Fiscus stelt einde aan 6% op aankoop gerenoveerde appartementen

Verkoopt een projectontwikkelaar een ‘nieuw’ appartement, en desgevallend ook het daarbij horend terrein, dan moet hij aan zijn koper 21% btw aanrekenen over de verkoopprijs voor zowel het gebouw als het daarbij horend terrein.
Met ingang van 1 januari 2007 voerde de wetgever een verlaagd tarief van 6% in voor de afbraak en heropbouw van gebouwen in bepaalde stadsgebieden. Dit leidde tot bepaalde constructies waarbij een oud gebouw onder toepassing van het registratierecht (in Vlaanderen 10%) eerst in onverdeeldheid werd verkocht aan de toekomstige eigenaars van de appartementen die tot stand worden gebracht door de verbouwing. Vervolgens sloten deze kopers met de verkoper van het oude gebouw, of een daarmee verbonden onderneming, een overeenkomst voor de afbraak van het oude gebouw en de wederopbouw van een appartementsgebouw. Over deze werken moeten de kopers slechts 6% btw betalen wanneer het gebouw in één van de 32 bij KB vastgelegde steden is gelegen (in 2009 en 2010 kon de afbraak en heropbouw van een eender waar in België gelegen woning van dit verlaagd tarief genieten).
Het is dan ook duidelijk dat wanneer een projectontwikkelaar een oud gebouw aankoopt om er een ‘nieuw’-project bestemd voor de verkoop op te realiseren, hij aan zijn kopers in principe 21% btw moet aanrekenen. Maar door eerst het oude gebouw en de grond met registratierecht te verkopen aan een onverdeeldheid voor wie hij vervolgens de afbraak en wederopbouw van de appartementen verricht aan 6%, vermijdt de projectontwikkelaar dat hij aan zijn kopers 21% btw moet aanrekenen over de volledige verkoopprijs voor de appartementen en de grondaandelen.
Dat de administratie zich niet zou neerleggen bij deze handelswijze, alhoewel sommige projectontwikkelaars voor dergelijke structuren reeds een fiscaal akkoord hadden gekregen, stond in de sterren geschreven. Ook wij verwittigden reeds voor dergelijke constructies, onder meer op ons klantenseminarie van juni 2013.
In een nieuwe beslissing stelt de administratie vanaf nu een einde aan voormelde praktijk. Er zal dus op (ver)nieuwbouwprojecten 21% btw verschuldigd zijn wanneer:

de verkoper van het oude gebouw en de uitvoerder van de afbraak en heropbouw dezelfde persoon zijn, of
de verkoper van het oude gebouw en de uitvoerder van de afbraak en heropbouw met elkaar verbonden ondernemingen zijn, en
uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat de bedoeling van de partijen bestaat uit de verkoop van een nieuw gebouw in zijn toekomstige staat van afwerking (verkoop op plan). Dit is volgens de fiscus onder meer het geval wanneer de opsplitsing van de verkoop van het oude gebouw aan de onverdeeldheid  overeenstemt met de oppervlakte-aandelen van de nieuwe appartementen.

Projectontwikkelaars die een akkoord hebben gekregen voor de toepassing van de nu gecontesteerde werkwijze, moeten zich geen zorgen maken. De fiscus houdt zich aan het akkoord dat zij gegeven heeft voor alle projecten die werden uitgevoerd onder dekking ervan, en ook voor alle volgende projecten die door die projectontwikkelaar werden uitgevoerd onder identieke omstandigheden als die welke in het akkoord zijn opgenomen. Voor gebouwen die op 27 mei 2014, de datum waarop dit nieuwe standpunt werd gepubliceerd, nog niet zijn verkocht (compromis is voldoende) zullen dergelijke akkoorden echter niet meer van toepassing zijn.
Vraag is of de fiscus voor de omschreven projecten die in het verleden werden uitgevoerd zonder dekking van een fiscaal akkoord, daadwerkelijk nog zal overgaan tot regularisaties. Er zou immers een ongelijke fiscale behandeling kunnen ontstaan tussen handelingen die onder identieke omstandigheden werden verricht, afhankelijk van het feit of er al dan niet een individueel fiscaal akkoord werd afgesloten.
Fisconetplus, Beslissing nr. E.T. 120.125, 13 mei 2014

