Verhoging vrijstellingsdrempel naar € 25.000

Alhoewel er nog geen formele machtiging is gegeven door de Europese Raad om de vrijstellingsdrempel voor kleine ondernemingen op te trekken tot € 25.000, publiceert de fiscus al een FAQ met betrekking tot deze drempelverhoging en de overgang van de gewone of forfaitaire regeling naar de vrijstellingsregeling.
Btw-plichtigen van wie de omzet in 2015 de € 25.000 niet overschrijdt, komen in principe in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen vanaf 1 juli 2016. Maar zij kunnen reeds naar de vrijstellingsregeling overschakelen op 1 januari 2016 wanneer ze het daartoe voorziene formulier invullen en opsturen naar hun bevoegd btw-controlekantoor uiterlijk tegen 15 december 2015.
Klik hier voor het formulier.
Klik hier voor de FAQ.
FOD Financiën, bericht 2 december 2015

Btw-regeling bestuurdersvennootschappen met drie maanden uitgesteld

Vanaf 1 januari 2016 moeten rechtspersonen hun vergoedingen die ze uit een bestuurdersmandaat ontvangen aan de btw onderwerpen. De fiscus moet over deze nieuwe regeling nog een administratieve commentaar publiceren, wat voorzien is voor eind november, begin december. Om de bestuurdersvennootschappen voldoende tijd te geven zich aan de administratieve commentaar aan te passen, werd beslist de inwerkingtreding van deze nieuwe regeling uit te stellen tot 1 april 2016.

Drankgelegenheid jeugdhuis aan btw onderworpen indien omzet meer dan € 50.000 per jaar

De instellingen die in hoofdzaak het toezicht over jongelui en de zorg voor hun onderhoud, opvoeding en vrijetijdsbesteding tot doel hebben, zijn vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw op voorwaarden dat:

het gaat om diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren
die instelling een publiekrechtelijk lichaam is of door de bevoegde overheid als instelling van sociale aard is erkend.

Het sociale doel van jeugdhuizen bestaat er volgens de administratie in jongeren de mogelijkheid te bieden om in hun vrije tijd deel te nemen aan tal van sociaal-culturele activiteiten ter bevordering van hun algemene ontwikkeling en maatschappelijke integratie. Zij moeten dus geen btw aanrekenen op de goederen die zij verkopen en de diensten die zij verrichten, voor zover zij door de overheid erkend zijn als een instelling van sociale aard. Of zij al dan niet een winstoogmerk hebben, speelt voor de toepassing van de btw-vrijstelling geen rol.
De vrijstelling is voor jeugdhuizen volgens de fiscus enkel van toepassing voor die handelingen:

die door de bevoegde overheid in aanmerking worden genomen voor de berekening van de toegekende subsidies (btw-handleiding, nr. 319);
die de instelling verricht in het kader van haar doelstelling ten bate van de jeugd.

In een nieuwe beslissing stelt de fiscus nu dat de exploitatie door een jeugdhuis van een drankgelegenheid die voor iedereen toegankelijk is, vreemd blijft aan de sociale doelstelling van een jeugdhuis en dus aan de btw onderworpen is.
Bij wijze van tolerantie aanvaardt de fiscus dat dergelijke exploitatie alsnog van btw vrijgesteld blijft voor zover:

​de jaarlijkse omzet van die drankgelegenheid niet meer bedraagt dan € 50.000;
er geen maaltijden onder bezwarende titel worden verschaft, ook geen lichte maaltijden zoals onder meer soepen, croques, kroketten (kaas, garnaal, …), belegde broodjes, deegwaren, omeletten, pannenkoeken, e.d.

Het verkopen van kleine caféhapjes die worden verbruikt zonder het gebruik van een bestek (bv. chips, droge worstjes, ansjovis, olijven, koekjes, wafels, chocolade, hardgekookte eieren, enz…) vormt voor de fiscus geen belemmering voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 44, § 2, 2° Wbtw op de omzet van de drankgelegenheid.
Een andere dan een louter toevallige overschrijding van de omzetdrempel in een bepaald kalenderjaar houdt in dat de exploitatie van de drankgelegenheid​ vanaf het volgende kalenderjaar aan de btw is onderworpen.
Dit nieuwe standpunt moet worden toegepast vanaf 1 januari 2016, wat betekent dat jeugdhuizen die in de loop van 2015 met dergelijke drankgelegenheid de omzetdrempel van € 50.000 hebben overschreden, voor zover die overschrijding niet toevallig is, vanaf 2016 de exploitatie ervan aan de btw moeten onderwerpen.
Op het verleden zal de fiscus niet terugkomen.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 128.632 van 5 november 2015​

