De btw-administratie publiceert de circualire nr. AFZ 5/2011 (AFZ/2011-0429) van 27 juni 2011, waarin ze een eerste commentaar geeft op de Verordening (EU) NR. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011. Deze verordening heeft de bedoeling bepaalde begrippen uit de Btw-richtlijn vast te leggen zodat deze in alle lidstaten van de Unie op dezelfde wijze worden toegepast. Naast een hername van de bepalingen van de Verordening (EG) nr. 1777/2005 van de Raad van 17 oktober 2005, waarin toen al bepaalde begripsomschrijvingen waren opgenomen om een uniforme toepassing van de Btw-richtlijn te bekomen, omschrijft deze nieuwe verordening verschillende begrippen inzake de nieuwe regels voor de plaatsbepaling van diensten, het zogenaamde VAT package, die op 1 januari 2010 van toepassing werden.
Een ingebonden verzameling van niet-handgeschreven processen-verbaal van een OCMW-raad heeft qua aard, inhoud en samenstelling alle kenmerken van een boek in de zin van voormelde bepaling. Het inbinden ervan is dus overeenkomstig artikel 38, § 4, Wbtw onderworpen aan het tarief van 6% (cijfer 1 van rubriek XIX, tabel A van de bijlage bij het KB. nr. 20 inzake btw-tarieven).
Bron: Fisconetplus, Beslissing nr. E.T.118.312 van 23 mei 2011
Wanneer een vruchtgebruik op een nieuw gebouw dat met toepassing van btw werd gevestigd, ontbonden wordt binnen de 15-jarige herzieningstermijn, zijn enkel de titularissen van het vruchtgebruik verplicht, op grond van artikel 10, 4°, van het koninklijk besluit nr. 3, de btw-herziening uit te voeren, ook al zal de naakte eigenaar na de ontbinding van het vruchtgebruik (waardoor hij terug volle eigenaar wordt) het gebouw verhuren of verkopen met vrijstelling van btw ingevolge artikel 44 Wbtw.
Bron: Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2010.235 van 22 juni 2010
In het verleden aanvaardde de btw-administratie de btw-vrijstelling van artikel 44 Wbtw voor beoefenaars van paramedische beroepen, maar enkel voor die handelingen welke voor RIZIV-terugbetaling in aanmerking kwamen. Zo moesten bv. ergotherapeuten, tabacologen, podologen en diëtisten enkele behandelingen van een patiënt vrijstellen van btw, voor zover RIZIV-terugbetaling was voorzien. De volgende behandelingen van dezelfde patiënt die niet voor RIZIV-terugbetaling in aanmerking kwamen, waren aan de btw onderworpen.
Rekening houdend met het doel van artikel 44, § 1, 2° Wbtw en de mogelijke praktische problemen voor zowel de btw-administratie als voor desbetreffende dienstverrichters, beslist de administratie nu dat alle prestaties van beoefenaars van paramedische beroepen voortaan van btw zijn vrijgesteld, voor zover deze prestaties opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Het aantal handelingen dat daadwerkelijk voor RIZIV-terugbetaling in aanmerking kom speelt dus geen rol meer. Debeslissing nr. E.T. 104.382 van 24 juni 2004 wordt in die zin aangepast.
Bron: Fisconetplus, Beslissing nr. ET 104.382 van 13 mei 2011
De onroerende verhuur is in België in principe vrijgesteld van btw door artikel 44 Wbtw, waardoor de verhuurder geen recht op aftrek heeft van de btw geheven van de kosten met betrekking tot het verhuurde gebouw. Wanneer de terbeschikkingstelling van een onroerend goed, of een gedeelte ervan, deel uitmaakt van een “globaal dienstenpakket” aangeboden door een bedrijvencentrum, is de gehele handeling onderworpen aan btw, ook het gedeelte van de prijs welke de huur van het onroerend goed dekt. Maar slechts onder voorwaarde dat het minimum aan diensten opgesomd in de circulaire nr. AOIF 39/2005 (E.T. 108.816) van 27 september 2005 in de globale prestatie is begrepen. In een zaak voorgelegd aan de rulingcommissie is dit ook het geval, maar slechts een gedeelte van het gebouw wordt voor de dienstverlening van bedrijvencentrum gebruikt. Voor de rulingcommissie vormt dit geen enkel probleem en oordeelt dat het dienstenpakket van het bedrijvencentrum aan de btw is onderworpen, ook al wordt niet het gehele gebouw voor deze activiteiten gebruikt.
