De wijziging op 1 januari 2013 van de regels inzake opeisbaarheid van de btw veroorzaakte praktische problemen voor de verwerking van voorschotfacturen in de boekhouding. Na een overgangsregeling van twee jaar, zal de nieuwe regeling toch toegepast moeten worden vanaf 2015 (beslissing nr. E.T. 126.003, 7 oktober 2014). Maar om aan de praktische problemen een oplossing te bieden, stelt de fiscus bepaalde toleranties in waardoor de verwerking van voorschotfacturen in de boekhouding in feite voor de meeste gevallen dezelfde blijft als onder de oude regeling:
voorschotfacturen kunnen makkelijk beschouwd worden als een definitieve factuur waardoor
de leverancier achteraf geen verbeterend stuk hoeft uit te reiken
de afnemer op basis van de voorschotfactuur zijn recht op aftrek kan uitoefenen
de leverancier/dienstverrichter kan zijn voorschotfactuur onmiddellijk verwerken in de btw-aangifte m.b.t. de periode waarin die factuur is uitgereikt
de afnemer kan onmiddellijk in de btw-aangifte m.b.t. de periode waarin de voorschotfactuur is uitgereikt, zijn recht op aftrek uitoefenen zonder dat achteraf correcties hoeven te gebeuren, weliswaar op voorwaarde dat binnen de windowperiode (minstens drie maanden) hij die voorschotfactuur betaalt of de prestatie wordt verricht.
Voor alle duidelijkheid, onder het begrip voorschotfactuur moet worden verstaan: «een factuur die alle verplichte vermeldingen bevat, behalve de datum van opeisbaarheid van de btw (zie toleranties voor voorschotfacturen) en die wordt uitgereikt voordat het belastbaar feit heeft plaatsgevonden én voordat een betaling werd ontvangen».
1ste tolerantie: de inhoud van de voorschotfactuur
Omdat volgens de fiscus op een factuur steeds de datum van het belastbaar feit (datum waarop de prestatie is verricht) – of het tijdstip van opeisbaarheid als dat ingevolge een betaling vóór het belastbaar feit valt – op de factuur vermeld worden. Maar op het moment waarop de voorschotfactuur wordt opgemaakt kent men deze datum nog niet. Bijgevolg zou er achteraf steeds een verbeterend stuk moeten worden uitgereikt. Daarom staat de fiscus toe dat de voorschotfactuur de ‘vermoedelijke’ datum van opeisbaarheid vermeldt (zodat een verbeterend stuk achteraf niet meer nodig is), met name:
de geraamde betalingsdatum, of
de (overeengekomen) ultieme betalingsdatum, of (en alleen indien eerder),
de geraamde of de geplande datum van het belastbaar feit.
Vindt het belastbare feit plaats binnen zeven dagen nadat de voorschotfactuur is uitgereikt, moet de vermoedelijke datum van het belastbaar feit of tijdstip van opeisbaarheid niet worden vermeld.
Maar kans de fiscus de ‘vermoedelijke’ datum van opeisbaarheid wel popleggen? Deze vermelding is nergens in de wetgeving terug te vinden. En over het waarom deze vermelding dan nodig is, kan men zich eveneens vragen stellen aangezien de voorschotfactuur achteraf niet gecorrigeerd moet worden via een verbeterend stuk wanneer die vermoedelijke datum van het belastbaar feit of opeisbaarheid verkeerd blijkt te zijn.
2de tolerantie: opname in de btw-aangifte van de leverancier
In principe moet de leverancier de voorschotfactuur opnemen in de btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de betaling is ontvangen, maar uiterlijk in de btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de prestatie is verricht indien er vóór dit tijdstip geen betaling is ontvangen. Maar de fiscus staat toe dat de leverancier/dienstverrichter de voorschotfactuur al vroeger opneemt in de btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de voorschotfactuur is uitgereikt. Deze tolerantie zorgt er dus voor dat de rapportering en boekhoudkundige verwerking van voorschotfacturen dezelfde blijft zoals onder de oude regeling (vóór 2013).
3de tolerantie: opname in de btw-aangifte van de afnemer
De afnemer kan volgens de nieuwe regeling de verschuldigde btw pas recupereren wanneer de voorschotfactuur is betaald of wanneer de prestatie is verricht. Ook hij mag van de fiscus de btw al opnemen, en dus de btw volgens de normale regels aftrekken, in zijn btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de voorschotfactuur is uitgereikt, ook al is de prestatie nog niet verricht en heeft hij de voorschotfactuur nog niet betaald.
Hij moet dan wel kunnen aantonen dat de btw effectief opeisbaar is geworden (door een betaling van de voorschotfactuur, of doordat de prestatie is verricht als vóór dit tijdstip geen betaling is ontvangen) binnen de drie maanden vanaf het einde van de maand waarin de voorschotfactuur is uitgereikt (de windowperiode). Kwartaalaangevers hebben in feite tijd tot het einde van het kwartaal waarin de windowperiode verstrijkt om de effectieve opeisbaarheid van de btw aan te tonen. Bv. als aan een kwartaalaangever een voorschotfactuur is uitgereikt in augustus 2015 en hij maakt gebruik van deze tolerantie, dan verstrijkt de windowperiode eind december 2015. Als de afnemer het bewijs kan leveren dat de btw binnen die periode opeisbaar is geworden, dan hoeft hij geen enkele correctie te doen in zijn btw-aangifte.
Verstrijkt deze periode zonder dat de btw effectief opeisbaar is geworden, dan moet de afnemer de met betrekking tot de voorschotfactuur afgetrokken btw terugstorten in zijn btw-aangifte voor het aangiftetijdvak waarin de windowperiode is verstreken.
Ontvangt de afnemer een creditnota met btw voor een voorschotfactuur waarvoor hij de btw onmiddellijk had afgetrokken op basis van deze tolerantie, dan moet hij de gecrediteerde btw onmiddellijk terugstorten zonder het einde van de windowperiode af te wachten.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.003, 7 oktober 2014