Nederland verlaagt drempel maandelijkse IC-listing

Btw-plichtigen die in Nederland voor de btw geregistreerd zijn en die van daaruit goederen vrijgesteld intracommunautair leveren, zijn daar ook gehouden tot het indienen van de intracommunautaire opgave. Momenteel moeten enkel de btw-plichtigen die in het lopende kwartaal, of in een van de vier vorige kwartalen voor meer dan € 100.000 aan dergelijke leveringen hebben verricht, deze opgave maandelijks indienen.
Ingevolge een ingebrekestelling door de Europese Commissie zal Nederland deze drempel verlagen naar € 50.000 om de regeling in overeenstemming te brengen met artikel 263 lid 1 van de btw-richtlijn. Deze nieuwe drempel zal gelden vanaf 1 januari 2016.
Deze wijziging zal volgens de Nederlandse staatssecretaris van financiën leiden tot een structurele toename van de administratieve lasten voor bedrijven met € 2,5 miljoen. De uitvoeringskosten bij de Belastingdienst zullen structureel toenemen met € 0,25 miljoen.
Btw-plichtigen die deze drempel niet overschrijden, kunnen de intracommunautaire opgave op kwartaal basis blijven indienen. Indien specifieke voorwaarden vervuld zijn kan zelfs toestemming verkregen worden om de intracommunautaire opgave jaarlijks in te dienen. Klik hier voor gedetailleerde informatie over de indieningstermijnen voor de intracommunautaire opgave in Nederland.
Wijziging van artikel 33b van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (15 oktober 2015), Staatscourant nr. 36273, 20 oktober 2015.

Minister belooft charter: verleden GKS-gebruiker wordt niet systematisch gecontroleerd

Horeca-uitbaters die verplicht een GKS moeten gebruiken, vrezen dat de fiscus de gegevens die in de GKS opgeslagen worden zal extrapoleren naar het verleden om omzetverhogingen te belasten.
Met betrekking tot de retroactieve controles heeft de persmededeling van 6 februari 2015, na afloop van de goedkeuring van het ‘horecaplan’ door de Ministerraad duidelijk aangegeven dat er met de fiscale en sociale inspectiediensten een charter zou worden afgesloten om ervoor te zorgen dat dossiers van Onjuist gespeld woordhoreca-ondernemingen niet systematisch zullen worden geselecteerd voor controle, enkel op basis van vaststellingen uit het GKS, en aldus, bijvoorbeeld, omzetverhogingen op exact dezelfde basis niet-systematisch en niet-retroactief zullen worden doorgevoerd. Volgens de minister geldt dit uiteraard enkel ten overstaan van die ondernemingen die correct gebruik maken van het GKS.
De minister kondigt aan dat zijn kabinet alsook dat van de staatssecretaris bevoegd voor de strijd tegen de sociale fraude momenteel de laatste hand leggen aan een ontwerp van Charter.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-031, 29 juni 2015, Vraag nr. 107, C. Cassart-Mailleux, 18 mei 2015

Minister belooft verlaging btw-tarief voor assistentiehonden

​In de huidige stand van de Belgische wetgeving is de levering van blindengeleidehonden onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6 % op grond van punt 6 van de rubriek XXIII van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20. Assistentiehonden vallen hier momenteel niet onder.
De levering van blindengeleidehonden en andere assistentiehonden en de prestaties van dierenartsen in verband met de ze honden kunnen op grond van de bijlage III van de btw-richtlijn​ het verlaagd btw-tarief genieten.
Volgens de minister zou er geen onderscheid gemaakt mogen worden tussen de blindengeleidehonden en de andere assistentiehonden en daarom heeft hij zijn administratie de opdracht geven om in die zin een aanpassing van het KB nr. 20 voor te bereiden.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-036, 3 augustus 2015, Vraag nr. 328, E. Lachaert, 7 mei 2015

Fiscus zal nieuw standpunt met betrekking tot curator van erfeloze nalatenschap publiceren

Ondervraagd over aan wie een advocaat moet factureren indien hij door de rechtbank van eerste aanleg is aangesteld als curator van een onbeheerde nalatenschap en zijn vergoeding, ingevolge een deficitaire nalatenschap, ontvangt van de Staat, verwijst de minister neer de beslissing nr. E.T. 126.564 van 18 juli 2014 (nrs. 28 tot 31).
Hij voegt hier wel aan toe dat dit standpunt gebaseerd zou zijn op onvolledige informatie. Zo zou er in het geval van een deficitaire nalatenschap mogelijks geen vergoeding betaald worden aan de curator.
Blijkbaar onderzoekt de administratie momenteel deze specifieke problematiek en zal zij hierover binnenkort een definitief standpunt publiceren.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-029, 15 juni 2015, Vraag nr. 311, S. Wilmès, 28 april 2015​

Minister bevestigt tolerantie 10%-overschrijding vrijstellingsdrempel kleine ondernemingen