Bron: Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2010.137 van 28 september 2010
Onderneming A sluit met onderneming B (van dezelfde groep) een overeenkomst waarbij A de uitgifte van spaarpunten zal coördineren en vervolgens ook waardebonnen zal uitreiken aan de spaarders die ze kunnen gebruiken om volgende aankopen bij distributievennootschappen (C) te betalen. Hiervoor betaalt B aan A een vergoeding per toegekend spaarpunt en uitgereikte waardebon. Deze bedragen worden door B doorgerekend aan de verschillende distributievennootschappen van de groep (C), welke zij beheert. Vervolgens zullen de distributievennootschappen ook een vergoeding betalen aan A voor de deelname aan het getrouwheidsprogramma. In de voorgelegde zaak oordeelde de rulingcommissie het volgende:
A krijgt een vergoeding per ingewisselde waardebon als vergoeding voor business support diensten, welke onder de B2B-hoofdregel vallen en dus met Belgische btw belastbaar zijn voor zover de klant een btw-plichtige is die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in België heeft of een in België gevestigde vaste inrichting is van een buitenlandse btw-plichtige.
De uitgifte van punten en waardebonnen door de promotor (A) wordt voor de btw beschouwd als de uitgifte van een titel die een zekere geldwaarde vertegenwoordigt en kan niet als omzet van A worden beschouwd. Naar analogie met de administratieve rechtspraak m.b.t. maaltijdcheques, leescheques, en dergelijke producten, valt deze uitgifte buiten de toepassing van de btw.
De uitgifte van deze punten en waardebonnen dient anderzijds te worden beschouwd als het basisinstrument van het loyaliteitsprogramma, dat de promotor (A) toelaat zijn belaste diensten te verrichten zodat deze uitgifte geen negatieve invloed mag hebben op het recht op aftrek van de promotor. Bijgevolg dient de verkoop van de punten of waardebonnen niet in acht te worden genomen bij de bepaling van het btw-statuut van de promotor (A), in het bijzonder wat zijn recht op aftrek betreft.
Opdat verbouwingswerken aan een rusthuis het verlaagd btw-tarief van 6% zouden kunnen genieten, dient er onder meer gefactureerd te worden aan de eindgebruiker, volgens de wetgeving de verblijfsinrichtingen voor bejaarden welke door de bevoegde overheid zijn erkend in het kader van de wetgeving inzake bejaardenzorgexploitant. Wanneer een eigenaar gebouwen verhuurt (erfpacht) aan een andere partij die ze op zijn beurt verhuurt aan de werkelijke door de overheid erkende exploitanten van de rusthuizen, kunnen de verbouwingswerken die aan de eigenaar worden aangerekend eveneens het verlaagd btw-tarief genieten, voor zover de andere voorwaarden gesteld in rubriek XXXI van tabel A bij het KB nr. 20 zijn vervuld.
Bron: Fisconet, voorafgaande beslissing nr. 2010.025 van 05 oktober 2010
Wanneer een gebouw deels als kantoor van een btw-eenheid met recht op aftrek en deels als privéwoning van de zaakvoerder zal gebruikt worden, wordt als volgt bepaald: de btw op de werken met betrekking tot de gemeenschappelijke delen van het gebouw (funderingen, verluchte ruimten, buitenmuren, dak, goten, scheidingsmuren tussen privé- en beroepsgedeelte) is aftrekbaar volgens de verhouding tussen de oppervlakte die beroepsmatig wordt gebruikt en de totale oppervlakte; de btw op de werken die specifiek betrekking hebben op het privégedeelte zijn niet aftrekbaar (badkamer, ingerichte keuken, enz), terwijl de btw op de werken die specifiek betrekking hebben op het beroepsgedeelte volledig aftrekbaar zijn.
