Aangezien de Commissie een evaluatie zal opstarten van de huidige tariefstructuur van de btw en nadien voorstellen zal formuleren, is een verlaging van de btw op e-books momenteel niet aan de orde.
Vraag 164, 530055, Van der Auwera, 31 januari 2012
De diensten van begrafenisondernemers die worden verstrekt in de normale uitvoering van hun beroepswerkzaamheden, zijn in hun geheel onderworpen aan het verlaagd tarief van 6%, behoudens de diensten die uitdrukkelijk van het verlaagd tarief zijn uitgesloten, zijnde:
het verschaffen van spijzen en dranken om ter plaatse te worden verbruikt;
de diensten verstrekt door kelners, diensters en alle andere personen die tussenkomen bij het verschaffen van spijzen en dranken aan de verbruikers in omstandigheden die het verbruik ter plaatse mogelijk maken;
de diensten met betrekking tot de levering met plaatsing van grafkelders of monumenten.
Rouwdrukwerk dat in het kader van dergelijke prestatie door de begrafenisondernemer wordt aangerekend is onderworpen aan het verlaagd tarief van 6%. De levering van dergelijk drukwerk door een andere btw-plichtige, bv. een drukkerij, kan het verlaagd tarief niet genieten en is onderworpen aan het tarief van 21%.
Vraag 166, 530055, Van der Auwera, 1 februari 2012
Overeenkomstig artikel 51, § 1, 3°, van het Btw-Wetboek, is de belasting verschuldigd door eenieder die op een factuur of op een als zodanig geldend stuk de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd noch een dienst heeft verstrekt. Hij wordt schuldenaar van de belasting op het tijdstip van het uitreiken van de factuur of het stuk.
De minister aanvaardt dat een werkgever de btw mag aftrekken geheven van de kosten van woon-werkverkeer van zijn personeel via gemeenschappelijke vervoermiddelen, in de mate waarin de werkgever verplicht is daarin bij te dragen op grond van de sociale wetgeving of overeenkomstig de paritaire overeenkomsten die ter uitvoering van die wetgeving werden getroffen.
In haar beslissing nr. E.T. 122.121 van 8 maart 2012 gaat de administratie dieper in op de afschaffing van de vrijstelling van artikel 44, § 1, 1° Wbtw voor de handelingen verricht door gerechtsdeurwaarders.
In de beslissing komt onder meer aan bod:
plaats van de dienst: hoofdregel (B2B en B2C)
opeisbaarheid: 2 situaties
in opdracht van diegene die ook betaalt
invordering bij derde in opdracht van de klant
Maatstaf van heffing: in principe ook de doorgerekende kosten, behalve de voorgeschoten sommen, zoals:
rolrechten
expedities en grossen
pleitzegels
registratierechten betreffende een te registreren akte
registratie van protesten
hypothecaire kantmelding
hypotheekrechten en honoraria van de hypotheekbewaarder in geval van hypothecaire inschrijving
honoraria van de hypotheekbewaarder in geval van overschrijving van akten die, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van de Hypotheekwet, onderworpen aan de formaliteiten van overschrijving
hypothecaire doorhaling
Inningsrechten zijn steeds aan de btw onderworpen
Verplichtingen
Historische aftrek:
bedrijfsmiddelen
andere goederen en diensten die nog in voorraad zijn per 1/1/2012 en die aangekocht zijn ten vroegste in 2009
toerekeningsmethode
Bijzondere gevallen:
gelijktijdige tussenkomst door meerdere gerechtsdeurwaarders
betekening van acten in een andere lidstaat
plaatsvervanging
Fisconetplus, Beslissing nr. E.T. 122.121 van 8 maart 2012
De btw-plichtige paste de vrijstelling voor onroerende verhuur toe op de verhuur van paardenstallen. Indien de administratie hierover btw wil vorderen, moet de btw-administratie het bewijs van de verrichting van bijkomende diensten, zoals verzorging van de paarden, leveren.
Wat de aftrek van btw op diverse aankoopfacturen betreft, slaagt de btw-plichtige er niet in het bewijs van de werkelijkheid van de gefactureerde prestaties te leveren.
De fiscus weigert de bewijskracht van de boekhouding omwille van vaststellingen aangaande de klantenkaarten, de kortingen in de koopjesperiodes, de niet-genummerde losse bladen (dagontvangstenboek) en de niet-identificatie van verkochte stukken met een waarde boven de 10.000 BEF (247,89 EUR).