WCO: gecrediteerde btw moet (deels) worden teruggestort

Wanneer hun schuldvordering geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan, kunnen btw-plichtigen teruggaaf vragen van de daarin begrepen btw die ze aan hun klanten hebben aangerekend. Deze teruggaaf wordt geregeld door artikel 77, § 1, 7° Wbtw en ontstaat op het tijdstip waarop de oorzaak ervan zich voordoet. Voor verloren gegane schuldvorderingen is dit het moment waarop het verlies van de schuldvordering als zeker mag worden beschouwd. Dit hangt af van de omstandigheden eigen aan ieder geval.
In geval van faillissement van de schuldenaar voorziet artikel 3 van het KB nr. 4 dat deze btw-teruggaaf ontstaat op de datum van het vonnis van faillissementsverklaring. Op dat tijdstip wordt immers geacht dat het verlies van de schuldvordering vaststaat.
Bij toepassing van de Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen ontstaat de vordering tot btw-teruggaaf in hoofde van de schuldeiser op de datum van de homologatie door de rechtbank, voor wat betreft de schuldverminderingen opgetekend in het reorganisatieplan opgemaakt naar aanleiding van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord.
De schuldeiser die teruggaaf wil van de btw begrepen in de schuldvermindering zoals die werd opgenomen in het reorganisatieplan, moet aan de schuldenaar een verbeterend stuk uitreiken ten bedrage van deze schuldvermindering, en met vermelding van het btw-bedrag waarvan de schuldeiser teruggaaf wil bekomen. De schuldenaar moet, indien en in de mate dat hij deze btw oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht, deze btw aan de Staat terugstorten.
Dit in tegenstelling tot wat voorzien is ingeval van faillissement. Daar hoeft de schuldeiser geen verbeterend stuk uit te reiken, noch moet de schuldenaar de btw terugstorten die hij oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht en die door de schuldeiser wordt teruggevraagd (Btw-handleiding, randnr. 549).
Ondervraagd of bij verlies van een deel of de gehele schuldvordering in geval van het voormalige ‘gerechtelijk akkoord’ de gecrediteerde btw door de schuldenaar moet worden teruggestort, antwoordde de minister van Financiën dat hij hiervoor eerst advies zou vragen aan de minister van Justitie (Vraag nr. 353, Fournaux, 23 mei 2000).
In een nog te publiceren beslissing stelt de administratie nu dat deze btw wel degelijk moet worden teruggestort, maar omdat bij een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord ook de administratie gebonden is door de goedgekeurde gedeeltelijke schuldvermindering, mag de schuldenaar deze terug te storten btw opnieuw recupereren ten belope van het percentage van de schuldvermindering van toepassing op de oorspronkelijke schuldvordering, ook al werd in het reorganisatieplan voor de schulden aan de Belgische Staat een ander percentage voor schuldvermindering voorzien.
Stel: voor onderneming A wordt in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord een reorganisatieplan goedgekeurd dat voorziet in een schuldvermindering van 1/3. Leverancier B wenst de btw begrepen in het verloren gegane gedeelte van zijn schuldvordering op A, te recupereren. B moet dan een creditnota uitreiken aan A voor 1/3 van de vordering, uitgesplitst over maatstaf van heffing en btw. Indien de oorspronkelijke factuur door B werd opgemaakt voor een bedrag van 3.000 euro + 630 euro btw, zal B nu een creditnota opmaken voor  1.000 euro + 210 euro btw.
Verwerking in de btw-aangiftes:

Bij B (schuldeiser):

1.000 euro in rooster 49
210 euro in rooster 64
 

Bij A (schuldenaar):

– 1.000 euro in rooster 81, 82 of 83
1.000 euro in rooster 85
210 euro in rooster 63
70 euro in rooster 62 (1/3 van de btw-schuld opgenomen in rooster 63, zijnde het gedeelte waarmee de btw-schuld aan de Staat ingevolge het reorganisatieplan wordt verminderd).

