Fiscus eist toepassing rechtspraak Hof van Justitie: btw-eenheid is afzonderlijke btw-plichtige ten aanzien van buitenlandse inrichtingen van haar leden

​Op 17 september 2014 oordeelde het Hof van Justitie (C-7/13, SAC) dat een vaste inrichting die in een lidstaat opgenomen is in een btw-eenheid, als een van haar hoofdhuis afzonderlijke btw-plichtige moet worden beschouwd. Bijgevolg dient die btw-eenheid in principe btw te verleggen op diensten die door het hoofdhuis (die geen deel uitmaakt van de btw-eenheid) aan haar vaste inrichting worden aangerekend.
De Belgische administratie sluit zich aan bij deze rechtspraak en eist in hoofde van Belgische btw-eenheden de toepassing van deze zienswijze vanaf 1 juli 2015. Dit standpunt staat bovendien los van het feit of de aan de inrichting aangerekende diensten al dan niet nog verder binnen de btw-eenheid worden doorgerekend.
​Belgische btw-eenheden zullen dus in principe Belgische btw moeten afdragen op onder meer diensten die een buitenlands hoofdhuis/inrichting aanrekent aan haar Belgische inrichting/hoofdhuis wanneer deze laatste lid is van deze btw-eenheid (uitzonderingen zijn mogelijk in geval van afwijkende plaatsbepalingsregels voor betrokken diensten of eventuele specifieke btw-vrijstellingen).
Deze zienswijze heeft ook een impact voor het recht op aftrek van de btw-eenheid. Zo zal een Belgische btw-eenheid geen btw kunnen aftrekken op kosten die door één van haar leden worden gemaakt ten behoeve van haar inrichting/hoofdhuis buiten België, zonder dat deze kosten aan laatstgenoemde worden doorgerekend.
Bovendien mogen in België gevestigde btw-plichtigen​ voor het vaststellen van hun algemeen verhoudingsgetal geen rekening houden met de uitgaande handelingen van zijn inrichtingen in het buitenland wanneer die btw-plichtige in België en/of de buiten België gevestigde inrichtingen aldaar, deel uitmaken van een btw-eenheid.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.577, 3 april 2015

Nieuw document Premier Tax Free vanaf 1 april 2015 geldig voor teruggaaf btw bij uitvoer in reizigersbagage

Artikel 39, § 1, 4° Wbtw stelt vrij van btw: de leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond.
Normaliter rekent de winkelier de Belgische btw aan die aan de reiziger wordt terugbetaald nadat deze een geldig gevalideerd uitvoerbewijs van de goederen voorlegt.
Mits erkenning door de administratie, kan deze procedure vervangen worden door een systeem waarbij de winkeliers zich aansluiten en bij de verkoop een document uitreiken op basis waarvan de reiziger de btw bij het verlaten van de EU reeds terugkrijgt.​ De organisatie betaalt de reiziger de btw terug, mits inhouding van een vergoeding en vraagt de btw terug voor de winkelier. De laatste krijgt die btw teruggestort na aftrek van een vergoeding.
PREMIER TAX FREE S.A., Louisalaan 65, bus 11 te 1050 Brussel, BE 0466.093.314 is gemachtigd voormelde regeling​ toe te passen. Vanaf 1 april 2015 mogen zij bovendien gebruik maken van een nieuw vrijstellingsdocument in A4-formaat dat vanaf dan in België wordt aanvaard als een als factuur geldend stuk en als verantwoordingsstuk voor de terugbetaling aan niet in de Gemeenschap gevestigd reizigers, van de btw die zij betaalden bij de aankoop in België van goederen die ze in hun persoonlijke bagage hebben uitgevoerd buiten de Gemeenschap.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 93.234/6 van 31 maart 2015

3 documenten van Innova Taxfree Belgium vanaf 1 april 2015 geldig voor teruggaaf btw bij uitvoer in reizigersbagage

