Fiscus eist toepassing rechtspraak Hof van Justitie: btw-eenheid is afzonderlijke btw-plichtige ten aanzien van buitenlandse inrichtingen van haar leden
Op 17 september 2014 oordeelde het Hof van Justitie (C-7/13, SAC) dat een vaste inrichting die in een lidstaat opgenomen is in een btw-eenheid, als een van haar hoofdhuis afzonderlijke btw-plichtige moet worden beschouwd. Bijgevolg dient die btw-eenheid in principe btw te verleggen op diensten die door het hoofdhuis (die geen deel uitmaakt van de btw-eenheid) aan haar vaste inrichting worden aangerekend.
De Belgische administratie sluit zich aan bij deze rechtspraak en eist in hoofde van Belgische btw-eenheden de toepassing van deze zienswijze vanaf 1 juli 2015. Dit standpunt staat bovendien los van het feit of de aan de inrichting aangerekende diensten al dan niet nog verder binnen de btw-eenheid worden doorgerekend.
Belgische btw-eenheden zullen dus in principe Belgische btw moeten afdragen op onder meer diensten die een buitenlands hoofdhuis/inrichting aanrekent aan haar Belgische inrichting/hoofdhuis wanneer deze laatste lid is van deze btw-eenheid (uitzonderingen zijn mogelijk in geval van afwijkende plaatsbepalingsregels voor betrokken diensten of eventuele specifieke btw-vrijstellingen).
Deze zienswijze heeft ook een impact voor het recht op aftrek van de btw-eenheid. Zo zal een Belgische btw-eenheid geen btw kunnen aftrekken op kosten die door één van haar leden worden gemaakt ten behoeve van haar inrichting/hoofdhuis buiten België, zonder dat deze kosten aan laatstgenoemde worden doorgerekend.
Bovendien mogen in België gevestigde btw-plichtigen voor het vaststellen van hun algemeen verhoudingsgetal geen rekening houden met de uitgaande handelingen van zijn inrichtingen in het buitenland wanneer die btw-plichtige in België en/of de buiten België gevestigde inrichtingen aldaar, deel uitmaken van een btw-eenheid.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.577, 3 april 2015