Zelfs indien het reorganisatieplan voorziet in een ander percentage (bv. 20%) van schuldvermindering voor openstaande schulden bij de Belgische Staat, blijft voormelde van toepassing.
Nog vragen?
jurgen@btw-lijn.be
tel. 0477 700 492

Vanaf 1 mei is btw op reizen buiten EU afgeschaft

Ondanks de uitspraak in het voordeel van de fiscus in de Jetair zaak (klik hier) liet de Minister van financiën Koen Geens weten dat de ministerraad beslist had reizen buiten de EU in de toekomst toch te zullen vrijstellen van btw (klik hier). De wetswijziging, die ondertussen door de Kamer werd goedgekeurd, is nog niet verschenen in het Belgisch Staatsblad. In afwachting daarvan laat de administratie al weten dat in België gevestigde reisbureaus en Belgische vestigingen van buitenlandse reisbureaus vanaf 1 mei 2014 geen btw meer verschuldigd zijn op de verkopen van reizen die plaatsvinden buiten de EU (beslissing nr. E.T. 126.109 van 6 mei 2014).
Ter verduidelijking, de vrijstelling slaat enkel op de handelingen waarvoor het reisbureau, voor de totstandkoming van de reis, een beroep doet op andere btw-plichtigen en die door laatstgenoemden buiten de Gemeenschap worden verricht. Worden deze handelingen zowel binnen als buiten de Gemeenschap verricht, mag alleen het gedeelte van de dienst van het reisbureau betreffende de buiten de Gemeenschap verrichte handelingen worden vrijgesteld.

Ook 6% voor enkel verwijderen van stookolietanks

Volgens de administratie kan het verwijderen van een ondergrondse stookolietank enkel het verlaagd btw-tarief van 6% genieten indien de verwijdering voorafgaat aan het plaatsen – op dezelfde plaats – van een nieuwe ondergrondse stookolietank.
Maar in een geschil met betrekking tot het door een aannemer toegepast verlaagd btw-tarief van 6% op het verwijderen van stookolietanks, oordeelt het Hof van Beroep te Antwerpen dat het administratieve standpunt te strikt is, omdat uit de wetgeving:

niet blijkt dat het verlaagd btw-tarief van 6% enkel van toepassing zou zijn op de vervanging van een stookolietank door een nieuwe stookolietank, en niet wanneer een stookolietank vervangen wordt door een ander type van verwarmingsinstallatie (bv. een aardgasinstallatie);
evenmin blijkt dat het verwijderen of buiten gebruik stellen van de stookolietank voorafgaand aan het plaatsen van een andere verwarmingsinstallatie zou moeten gebeuren opdat het verlaagd tarief van toepassing zou kunnen zijn. Volgens het hof is het bij de renovatie van een woning aannemelijker dat er eerst een nieuwe verwarmingsinstallatie wordt geplaatst alvorens de vorige installatie te verwijderen, dit om te voorkomen dat de privéwoning zonder verwarming valt.

Het hof staat dan ook de toepassing van het verlaagd tarief van 6% toe omdat:

deze werkzaamheden passen in een geheel van werken in het kader van de renovatie of herstelling van de woningen in kwestie (zoals dit ook blijkt uit attesten afgeleverd door de particuliere klanten);
een woning in België steeds verwarmd moet worden en bijgevolg gaat het buiten gebruik stellen van een stookolietank noodzakelijkerwijze gepaard met de vervanging door een nieuwe verwarmingsinstallatie;
in de praktijk de gerenoveerde of nieuwe installatie eerst in gebruik wordt genomen vooraleer de bestaande installatie buiten gebruik wordt gesteld.