Bron: Fisconet, voorafgaande beslissing nr. 2010.018 van 31 augustus 2010
Wanneer een btw-plichtige (consultancy-activiteiten en diensten inzake reclame met betrekking tot energiebesparende investeringen) zonnepanelen laat plaatsen en de geproduceerde energie terug op het net plaatst, welke btw-regels gelden er dan met betrekking tot de geleverde stroom, de groenestroomcertificaten, het recht op aftrek en de regeling medecontractant? De rulingcommissie kwam in deze zaak tot de volgende conclusies: De met de zonnepanelen geproduceerde stroom wordt terug op het net geplaatst via een terugdraaiende meter, waardoor de btw-plichtige nooit een vergoeding zal ontvangen van de electriciteitsleverancier indien hij meer stroom op het net terugplaatst dan wat hij verbruikt (hoogstens een nulfactuur), waardoor deze levering als een handeling om niet (zonder tegenprestatie) moet worden beschouwd en bijgevolg niet aan de btw is onderworpen. Indien de geproduceerde stroom zelfs maar gedeeltelijk voor de btw-activiteiten (in casu consultancy en publiciteit) wordt aangewend, is de verhandeling van de verkregen groenestroomcertificaten aan de btw onderworpen. Wordt de geproduceerde stroom uitsluitend voor privédoeleinden gebruikt, dan is de verhandeling van de verkregen groenestroomcertificaten niet aan de btw onderworpen. In de mate dat de geproduceerde stroom gebruikt wordt voor de btw-handelingen met recht op aftrek, is de btw geheven van de investering in de zonnepanelen en toebehoren aftrekbaar. Wordt de geproduceerde stroom zowel voor privé- als beroepsdoeleinden gebruikt, dan zal de btw-plichtige met het lokale btw-kantoor het aftrekbaar percentage moeten vaststellen. Indien de verhandeling van de groenestroomcertificaten aan de btw is onderworpen, kan de btw-plichtige de btw geheven van de kosten die een rechtstreeks verband houden met de verhandeling van die certificaten volgens de normale regels in aftrek brengen. De Belgische installateur van de zonnepanelen mag aan de btw-plichtige enkel factureren met toepassing van de verlegging van heffing voor werken in onroerende staat (KB nr 1, artikel 20) indien de zonnepanelen minstens gedeeltelijk voor de btw-activiteiten worden gebruikt (in casu consultancy, publiciteit en eventueel de verhandeling van groenestroomcertificaten) en voor zover de andere wettelijke voorwaarden zijn vervuld. In geval van volledig privégebruik van de zonnepanelen, dient de installateur de Belgische btw aan te rekenen (de plaats van de dienst is Belgie, cfr. ligging onroerend goed).
Bron: Fisconet, voorafgaande beslissing nr. 900.325 van 06 juli 2010
Volgens de rulingcommissie vallen de handelingen ingevolge een partiële splitsing tussen ondernemingen welke lid zijn van dezelfde btw-eenheid, buiten de werkingsfeer van de btw. De artikelen 11 en 18 § 3 Wbtw zijn niet van toepassing. De btw-eenheid wordt voor btw-doeleinden aangemerkt als één btw-plichtige zodat de handelingen ingevolge de partiële splitsing op zich zelf geen aanleiding geven tot herziening van de oorspronkelijk afgetrokken btw voor zover de ingevolge de splitsing overgedragen bedrijfsmiddelen door deze btw-eenheid voor externe (voor niet-leden) belaste handelingen met recht op aftrek blijven gebruikt worden. Worden de bedoelde bedrijfsmiddelen na de overdracht gebruikt voor externe handelingen die geen recht op aftrek verlenen (zoals vrijgesteld onroerend verhuur aan derden), dan zal de btw-eenheid (ingevolge artikel 10 e.v. van KB 3) de oorspronkelijk afgetrokken btw moeten herzien in de mate dat de herzieningsperiode nog niet verstreken is.
Bron: Fisconetplus, Voorafgaande beslissing nr. 900.373 dd. 29.6.2010
27. Hieruit kan worden besloten dat de geplande partiële splitsingen van A, B en C als interne handelingen van de btw-eenheid ‘BTWE Groep X’ worden aangemerkt en derhalve geen aanleiding geven tot herziening van de afgetrokken btw voor zover de bedrijfsmiddelen door deze btw-eenheid verder worden gebruikt voor externe handelingen (handelingen met derden) die recht op aftrek verlenen.
Het Europese Hof vanJustitie heeft de Nederlandse overheid veroordeeld wegens het toepassen van een verlaagd btw-tarief op alle leveringen, invoeren en intracommunautaire verwervingen van paarden. Volgens het Hof kunnen enkel die levende dieren het verlaagd tarief (bijlage III punt 1 van de Btw-richtlijn) genieten voor zover zij bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen, met andere woorden om te worden gebruikt in de menselijke en dierlijke voedselketen. Wat paarden betreft kunnen dus enkel het verlaagd tarief genieten, de leveringen, invoeren en intracommunautaire verwerving van paarden met het oog op slachting voor gebruk bij de bereiding van levensmiddelen.
(bron: H.v.J., C-41/09, Commissie vs. Koninkrijk Der Nederlanden, 3 maart 2011)