Na vernietiging door Cassatie van het arrest van het Hof van Beroep te Gent, komt het Hof van Beroep van Antwerpen tot de volgende conclusies:
het meenemen van klantenkaarten door de fiscus zonder afgifte van ontvangstbewijs heeft niet de nietigheid van het verkregen bewijs tot gevolg; evenmin heeft het niet vermelden van het meenemen van deze kaarten in het proces-verbaal de nietigheid van het PV tot gevolg;
kortingen die via klantenkaarten worden gegeven moeten gedateerd en gedetailleerd worden om bewijskrachtig te zijn;
Volgens het Hof van Beroep te Brussel moeten facturen wel degelijk de datum van de levering of de dienst vermelden opdat het recht op aftrek dor de afnemer uitgeoefend kan worden. Het Hof baseert zich onder meer op rechtspraak van het Europese Hof van Justitie en van het Hof van Cassatie.
Voor facturen waar wel de leveringsdatum is vermeld en waarvoor vrachtbrieven en betalingsbewijzen voorgelegd kunnen worden, behoudens twee facturen, is het volgens het Hof aan de administratie om aan te tonen dat deze facturen fictief zouden zijn wanneer zij dit beweerd.
De btw-plichtige heeft weliswaar zeer lichtzinnig gehandeld maar zijn goede trouw wordt niet twijfel getrokken en de boete blijft dan ook behouden op 10%
Volgens de rechtbank van Bergen dient een btw-plichtige die cafés en bars uitbaat en bepaalde ontvangsten niet aan de btw onderwerpt, het bewijs van deze niet-onderworpenheid te leveren. Het is niet aan de administratie om te bewijzen dat de ontvangsten uit prostitutie wel aan de btw zijn onderworpen. Op basis van artikel 64, § 2 Wbtw wordt behoudens tegenbewijs de levering van goederen en diensten geacht te gebeuren onder omstandigheden die de btw opeisbaar maken.
Volgens het Hof van Beroep te Antwerpen moet de btw-plichtige vennootschap die terecht de btw op de aankoop van een onroerend goed volledig heeft gerecupereerd ingevolge de toepassing van de Seeling-doctrine, vanaf het jaar 2007 jaarlijks de btw herzien die oorspronkelijk met betrekking tot het privé gebruikt gedeelte werd afgetrokken. Door de wijziging van artikel 19, § 1 Wbtw vanaf 7 januari 2007, waarbij privégebruik van een onroerend goed niet langer werd gelijkgesteld met een belastbare dienst, is volgens het Hof vanaf dan niet langer voldaan een het bestemmingsprincipe die het recht op aftrek rechtvaardigt.
Aangezien het gebouw slechts gedeeltelijk privé wordt gebruikt, dient de herziening jaarlijks via het systeem van 1/15 te worden verricht.
Opmerking: deze visie van het Hof is vatbaar voor kritiek. Artikel 19, § 1 is slechts een correctiemechanisme voor afgetrokken btw en kan niet als bestemmingsprincipe worden gehanteerd. Want dat zou betekenen dat voor btw verschuldigd vanaf 7 januari 2007 er geen aftrek meer kan zijn in dergelijke situatie aangezien er geen “btw-bestemming” meer is. Met als gevolg dat de btw niet aftrekbaar zou zijn op het privégebruikt gedeelte. Indien dit het geval zou zijn, dan was de invoering van artikel 45, § 1quinquies per 1/1/2011 niet nodig geweest, en die is net ingevoerd door Europa om de aftrek te vermijden. Voer voor discussie.
Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde op 12 januari 2010 dat:
inschrijvingsbewijzen op naam van derden geen bewijs opleveren van de echtheid van de verzending of van het vervoer buiten België door de medecontractant van de Belgische leverancier,
een door deze koper ondertekende verklaring dat het voertuig buiten België zal worden gebracht evenmin het bewijs oplevert dat dit ook effectief door deze medecontractant en door geen derde onderkoper is gebeurd,
de factuur geenszins bewijst dat het voertuig buiten België vervoerd is en
betalingen middels cheques resp. (naamloze) creditering ervan op rekening van de verkoper of contante betalingen in geen geval het bewijs inhouden dat de medecontractant de wagen buiten België heeft gebracht en in een andere lidstaat voor zijn eigen aan BTW onderworpen handelsactiviteiten heeft ingevoerd.
Cassatie oordeelt dat de het Hof terecht heeft geconcludeerd.
Casstie, 20 oktober 2011