Hieruit blijkt dus volgens het Hof dat de werkzaamheden van de btw-plichtige niet los op zichzelf staan maar daarentegen deel uitmaken van een renovatie of herstelling aan de woning.
Dat de nieuwe installatie wordt geplaatst door een andere onderneming, verandert volgens het hof niets aan bovenstaande analyse.
Afwachten of de administratie haar standpunt in deze zal bijsturen.
HvB Antwerpen, 8 april 2014

Opeisbaarheid btw op prestaties voor de overheid: tolerantie niet enkel meer voor advocaten!

In haar circulaire nr. 47 van 20 november 2013, besliste de administratie om voor diensten welke advocaten verrichten voor de overheid, de zogenaamde B2G-diensten, dat de btw over deze handelingen slechts opeisbaar werd op het tijdstip waarop de bevoegde overheid het door de advocaat gefactureerde bedrag goedkeurt.
Deze gunstregeling voor advocaten werd bekritiseerd als zijnde een ongelijke behandeling met andere overheidsleveranciers. Hoewel de administratie deze reden niet aanhaalt, breidt zij deze tolerantie toch uit voor die andere leveranciers, maar wel onder de volgende voorwaarden:

de afnemer van de dienst of de verkrijger van het goed moet een publiekrechtelijk lichaam zijn in de zin van artikel 6 Wbtw. Bovendien mag de overheid in geen geval krachtens geen enkele bepaling van het Btw-Wetboek de schuldenaar van de btw zijn voor die handeling (geen verlegging van heffing).
de bevoegde overheid moet haar goedkeuring verlenen via een aan de leverancier gericht (op papier of op elektronische wijze) met vermelding van:

de datum van de goedkeuring en
het goedgekeurde bedrag.

Voorafgaand aan de handeling moeten beide partijen zich er schriftelijk toe verbonden hebben een beroep te doen op deze tolerantie.

Bij gebrek aan één van beide voormelde documenten moeten de normale regels inzake de opeisbaarheid van de btw toegepast worden. De tolerantie is trouwens enkel van toepassing indien de btw opeisbaar wordt overeenkomstig de normale bepalingen, zijnde:

voor goederenleveringen het tijdstip waarop het goed ter beschikking wordt gesteld van de verkrijger of overnemer;
voor dienstprestaties het tijdstip waarop de dienst wordt verricht.

Wordt de btw reeds opeisbaar op basis van een afwijkende bepaling zoals bv.:

goederenleveringen of diensten die aanleiding geven tot periodieke afrekeningen of betalingen (artikelen 16, § 2, en 22, § 2 Wbtw)
of als de prijs wordt ontvangen vóór het tijdstip waarop de goederenlevering of de dienst wordt verricht (artikelen 17, § 1, en 22bis Wbtw)

dan wordt de btw opeisbaar ten belope van het ontvangen bedrag en volgens deze voormelde bepalingen.
Hoewel in de circulaire voor de advocaten het voorgaande niet uitdrukkelijk wordt gesteld en noch de huidige beslissing stelt dat het standpunt in de nrs. 69 tot 72 van die circulaire in die zin wordt aangepast, moeten we er waarschijnlijk van uitgaan dat ook voor diensten door advocaten voor de overheid de btw reeds opeisbaar wordt wanneer de advocaat voor de goedkeuring door de overheid van de bedragen en kosten:

een bedrag ontvangt
de periode waarop een afrekening betrekking heeft verstrijkt

De administratie besliste eerder al in een individueel geval dat wanneer een advocaat die werkzaam is voor een overheidsdienst, maandelijks een voorschot ontvangt en waarbij slechts één maal per jaar een afrekening wordt opgemaakt, en goedgekeurd door de overheid, de btw reeds bij ontvangst van elk voorschot verschuldigd is (beslissing nr. 125.442/2 van 21 februari 2014, niet gepubliceerd).
Bovendien lijkt ons dat ook de advocaten in het kader van de gelijke behandeling van btw-plichtigen, voormelde in de huidige beslissing opgenomen formele voorwaarden moeten naleven om van de tolerantie inzake de opeisbaarheid van de btw op diensten voor de overheid gebruik te kunnen maken.
De beslissing nr. E.T. 111.392 van 13 september 2006 (btw op werken in onroerende staat voor de overheid wordt pas opeisbaar bij de voorlopige oplevering van de werken) wordt ingetrokken en de BTW-Handleiding zal in die zin worden aangepast.
Fisconetplus, Beslissing nr. E.T. 124.433 van 17 april 2014