Artikel 39, § 1, 4° Wbtw stelt vrij van btw: de leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond.
Normaliter rekent de winkelier de Belgische btw aan die aan de reiziger wordt terugbetaald nadat deze een geldig gevalideerd uitvoerbewijs van de goederen voorlegt.
Mits erkenning door de administratie, kan deze procedure vervangen worden door een systeem waarbij de winkeliers zich aansluiten en bij de verkoop een document uitreiken op basis waarvan de reiziger de btw bij het verlaten van de EU reeds terugkrijgt.​ De organisatie betaalt de reiziger de btw terug, mits inhouding van een vergoeding en vraagt de btw terug voor de winkelier. De laatste krijgt die btw teruggestort na aftrek van een vergoeding.
De fiscus machtigt INNOVA TAX FREE BELGIUM SPRL, Drukpersstraat 4 te 1050 Brussel, BE 0506.980.396, voormelde regeling​ toe te passen vanaf 1 april 2015. De drie door hen voorgelegde documenten worden vanaf dan in België aanvaard als een als factuur geldend stuk en als verantwoordingsstuk voor de terugbetaling aan niet in de Gemeenschap gevestigd reizigers, van de btw die zij betaalden bij de aankoop in België van goederen die ze in hun persoonlijke bagage hebben uitgevoerd buiten de Gemeenschap.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.132 van 31 maart 2015​

De bemiddelingsdienst spreekt zich in principe niet over de verminderde boetes inzake btw

In geval van moeilijkheden inzake de heffing van de btw voorziet ​artikel 84, eerste lid Wbtw dat die worden opgelost door de minister van Financiën, op voorwaarde dat zij ontstaan zijn vóór het inleiden van een rechtsgeding.
Dit artikel voorziet niet zelf in een delegatiemogelijkheid van deze bevoegdheid. Maar uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 3 juli 1969 tot invoering van het Wbtw blijkt dat deze mogelijkheid wel bedoeld is.
Op basis hiervan heeft de minister deze aan hem toegekende bevoegdheid op algemene en schriftelijke wijze gedelegeerd aan de gewestelijke directeurs met het vermogen de hen toegekende machten over te dragen aan welbepaalde andere ambtenaren.
Indien nodig zal in geval van een juridisch geschil de akte tot delegatie aan de rechtbank worden voorgelegd.
De bemiddelingsdienst spreekt zich, in de geest van artikel 84quater Wbtw in principe niet uit over de kwijtschelding of vermindering van een proportionele of niet-proportionele fiscale geldboete waarover de minister of de door hem gedelegeerde ambtenaar beslist op grond van artikel 9 van het Regentbesluit van 18 maart 1831.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-020, 13 april 2015, Vraag nr. 207, G. Gilkinet, 4 maart 2015

Vergoedingen RTC’s voor organisatie examens aan btw onderworpen

Regionale Technologische Centra (RTC’s) ​willen de samenwerking tussen het onderwijs, bedrijfsleven en andere arbeidsmarktactoren activeren en verstevigen.
Hun activiteiten zijn divers. Het gaat bijvoorbeeld om:
 

terbeschikkingstelling van infrastructuur die in de scholen niet beschikbaar is;
het organiseren van bepaalde specifieke examens en de terbeschikkingstelling van voorbereidingsmateriaal voor die examens;
het organiseren van de zogenaamde 72-urenregeling met de VDAB waarbij elke leerling van een school voor 72 uren per schooljaar gebruik kan maken van de infrastructuur van de VDAB;
het verzorgen van nascholing (georganiseerd in functie van hun projecten) voor personeelsleden van onderwijsinstellingen, instructeurs van de VDAB en lesgevers Syntra.​

