Ondervraagd over aan wie een advocaat moet factureren indien hij door de rechtbank van eerste aanleg is aangesteld als curator van een onbeheerde nalatenschap en zijn vergoeding, ingevolge een deficitaire nalatenschap, ontvangt van de Staat, verwijst de minister neer de beslissing nr. E.T. 126.564 van 18 juli 2014 (nrs. 28 tot 31).
Hij voegt hier wel aan toe dat dit standpunt gebaseerd zou zijn op onvolledige informatie. Zo zou er in het geval van een deficitaire nalatenschap mogelijks geen vergoeding betaald worden aan de curator.
Blijkbaar onderzoekt de administratie momenteel deze specifieke problematiek en zal zij hierover binnenkort een definitief standpunt publiceren.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-029, 15 juni 2015, Vraag nr. 311, S. Wilmès, 28 april 2015
Wanneer de omzet van een btw-plichtige die de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen geniet, in de loop van een kalenderjaar de vrijstellingsdrempel van € 15.000 overschrijdt, mag hij deze vrijstellingsregeling behouden wanneer de overschrijding van de drempel maximum 10 % bedraagt en uitzonderlijk is.
Elke andere overschrijding van de drempel leidt tot het verlies van de vrijstellingsregeling waarbij de btw-plichtige vanaf de eerste handeling waardoor de drempel wordt overschreden, aan de normale regeling of aan de forfaitaire regeling wordt onderworpen. Deze handeling dient in haar geheel te worden belast en er dient een regularisatie te worden uitgevoerd.
De btw-plichtige zal na het verlies van de vrijstellingsregeling en de overgang naar de normale of forfaitaire regeling niet opnieuw kunnen overgaan naar de vrijstellingsregeling vóór 1 januari van het derde jaar na dat waarin de wijziging van belastingregeling uitwerking heeft gehad. De btw-plichtige zal dan, indien hij aan de voorwaarden voldoet, kunnen opteren voor de terugkeer naar de vrijstellingsregeling door het hoofd van zijn controlekantoor hiervan schriftelijk vóór 1 december in kennis te stellen. Die wijziging zal uitwerking hebben met ingang van 1 januari van het volgend jaar.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-029, 15 juni 2015, Vraag nr. 312, S. Wilmès, 28 april 2015
Les Jardins de Jouvence exploiteert onder meer assistentiewoningen (verhuur van voor één of twee personen ontworpen woonruimten met een ingerichte keuken, een woonkamer, een kamer en een ingerichte badkamer) en biedt tegen betaling aan de huurders en aan andere personen die geen huurder zijn, verschillende diensten aan zoals: bar-restaurant, een kap- en een schoonheidssalon, een fysiotherapiezaal, ergotherapeutische activiteiten, een wasserij, een lokaal voor bloedproeven en een artsenpraktijk.
De Belgische fiscus meent dat deze diensten van btw zijn vrijgesteld als maatschappelijk werk (artikel 44, § 2, 2° Wbtw). Les Jardins de Jouvence daarentegen recupereerde de btw op de bouw van de assistentiewoningen, ervan uitgaand dat haar exploitatie niet van btw was vrijgesteld.
De rechtbank van Bergen, die zich over dit geschil moet uitspreken, heeft hierover een prejudiciële vraag gesteld aan het Europese Hof van Justitie (C-335/14).
Volgens Advocaat-Generaal Yves Bot kan een aanbieder van assistentiewoningen die personen van ten minste 60 jaar woonruimte aanbiedt om hen in staat te stellen volledig zelfstandig te leven, en daarbij tegen betaling bijkomende diensten aanbiedt waarop ook personen die niet in de assistentiewoningen wonen, een beroep kunnen doen, en die geen enkele financiële steun van de overheid ontvangt, aangemerkt worden als een ‘organisatie die […] als instelling van sociale aard [is] erkend’ en diensten verstrekt ‘die nauw samenhangen met maatschappelijk werk’ in de zin van die bepaling. Met andere woorden, volgens de Advocaat-Generaal kan het geheel van deze diensten de btw-vrijstelling voor maatschappelijk werk genieten.
Het is wel aan de nationale rechter om na te gaan of de activiteiten van de exploitant binnen de door België gestelde grenzen van deze vrijstelling handelt.