Fiscus bevestigt haar standpunt over verhuur materialen bij toegang tot inrichting voor sport, cultuur of vermaak

Overeenkomstig rubriek XXVIII van tabel bij het kB nr. 20 is aan het tarief van 6% onderworpen: de toekenning van het recht op toegang tot inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak, alsmede de toekenning van het recht gebruik ervan te aken, met uitzondering van de toekenning van het recht gebruik te maken van automatische ontspanningstoestellen en met uitzondering van de terbeschikkingstelling van toerende goederen.
De verhuur van roerende goederen is in de regel onderworpen aan het tarief van 21%. Maar wanneer dergelijke verhuur kadert binnen de exploitatie van een inrichting voor cultuur, sport of vermaak moet volgens de administratie het volgend onderscheid worden gemaakt:
Enige prijs
Wanneer zonder prijstoeslag bovenop de toegang of het gebruik van de inrichting de roerende goederen ter beschikking worden gesteld die een integrerend deel van de inrichting uitmaken zodanig dat het gebruik van de inrichting zonder die goederen niet mogelijk is, dan blijft de gehele prijs onderworpen aan het verlaagd tarief van 6% (golfclub en -bal bij minigolf, fitnesstoestellen in een fitnesszaal, karts op een kartcircuit, …)
Facultatieve terbeschikkingstelling
Heeft de gebruiker de mogelijkheid zijn eigen uitrusting te gebruiken en vraagt de exploitant een prijstoeslag aan de gebruikers die zelf geen materiaal hebben, dan is de prijstoeslag onderworpen aan het tarief van 21%.
Hetzelfde geldt wanneer de exploitant op de globale prijs voor de toegang en het gebruik van de inrichting en de verhuur van de materialen, een korting toestaat aan de bezoeker die zijn eigen materiaal gebruikt. In deze situatie zal de globale prijs uitgesplitst moeten worden en is het gedeelte dat gevraagd wordt voor het gebruik van de roerende goederen onderworpen aan het tarief van 21%.
De administratie publiceert deze voormelde bepalingen in haar beslissing nr. E.T. 113.196 van 10 april 2014. In feite zijn deze standpunten niet nieuw, ze zijn een herhaling van wat reeds te lezen staat in de Btw-handleiding, versie 1 februari 2012).
Tot slot verduidelijkt de fiscus nog de context van de uitspraak van het Hof van Beroep te Luik van 9 maart 2007 waarin geoordeeld werd dat de prijs voor de terbeschikkingstelling van een vliegtuig om zweefvliegers de lucht in te krijgen aan het tarief van 6% was onderworpen.
Volgens de fiscus oordeelde het Hof dit terecht omdat de terbeschikkingstelling van het vliegtuig met piloot kaderde in de exploitatie van een vliegveld die haar leden in staat stelt de zweefvliegsport te beoefenen (zowel de installaties, de banen als het vliegtuig met piloot) en dit vliegtuig niet echt ter beschikking wordt gesteld aan de leden aangezien zij dit vliegtuig niet besturen, noch werkelijk gebruiken.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 113.196 van 10 april 2014

Fiscus publiceert circulaire over elektronische facturering

De nieuwe factureringsregels die per 1/1/2013 ​ingang vonden, wijzigden ook de regels inzake elektronische facturering. De nieuwe regels inzake e-invoicing worden nu door de fiscus verduidelijkt in een circulaire.
1. Toepassingsgebied
De circulaire herhaal de regels over welke lidstaat bevoegd is de factureringsregels op te leggen. Dit komt er op neer dat de Belgische regels van toepassing zijn indien:

Belgische dienstverrichter – handeling buiten de EU
Handeling in België met verlegging van heffing
leverancier/dienstverrichter in andere lidstaat – afnemer is schuldenaar van de Belgische btw en toepassing van self-billing
leverancier/dienstverrichter in België – handeling in andere lidstaat – afnemer is schuldenaar van de btw in die lidstaat – geen gebruik van self-billing
leverancier/dienstverrichter buiten EU – handeling in België

Volgens de administratie moeten facturen die vrijwillig worden uitgereikt eveneens aan de wettelijke voorwaarden voldoen. De vraag is of dit standpunt te verdedigen valt: hoe kunnen de wettelijke regels voor de factuur verplicht zijn indien de factuur zelf niet verplicht is?
2. Elektronische factuur
De fiscus benadrukt nogmaals dat er slechts sprake is van een elektronische factuur voor zover zij in elektronisch formaat zowel wordt verzonden als ontvangen. Heet formaat kan vrij gekozen worden.
Ook facturen die via PC en internet worden gefaxt zijn elektronische facturen voor zover de afnemer deze elektronisch ontvangt. Maar wat als de afnemer de fax toch nog op papier ontvangt? Dan is er in zijn hoofde geen sprake van een elektronische factuur. maar dat is voor de fiscus geen probleem. Gelet op de verouderde technologie van de papieren fax stelt zich geen probleem voor zover elke partij de authenticiteit en de integriteit van het document kan waarborgen.
Elektronische facturen kunnen perfect in één formaat worden verzonden terwijl ze in een ander formaat worden ontvangen.
Net zoals bij papieren facturen moeten de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud gewaarborgd worden en moet de afnemer akkoord gaan met het elektronisch factureren, zowel het principe zelf als met de praktijk ervan.
Voormelde aanvaarding is niet gebonden aan enige vormvoorwaarde, noch moet zij voorafgaand gebeuren aan de eerste uitreiking van een elektronische factuur.
Het is aan de leverancier om tegenover de fiscus aan te tonen dat zijn afnemer de elektronische facturen aanvaard heeft.
3. Waarborg authenticiteit
Dit is het waarborgen van de identiteit van de leverancier of de uitreiker vaan de factuur. Deze waarborg moet zowel door de leverancier als de afnemer geleverd kunnen worden, elk afzonderlijk of in overleg.
De leverancier levert deze waarborg door onder meer de inboeking van de facturen in het verkoopjournaal en het bewaren van de dubbels van de facturen.
De afnemer moet nagaan of de op de factuur vermelde leverancier wel degelijk de persoon is die de goederenlevering of de dienst heeft verricht.
4. Integriteit van de inhoud
Dit is het waarborgen dat de inhoud van de factuur geen wijzigingen heeft ondergaan. Dit belet niet dat het formaat van de factuur niet maag worden gewijzigd.
5. Varia
Verder geeft de circulaire uitleg over:

de gekwalificeerde elektronische handtekening
de geavanceerde elektronische handtekening
een EDI-toepassing
alternatieve technologieën en toepassingen
elke bedrijfscontrole die een betrouwbaar controlespoor aantoont

systematische matching van bewijsstukken
betrouwbaar controlespoor

Een externe audit kan enkel als “aanvullend” bewijs dienen
Fisconetplus, circ. nr. 14 van 4 april 2014

Regering beslist om reizen buiten de EU niet langer met btw te belasten

Ondanks haar gelijk dat de administratie in de zaak Jetair kreeg van het Europese Hof van Justitie (klik hier voor meer info over deze uitspraak), heeft de regering beslist af te zullen zien van de btw-heffing op de reizen die buiten de EU plaatsvinden en die worden verkocht door een in België gevestigd reisbureau. Er zal nog deze week een wetsvoorstel in die zin worden ingediend met de bedoeling nog deze legislatuur de wetswijziging te kunnen laten ingaan. Deze wijziging is noodzakelijk opdat Belgische reisbureaus concurrentieel kunnen blijven met de buitenlandse reisbureaus.
Verwacht wordt dat deze nieuwe regeling enkel voor de toekomst geldig zal zijn. Belgische btw die in het verleden over dergelijke reizen werd afgedragen zal naar alle waarschijnlijk niet teruggevraagd kunnen worden.
Persmededeling van de minister van financiën Koen Geens, 2 april 2014