 
Volgens de minister kan het verstrekken van opleidingen aan leerkrachten aangemerkt worden als beroepsopleiding vrijgesteld van de btw door artikel 44, § 2, 4° Wbtw. Met beroepsopleiding en -herscholing wordt volgens de administratie het onderricht beoogd dat direct tot doel heeft een vak of een beroep aan te leren evenals de in dat kader gegeven bijscholing, herscholing of permanente vorming. Bedoeld onderricht moet niet worden verstrekt gedurende een periode die overeenstemt met een school- of academiejaar. Zo kan de vrijstelling worden toegepast ongeacht de duur van de beroepsopleiding en -herscholing voor zover de betreffende opleiding wordt gegeven gedurende een periode die noodzakelijk is om tijdens de duur ervan effectief​ een beroep aan te leren of de bedoelde opleiding, bijscholing of herscholing te verwerven.
Wat de overige van de hiervoor opgesomde handelingen betreft, stelt de minister dat deze geenszins aangemerkt kunnen worden als vrijgesteld onderwijs. Evenmin genieten zij de vrijstelling als diensten die nauw samenhangen met vrijgestelde onderwijs. Het begrip “nauw met onderwijs samenhangende diensten en leveringen van goederen” in de zin van voornoemde vrijstelling beoogt in de eerste plaats de bijkomende handelingen die door de onderwijsinstellingen zelf worden verricht als nevenprestatie bij het vrijgestelde onderwijs. De nauw met onderwijs samenhangende handelingen die door een derde worden verricht kunnen slechts vrijgesteld zijn van de btw op voorwaarde dat die rechtspersoon uitsluitend met dat doel door een vrijgestelde onderwijsinstelling werd opgericht.
Voormelde kan ons inziens enkel beschouwd worden als een algemene richtlijn inzake de interpretatie van de vrijstelling voor onderwijsprestaties. De minister verwijst op geen enkel moment naar de mogelijke toepassing van de beslissing nr. E.T.110.943 van 30 maart 2006 waarin de fiscus de vrijstelling voor onderwijs aanvaardt in de relatie tussen de onderwijsinstelling en de onderneming of meer algemeen alle derden waarop die onderwijsinstelling een beroep doet om dat onderwijs te verstrekken.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-016, 16 maart 2015, Vraag nr. 127, B. Pas, 22 januari 2015

Minister schetst grote lijnen nieuwe procedure administratief beroep

Met betrekking tot de btw en als er een regularisatie wordt uitgevoerd na een controle geldt als regel dat er een regularisatieopgave wordt opgesteld en vervolgens bij blijvend niet-akkoord een proces-verbaal van regularisatie wordt betekend, dat aanleiding geeft tot een dwangbevel.
Wanneer het risico bestaat dat de invorderingshandeling verjaart of in geval van fraude, betekent de administratie meteen het proces-verbaal van regularisatie. De belastingschuldige kan wel op ieder moment zijn bezwaren doen gelden en gehoord worden. Hij is niet verplicht administratief beroep in te stellen, evenmin zich te schikken naar de door de administratie gevoerde procedure (de beroepstermijnen), zonder dat daardoor het risico ontstaat dat zijn verzoekschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Een proces-verbaal van regularisatie:
 

bevat de vaststellingen van de ambtenaar die het proces-verbaal opmaakt (artikel 59, § 1 Wbtw);
begroot de verschuldigde btw;
motiveert het dwangbevel.

 
Sinds kort betekent de fiscus blijkbaar andere administratieve documenten naar aanleiding van uitgevoerde controles:
 

de regularisatieopgave werd volledig herschreven
het begrip regularisatiebeslissing werd ingevoerd
er is geen sprake meer van een proces-verbaal van regularisatie in geval van een blijvend niet-akkoord (artikel 84quater, §1 Wbtw).

 
In deze nieuwe documenten legt de fiscus aan de belastingschuldige termijnen op waarbinnen hij:

zijn beslissing moet laten weten of hij al dan niet akkoord gaat met de voorgestelde rechtzettingen;
een administratief beroep kan instellen (waaronder een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de boete).

De voornoemde documenten voorzien ook in een onderscheiden procedure al naargelang:

het akkoord wordt gegeven zonder voorbehoud,
het slechts over een partieel akkoord gaat
in geval van een volledig, binnen de opgelegde termijn kenbaar gemaakt niet-akkoord.

De minister bevestigt dat voormelde nieuwe werkwijze kadert binnen een harmonisering van de behandeling van aanvragen tot heronderzoek van rechtzettingen verricht inzake btw, onder meer met het oog op de toekomstige behandeling van geschillen opgebouwd rond drie grote assen:

het voorafgaand geschil;
de administratieve geschillen;
de gerechtelijke geschillen.