Naar aanleiding van deze zaak hadden bepaalde btw-specialisten in de pers (voorafgaand aan de conclusies van de advocaat-generaal) verklaard dat de factuur van de rusthuizen waarschijnlijk zal oplopen, in de verwachting dat het Hof van Justitie zal oordelen dat minsten die andere dan de verhuur aangeboden diensten aan de btw onderworpen zouden zijn (De Tijd, Knack).
Hierover ondervraagd stelt de minister dat het onwaarschijnlijk is dat deze zaak gevolgen zou hebben voor de btw-vrijstelling voor bejaardentehuizen of woonzorgcentra in België.
HvJ, conclusie AG, C-335/14, Les Jardins de Jouvence, 9 juli 2015
Kamercommissie Financiën 2014-2015, COM 220, Vraag nr. 4986, B. Dispa, Vraag nr. 5007, V. Wouters, Vraag nr. 5035, P. Blanchart, 8 juli 2015
De wijziging vanaf 2013 van de regels inzake de opeisbaarheid van btw, in het bijzonder met betrekking tot voorschotfacturen, heeft voor heel wat ophef gezorgd.
De overgangsregelingen van 2013 en 2014, die in principe in 2015 niet langer van toepassing zouden zijn, kunnen toch nog verder worden toegepast tot de nieuwe wetgeving in werking treedt, wat voorzien is voor 2016.
Dit komt er op neer dat de btw-plichtigen vier keuzes hebben:
de oude wettelijke regels van vóór 2013;
de nieuwe wettelijke regels met betalingsuitnodiging gevolgd door de factuur;
de nieuwe wettelijke regels met de factuur met extra vermelding: ‘btw pas aftrekbaar na betaling voorschot’;
de regeling met vermoedelijke datum van opeisbaarheid en de windowperiode.
Wat de derde keuze betreft stelt de minister dat de btw pas kan worden afgetrokken na betaling van het voorschot.
Wat keuze vier betreft zal de administratie niet moeilijk doen wanneer de klant de btw onmiddellijk aftrekt en deze aftrek niet herziet op het einde van de derde maand volgend op de factuur.
Kamercommissie Financiën 2014-2015, COM 202, vraag nr. 4360, V. Wouters, 30 juni 2015
Een btw-plichtige natuurlijke persoon koopt 7 percelen grond aan waarvan hij er twee in zijn privévermogen behoudt. Vervolgens laat hij op de gronden een winkelcentrum bouwen dat hij vervolgens als btw-plichtige verkoopt met btw. Over de vijf percelen die in zijn bedrijfsvermogen zijn opgenomen rekent hij ook btw aan, maar niet over de twee andere percelen. Dit in de redenering dat hij hier handelt als particulier en niet als btw-plichtige.
Volgens de Sloveense fiscus moet er ook over de verkoop van die twee percelen grond btw aangerekend worden.
Volgens het Hof wijzen de volgende elementen er op dat Kezić voor de verkoop als btw-plichtige heeft gehandeld en niet louter ter uitoefening van zijn eigendomsrecht:
de zeven stukken grond werden binnen een relatief korte periode heeft gekocht (tussen 1998 en 2002);
die percelen grond tesamen hebben was een noodzakelijke voorwaarde voor het bouwen van een winkelcentrum (gestart in mei 2003);
dat de verkoper werkzaamheden voor een kostprijs van meer dan € 48.000 heeft uitgevoerd om die twee aan het privévermogen toegewezen percelen bouwrijp te maken.
HvJ, C-331/14, Trgovina Prizma (Petar Kezić) , 9 juli 2015
In een advies aan de Raad van State adviseert de auditeur om het KB van 15 december 2013 met betrekking tot het geregistreerd kassasysteem nietig te verklaren.
In zijn advies gaat de auditeur in op de wettelijke verplichting een GKS te gebruiken. Volgens artikel 21bis, § 1 van het KB nr. 1 is dit verplicht voor de exploitant van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt alsmede voor traiteurs die regelmatig cateringdiensten verrichten.
