diverse fiscale en financiële bepalingen (B.S. dd. 30.11.2022) wijzigde de wetgever de algemene bewaringstermijn voor onder meer facturen en stukken van zeven naar tien jaar. Voor de bedrijfsmiddelentabel was de wetgever die aanpassing vergeten. Dat wordt nu rechtgezet in artikel 11 KB 3.
Btw-ketting
De modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, is geregeld in de wet van 12 maart 2023. Die wet voorziet onder meer dat vanaf 1 januari 2024 de btw-rekening-courant en de bijzondere rekening verdwijnen, een btw-provisierekening wordt ingevoerd die de btw-plichtige makkelijker zelf kan beheren en de fiscus voor btw-plichtigen die hun indieningsverplichting niet naleven, een vervangende btw-aangifte kan opmaken en de btw-schuld sneller kan opnemen in een innings- en invorderingsregister.
Die wet voorziet ook in de mogelijkheid dat bij koninklijk besluit een latere datum van inwerkingtreding kan worden bepaald die niet later mag zijn dan 1 januari 2025. Het kabinet van de minister had reeds laten weten dat dit uitstel er zou komen. Artikel 35 van het KB van 17 december 2023 formaliseert nu dit uitstel naar 1 januari 2025.
KB van 17 december 2023, B.S. 22 december 2023