In dat kader is de administratie begonnen met de formalisering van de taxatiedocumenten:

het proces-verbaal geviseerd door artikel 59, § 1 Wbtw verkrijgt aldus zijn voornaamste rol als bewijsmiddel;
de correctieopgave voorziet een minnelijk akkoord zonder voorbehoud en een geheel of gedeeltelijk niet-akkoord;
de beslissing tot naheffing verwezenlijkt de correctie en heeft tot doel de verzoeker of zijn gevolmachtigde zo goed mogelijk in te lichten wat de redenen betreft waarom de administratie geen rekening kan houden met hun argumenten in antwoord op de correctieopgave.

De nieuwe procedure inzake behandeling van administratieve geschillen heeft tot doel dat de verzoeker, in de veronderstelling dat hij beslist zijn niet-akkoord met de aangebrachte correctie niet onmiddellijk te onderwerpen aan het oordeel van de rechter, wat zijn recht is, een heronderzoek verkrijgt van zijn fiscale toestand. In dat kader spoort die procedure de administratie aan de beginselen van behoorlijk bestuur te eerbiediging en de administratieve verzoekschriften te behandelen binnen een redelijk termijn​.
Deze nieuwe procedure zal, na evaluatie en eventuele aanpassingen, gepubliceerd worden via een circulaire die naar alle waarschijnlijkheid geen normatief karakter zal hebben.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-016, 16 maart 2015, Vraag nr. 100, G. Gilkinet, 8 januari 2015

Voorafgaande betaling als potentiële annulerings-/schadevergoeding is volgens de fiscus een voorschot

Wanneer een klant bij het plaatsen van een bestelling gehouden is ten gunste van de leverancier een betaling te doen als potentiële annulerings-/schadevergoeding voor het geval de overeenkomst niet wordt uitgevoerd door toedoen van de klant (artikel 1126 BW: schadebeding), dan dient deze betaling in hoofde van de leverancier te worden beschouwd als de ontvangst van een voorschot waardoor de btw die in dit ontvangen bedrag is begrepen, opeisbaar wordt.
Indien de levering uiteindelijk niet plaatsvindt en deze betaling alsnog het karakter van een schadevergoeding verkrijgt, kan de leverancier op basis van artikel 77, § 1, 4° Wbtw teruggaaf verkrijgen van de btw die werd afgedragen naar aanleiding van de ontvangst van betreffende betaling. In dit geval dient een verbeterend stuk te worden uitgereikt.
Volgens de fiscus is voormelde sitautie dan ook totaal iets anders dan de bijzondere regeling voor voorschotten ontvangen door advocaten, in het bijzonder in het kader van een contentieux (besliss. nr. ET 126.564, nrs. 90 tot 96), waarbij onder meer deze betalingen op een derdenrekening moeten blijven staan en op het passief van de balans van het advokatenkantoor opdat d eontvangst van de betaling geen aanleiding zou geven tot opeisbaarheid van de btw.
Beslissing nr. E.T. 126.959/2, 21 november 2014​ (niet gepubliceerd)