Het probleem zit volgens de auditeur in het gebruik van de bewoording ‘regelmatig’. Dit criterium is weinig objectief en laat in zeer grote mate ruimte voor willekeur. In vele gevallen zal de exploitant of de traiteur op basis van de bewoording ‘regelmatig’ niet kunnen nagaan of hij een GKS verplicht moet gebruiken of niet. ‘Regelmatig’ kan immers betrekking hebben op de frequentie waarmee maaltijden worden verschaft, of op de impact ervan op de omzet.
De auditeur besluit dan ook tot ongrondwettigheid van deze regeling.
De administratie publiceerde ondertussen een mededeling waarin zij stelt dat er voor horecaondernemers die momenteel onder de GKS-reglementering vallen, de GKS-verplichtingen van toepassing blijven, zoals de vooropgestelde timing voor de invoering van de GKS op 1 januari 2016.
Indien na de uitspraak van de Raad van State een corrigerend wetgevend initiatief nodig blijkt, zal de momenteel geviseerde groep van horecaondernemers deel blijven uitmaken van de doelgroep.
www.minfin.fgov.be, bericht van 1 september 2015
De regering heeft deze maand drie wetsontwerpen inzake btw ingediend.
Een eerste ontwerp betreft het optrekken van de vrijstellingsdrempel voor kleine ondernemingen naar € 25.000. Dit ontwerp voorziet in een inwerkingtreding op 1 januari 2016 maar eveneens in de mogelijkheid dat de Koning deze wet alsnog kan intrekken indien de Europese Raad de drempelverhoging niet zou aanvaarden (Kamer, document 54K1307).
Een tweede ontwerp beoogt de opheffing van artikel 19bis Wbtw. Deze bepaling stelt bepaalde doorrekeningen door een buitenlands hoofdhuis/bijhuis aan een Belgisch bijhuis/hoofdhuis dat hier in België deel uitmaakt van een btw-eenheid gelijk met een dienst ten bezwarende titel. Deze bepaling is echter overbodig geworden ingevolge rechtspraak van het Europese Hof van Justitie dat geoordeeld heeft dat een buitenlands hoofdhuis/bijhuis een afzonderlijke btw-plichtige is van haar bijhuizen/hoofdhuis die in een andere lidstaat deel uitmaken van een btw-eenheid (Kamer, document 54K1306).
Een derde ontwerp moet komaf maken met de wijzigingen die in 2013 werden doorgevoerd met betrekking tot de opeisbaarheid van de btw, in het bijzonder voor voorschotfacturen (Kamer, document 54K1311). Onder de nieuwe wetgeving zal de btw pas verschuldigd worden aan de Staat op het moment dat de factuur is uitgereikt, ten laatste bij het verstrijken van de uitreikingstermijn voor de factuur indien dit niet tijdig zou zijn gebeurd.
Indien voorafgaand betalingen worden ontvangen, dan wordt de btw die daarin is begrepen reeds op dat moment opeisbaar. Voor handelingen met overheden, intracommunautaire handelingen en handelingen met particulieren blijven er afwijkende bepalingen van toepassing.
De administratie deelt mee dat voor de btw het geven van interne of in-house opleidingen een dienst is die plaatsvindt waar de btw-plichtige ontvanger van de dienst gevestigd is (hoofdregel B2B).
De uitzondering die bestaat voor het verlenen van toegang tot een educatief evenement en met de toegang verlening samenhangende diensten is hier niet van toepassing aangezien er aangenomen kan worden dat bij het geven van een interne of “in-house” opleiding er geen sprake is van een toegang verlenende handeling door diegene die de opleiding geeft.
Hetzelfde geldt ook wanneer de beroepsopleiding of bijscholing niet enkel toegankelijk is voor de personeelsleden van de opdrachtgever, maar ook voor personeelsleden van andere btw-plichtigen waarmee de opdrachtgever een groep van verbonden ondernemingen vormt.
De beslissing verduidelijkt verder wat onder verbonden ondernemingen moet worden verstaan.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 125.506 van 22 juni 2015
Vanaf 1 september bedraagt voor elektriciteit het toepasselijke btw-tarief terug 21%. Daartoe werd op 31 augustus 2015 een koninklijk besluit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Gelet op de wijze van factureren in de elektriciteitssector, met name periodieke afrekeningen, is een btw-verhoging nooit evident. Daarom zal de fiscus weldra een FAQ publiceren voor de particuliere gebruikers. Daarnaast publiceerde de fiscus ook een beslissing voor de elektriciteitsleveranciers met overgangsmaatregelen die de in de sector gebruikelijke facturering van tussentijdse voorschotten praktisch moet houden.