Toch btw-aftrek voor inbouwtoestellen indien begrepen in verkoopprijs gebouw

Wanneer de verkoper van een gebouw opteert voor de toepassing van btw (toevallige btw-plichtige door optie) op de verkoop ervan of de vestiging, overdracht of wederoverdracht van een zakelijk recht erop, kan deze verkoper van de btw die hij op voormelde handeling verschuldigd is, de btw in aftrek te brengen die werd geheven van de handelingen die:

strekken of bijdragen tot de oprichting van het gebouw dat werd verkocht of waarop een zakelijk recht werd gevestigd,
die betrekking hebben op de verkrijging van dat gebouw,
rechtstreeks samenhangen met de overdracht van het gebouw of met de vestiging van het zakelijk recht.

De administratie aanvaardt nu dat de btw geheven van de levering van elektrische huishoudapparaten die blijvend aangehecht zijn aan het gebouw (inbouwapparatuur geïntegreerd in het keukenmeubilair) aftrekbaar is voor zover deze apparatuur samen met het gebouw wordt overgedragen en voor zover de waarde ervan begrepen wordt in de maatstaf van heffing van de levering van het gebouw of van de vestiging van het zakelijk recht. De blijvende aanhechting van de apparatuur aan het gebouw kan verricht zijn door de verkoper van de apparatuur, een belastingplichtige onderneming of de eigenaar van het gebouw.
In haar beslissing stelt de administratie dat toevallige btw-plichtigen door optie alsnog de btw geheven van in vorige alinea vermelde goederen kunnen recupereren voor het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het recht op aftrek is ontstaan. Zij moeten hiervoor een aanvraag indienen bij hun bevoegd lokaal btw-controlekantoor. Btw opgelopen vanaf 2011 kan dus mogelijks nog gerecupereerd worden. Voor een modelbrief voor de aanvraag tot de btw-teruggaaf, klik hier.
Fisconet, beslissing nr. E.T. 125.655 van 13 maart 2014

Hof van Justitie moet zich uitspreken over de intercalaire interesten en btw

Het Hof van Beroep in Gent heeft in de zaak Property Development Company de btw-problematiek over de intercallaire interesten in geval van de onttrekking van een gebouw door een beroepsoprichter voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie.
Wanneer een beroepsoprichter een gebouw bestemd voor de verkoop (voorraadgoed) in gebruik neemt als bedrijfsmiddel door het bv. te verhuren, dan wordt deze handeling ingevolge artike 12, § 1, 3° Wbtw gelijkgesteld met een levering ten bezwarende titel. Over deze handeling is de btw overeenkomstig artikel 33 Wbtw, bij gebrek aan een aankoopprijs, verschuldigd over de kostprijs.
In die zaak had het Hof van Beroep te Antwerpen geoordeeld dat voor het vaststellen van de maastaf van heffing, de intercallaire interesten enkel in aanmerking genomen moeten worden in geval van de verkoop van een nieuw gebouw wanneer contractueel in de verkoopsovereenkomst wordt voorzien dat ze moeten worden betaald aan de verkoper.
Bij een onttrekking zoals bedoeld in artikel 12, § 1 Wbtw behoren de intercalaire interesten volgens het Hof van Beroep in Antwerpen niet tot de maatstaf van heffing.
De administratie tekende tegen dit arrest Cassatieberoep aan waarop dit Hof het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen vernietigde en de zaak verwees naar het Hof van Beroep te Gent.
Dit Hof heeft nu in het kader van de behandeling van het geschil aan het Europese Hof van Justitie de vraag gesteld of deze intercalaire interesten deel uitmaken van de maatstaf van heffing van de onttrekking.
Verzoek aan het HvJ, C-16/14, Property Development Company, 16 januari 2014