Definitieve regeling voorschotfacturen wordt niet verplicht

In een nieuwe beslissing (nr. E.T. 128.109 van 17 april 2015) laat de administratie weten dat btw-plichtigen niet gehouden zullen zijn de definitieve regeling inzake de opeisbaarheid van btw met betrekking tot voorschotfacturen toe te passen.
In plaats van deze definitieve regeling (beslissing nr. E.T. 126.003 van 7 oktober 2014), mogen btw-plichtigen de overgangsregeling van 2013-2014 blijven toepassen (beslissingen nrs. E.T. 123.563 van 19 december 2012 enE.T. 124.705 van 22 november 2013), en dit tot een nieuwe wetswijziging met betrekking tot de opeisbaarheid van de btw is doorgevoerd.
Door de beslissing over de definitieve regeling niet in te trekken, is het nu onduidelijk of wanneer de leverancier de overgangsregeling 2013-2014 toepast, de klant zelf nog kan kiezen welke regeling hij toepast.
Voorbeeld: als de leverancier een voorschotfactuur uitreikt onder de overgangsregeling met de vermelding: “Toepassing van de wettelijke regeling inzake opeisbaarheid. Recht op aftrek ontstaat na de betaling van het voorschot.”, moet de klant dan wachten om de btw af te trekken tot hij de factuur betaald heeft, of mag hij de btw al onmiddellijk aftrekken en toepassing maken van de fameuze window-periode (afgetrokken btw terug storten indien de voorschotfactuur niet is betaald en de prestatie niet is verricht bij het verstrijken van de derde maand volgend op de maand waarin de voorschotfactuur werd uitgereikt)?
Bovendien moet de leverancier in dit geval geen tweede stuk uitreiken ingevolge het ontvangen van de betaling. Maar wanneer die voorschotfactuur meer dan 7 dagen vóór het belastbare feit (de levering of dienstverrichting) werd uitgereikt, en geen vermoedelijke datum van opeisbaarheid vermeldt, is die voorschotfactuur dan voor de fiscus voldoende opdat de klant zijn recht op aftrek zou kunnen uitoefenen? Voor de definitieve regeling (waar de klant toepassing van maakt) is die voorschotfactuur immers geen definitieve factuur.
Hopelijk moeten we niet te lang wachten op de ‘nieuwe’ wettelijke regeling.

6% op schijf € 50.000: medische redenen ook geval van overmacht

Voor de toepassing van het verlaagd tarief van 6% op een schijf van € 50.000 bij de oprichting of aankoop van een nieuwe woning, geldt onder meer de domiciliëringsvereiste van vijf jaar, tenzij in geval van overmacht.
De minister bevestigt nogmaals dat de volgende situaties dergelijk geval van overmacht zijn​:

het overlijden van de bouwheer;
echtscheiding;
beëindiging van de wettelijke of feitelijke samenwoning;
gegronde en ernstige medische redenen voor de bouwheer of gezinsleden.

Dergelijke gevallen van overmacht moeten geval per geval worden aangetoond.
De minister bevestigt dus dat overmacht ook geldt in geval van feitelijke samenwonenden (en dus niet enkel voor de wettelijke samenwonenden) en dat medische redenen waardoor men de woning moet verlaten eveneens als overmacht worden beschouwd.
Kamercommissie Financiën 2014-2015, COM 138, Vragen nrs. 3336 en 3382, C. Van Cauter en V. Wouters, 1 april 2015​

Tijdelijke btw-verlaging Nederland voor woningrenovaties loopt af op 30 juni 2015

In Nederland geldt momenteel tijdelijk een verlaagd tarief voor de arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar. Deze regeling loopt af op 30 juni. Dit is ook bevestigd door het Ministerie van Financiën.
Voor werkzaamheden die ten laatste op 30 juni 2015 zijn afgerond kan het verlaagd tarief nog worden toegepast.
Voor werkzaamheden die na 30 juni 2015 worden afgerond, geldt het normale tarief van 21%. Voorschotten betalen voor 1 juli 2015 levert geen voordeel op, want als zij betrekking hebben op werkzaamheden die die na 30 juni worden afgerond, is het tarief van 21% van toepassing.
Het schilderen en stukadoren van woningen ouder dan twee jaar en het aanbrengen van isolatiematerialen aan deze woningen blijft wel onderworpen aan het verlaagd tarief van 6%. Dit staat immers los van het tijdelijk verlaagd tarief voor arbeidskosten bij verbouwingen.
Rijskoverheid.nl/nieuws, 31 maart 2015

Btw-vrijsteling ook voor verhuur van yachten en pleziervaartuigen gebruikt voor commerciële activiteit