KB van 23 augustus 2015, B.S. 31 augustus 2015
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 128.691 van 31 augustus 2015
In een nieuwe beslissing wijzigt de btw-administratie haar standpunt met betrekking tot de btw-regeling van toepassing op toegekende commissies voor het afsluiten van weddenschappen.
Tot nu toe stelde de fiscus steeds dat weddenschapskantoren voor het aangaan van weddenschappen, handelden in naam en voor rekening van de organisator van de weddenschappen. Bijgevolg dienden deze kantoren btw af te dragen op de commissies die hen werden toegekend door de organisatoren.
Nu stelt de fiscus echter dat in principe het weddenschapskantoor (F2 vergunninghouder) in eigen naam handelt maar voor rekening van de organisator (F1 vergunninghouder), en dus optreedt als commissionair. Hierdoor wordt het kantoor geacht zelf de weddenschapsdienst te hebben verricht en zijn de hiervoor toegekende commissies van btw vrijgesteld door artikel 44, § 3, 13° Wbtw.
Deze beslissing heeft onder meer tot gevolg dat uitbaters van krantenwinkels (en andere tussenpersonen) die ook weddenschappen aanbieden die door een derde georganiseerd worden, geen btw meer verschuldigd zijn over de door hen in dit kader ontvangen commissies.
De beslissing zelf gaat niet verder in op de gevolgen van dit nieuw standpunt, zoals:
wat met de btw die in het verleden toch werd afgedragen over deze commissies (ongeacht of er gebruik werd gemaakt van de regeling self-billing met verlegging van heffing – systeem waarbij de organisator zelf de verschuldigde btw aan de Staat betaalt en enkel het nettobedrag aan de krantenwinkel doorstort);
ontstaan van gemengde btw-plicht in hoofde van de krantenwinkels die nu deels door artikel 44 Wbtw vrijgestelde omzet realiseren;
mogelijke herzieningen met betrekking tot in het verleden afgetrokken btw.
Dit gewijzigde administratieve standpunt zal dus voor de betrokken btw-plichtigen zeer belangrijke gevolgen hebben.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.279 van 13 juli 2015
Volgens het huidige akkoord zou vanaf 1 januari 2016 de btw-vrijstelling voor medische diensten op het gebied van esthetische chirurgie en behandeling geschrapt worden. Maar volgens het kabinet van minister Van Overtveldt blijkt nu dat de technische uitwerking niet evident is en dat het zeer moeilijk is de btw-heffing in de medische sector te beperken tot louter esthetische ingrepen. Er zal nu verder overleg gepleegd worden met de sector en alle opties zullen bekeken worden.
Voorlopig zal er dus geen btw-heffing worden ingevoerd op plastische chirurgie. Definitief is de maatregel nog niet afgevoerd, maar dat hij binnen afzienbare tijd toch nog zal worden ingevoerd lijkt ons niet waarschijnlijk.
In principe moeten btw-plichtigen enkel de handelingen waarvoor de uitreiking van een factuur verplicht is, opnemen in de jaarlijkse klantenlisting.
Voor handelingen die vrijgesteld zijn van btw door artikel 44 Wbtw, zoals een reeks van financiële diensten, geldt deze factureringsverplichting niet. Bijgevolg dienen deze handelingen niet opgenomen te worden in de jaarlijkse klantenlisting.
De fiscus aanvaardt dat de door artikel 44 Wbtw vrijgestelde handelingen toch verder in de klantenlisting vermeld mogen worden.
Voor betalings- en ontvangstverrichtingen, met inbegrip van bemiddeling, maar de invordering van schuldvorderingen uitgezonderd, en waarvoor de dienstverrichter geopteerd heeft voor de belastingheffing, geldt dat deze evenmin moeten opgenomen worden in de jaarlijkse klantenlisting. Uiteraard mogen deze handelingen ook verder vermeld worden in de klantenlisting.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 128.477, 15 juni 2015