Artikel 42, § 1 Wbtw stelt onder meer vrij van btw, de levering van zeeschepen bestemd voor passagiers- of goederenvervoer tegen betaling, voor de visserij of, meer algemeen, voor de uitoefening van enigerlei industriële of handelsactiviteit. De verhuur van deze schepen is eveneens van btw vrijgesteld.
Een onderneming die een jacht van 26 meter lang verhuurt, draagt over deze ontvangsten geen btw af. Ze beroept zich op voormelde vrijstelling.
De fiscus weigert de ontvangen huurgelden vrij te stellen omdat jachten en plezierboten van deze vrijstelling uitgesloten zouden zijn overeenkomstig punt 11 van de administratieve circulaire nr. 24 van 29 augustus 1978 (zie ook beslissing nr. E.T. 11.510 van 30 september 1992).
Hoewel een circulaire geen wettelijke kracht heeft, stelt de fiscus dat de circulaire enkel de uitvoering is van de bevoegdheid die door artikel 42 aan de Koning wordt toegekend om de beperkingen en de voorwaarden voor de toepassing van betrokken vast te stellen. Maar het Hof van beroep volgt deze zienswijze niet en stelt dat de Koning nooit van de hem toegekende delegatiebevoegdheid in deze gebruik heeft gemaakt. Noch de nationale, noch de Europese btw-wetgeving voorziet dat jachten en plezierboten van deze vrijstelling uitgesloten worden.
De circulaire waarop de fiscus zich beroept wijzigt volgens het Hof de wettelijke voorwaarden voor de betrokken vrijstelling en voegt er een voorwaarde aan toe. Dergelijke circulaire is voor een btw-plichtige niet bindend.

Verkoop van e-books kunnen verlaagd tarief niet genieten

De Europese Commissie dagvaardde de Franse Staat omdat ze van oordeel was dat Frankrijk ten onrecht een verlaagd tarief toepaste op de leveringen van e-books.
Volgens de Commissie moet onder de levering van digitale of elektronische boeken worden verstaan:  de levering, onder bezwarende titel, via downloading of streaming van internet, van boeken in elektronische vorm die kunnen worden gelezen op een computer, een smartphone, een e-reader of een ander leesapparaat (hierna: „levering van elektronische boeken”).
De Franse fiscus stelt daarentegen dat de definitie van digitale of elektronische boeken waarop krachtens artikel 278‑0 bis van de Franse btw-wetgeving een verlaagd btw-tarief mag worden toegepast, enger is dan de definitie die de Commissie hanteert. Volgens deze lidstaat geldt het verlaagde btw-tarief krachtens deze bepaling uitsluitend voor zogenaamde „homothetische” boeken, zijnde boeken die vergelijkbaar zijn met gedrukte boeken of boeken op een andere fysieke drager die van laatstbedoelde boeken slechts op een aantal aan hun vorm inherente punten verschillen.
Frankrijk, en hierin gevolgd door de Belgische fiscus, is van oordeel dat de levering van elektronische boeken onder punt 6 van bijlage III bij de btw-richtlijn valt en dus in aanmerking komt voor een verlaagd btw-tarief. In deze bijlage III wordt in punt 6 uitdrukkelijk melding gemaakt van ‘levering van boeken, op alle fysieke dragers’.
Maar de drager nodig om een e-book te kunnen lezen (smartphone, e-reader, …) is niet begrepen in de levering van e-books. Er is volgens het Hof dan ook geen sprake van een levering op een fysieke drager maar van een dienstprestatie. Meer zelfs, de verkoop van een e-book vormt een „langs elektronische weg verrichte dienst” in de zin van dat artikel 98, lid 2, tweede alinea van de btw-richtlijn, welke expliciet van voormeld verlaagd tarief uitgesloten is. Volgens artikel 7, lid 1, van uitvoeringsverordening nr. 282/2011, zijn dit diensten die:

over het internet of een elektronisch netwerk worden verleend;
wegens hun aard grotendeels geautomatiseerd zijn;
slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergen;
zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht.

Zowel Frankrijk als België beroepen zich nog op de fiscale neutraliteit om het verlaagd tarief voor leveringen van boeken eveneens toe te passen op de verkoop van e-books, maar volgens het Hof kan de werkingssfeer van een verlaagd btw-tarief bij gebreke van een duidelijke bepaling niet worden uitgebreid op grond van het beginsel van fiscale neutraliteit.
Frankrijk heeft dan ook ten onrechte het verlaagd tarief toegepast op de verkoop van e-books.
HvJ, C-479/13, Commissie vs. Frankrijk, 5 maart 2015