Wanneer de omzet van een btw-plichtige die de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen geniet, in de loop van een kalenderjaar de vrijstellingsdrempel van € 15.000 overschrijdt, mag hij deze vrijstellingsregeling behouden wanneer de overschrijding van de drempel maximum 10 % bedraagt en uitzonderlijk is.
Elke andere overschrijding van de drempel leidt tot het verlies van de vrijstellingsregeling waarbij de btw-plichtige vanaf de eerste handeling waardoor de drempel wordt overschreden, aan de normale regeling of aan de forfaitaire regeling wordt onderworpen. Deze handeling dient in haar geheel te worden belast en er dient een regularisatie te worden uitgevoerd.
De btw-plichtige zal na het verlies van de vrijstellingsregeling en de overgang naar de normale of forfaitaire regeling niet opnieuw kunnen overgaan naar de vrijstellingsregeling vóór 1 januari van het derde jaar na dat waarin de wijziging van belastingregeling uitwerking heeft gehad. De btw-plichtige zal dan, indien hij aan de voorwaarden voldoet, kunnen opteren voor de terugkeer naar de vrijstellingsregeling door het hoofd van zijn controlekantoor hiervan schriftelijk vóór 1 december in kennis te stellen. Die wijziging zal uitwerking hebben met ingang van 1 januari van het volgend jaar.
Vr. & Antw. Kamer, 2014-2015, 54-029, 15 juni 2015, Vraag nr. 312, S. Wilmès, 28 april 2015

Bijkomende diensten exploitant assistentiewoning volgens advocaat-generaal ook vrijgesteld maatschappelijk werk

Les Jardins de Jouvence exploiteert onder meer assistentiewoningen (verhuur van voor één of twee personen ontworpen woonruimten met een ingerichte keuken, een woonkamer, een kamer en een ingerichte badkamer) en biedt tegen betaling aan de huurders en aan andere personen die geen huurder zijn, verschillende diensten aan zoals: bar-restaurant, een kap- en een schoonheidssalon, een fysiotherapiezaal, ergotherapeutische activiteiten, een wasserij, een lokaal voor bloedproeven en een artsenpraktijk.
De Belgische fiscus meent dat deze diensten van btw zijn vrijgesteld als maatschappelijk werk (artikel 44, § 2, 2° Wbtw). Les Jardins de Jouvence daarentegen recupereerde de btw op de bouw van de assistentiewoningen, ervan uitgaand dat haar exploitatie niet van btw was vrijgesteld.
De rechtbank van Bergen, die zich over dit geschil moet uitspreken, heeft hierover een prejudiciële vraag gesteld aan het Europese Hof van Justitie (C-335/14).
Volgens Advocaat-Generaal Yves Bot kan een aanbieder van assistentiewoningen die personen van ten minste 60 jaar woonruimte aanbiedt om hen in staat te stellen volledig zelfstandig te leven, en daarbij tegen betaling bijkomende diensten aanbiedt waarop ook personen die niet in de assistentiewoningen wonen, een beroep kunnen doen, en die geen enkele financiële steun van de overheid ontvangt, aangemerkt worden als een ‘organisatie die […] als instelling van sociale aard [is] erkend’ en diensten verstrekt ‘die nauw samenhangen met maatschappelijk werk’ in de zin van die bepaling. Met andere woorden, volgens de Advocaat-Generaal kan het geheel van deze diensten de btw-vrijstelling voor maatschappelijk werk genieten.
Het is wel aan de nationale rechter om na te gaan of de activiteiten van de exploitant binnen de door België gestelde grenzen van deze vrijstelling handelt.
Naar aanleiding van deze zaak hadden bepaalde btw-specialisten in de pers (voorafgaand aan de conclusies van de advocaat-generaal) verklaard dat de factuur van de rusthuizen waarschijnlijk zal oplopen, in de verwachting dat het Hof van Justitie zal oordelen dat minsten die andere dan de verhuur aangeboden diensten aan de btw onderworpen zouden zijn (De Tijd, Knack).
Hierover onder​vraagd stelt de minister dat het onwaarschijnlijk is dat deze zaak gevolgen zou hebben voor de btw-vrijstelling voor bejaardentehuizen of woonzorgcentra in België.
HvJ, conclusie AG, C-335/14, Les Jardins de Jouvence, 9 juli 2015​
Kamercommissie Financiën 2014-2015, COM 220, Vraag nr. 4986, B. Dispa, Vraag nr. 5007, V. Wouters, Vraag nr. 5035, P. Blanchart, 8 juli 2015

Minister verduidelijkt regeling voorschotfacturen in afwachting van nieuwe wetgeving

De wijziging vanaf 2013 van de regels inzake de opeisbaarheid van btw, in het bijzonder met betrekking tot voorschotfacturen, heeft voor heel wat ophef gezorgd.
De overgangsregelingen van 2013 en 2014, die in principe in 2015 niet langer van toepassing zouden zijn, kunnen toch nog verder worden toegepast tot de nieuwe wetgeving in werking treedt, wat voorzien is voor 2016.
Dit komt er op neer dat de btw-plichtigen vier keuzes hebben:

de oude wettelijke regels van vóór 2013;
de nieuwe wettelijke regels met betalingsuitnodiging gevolgd door de factuur;
de nieuwe wettelijke regels met de factuur met extra vermelding: ‘btw pas aftrekbaar na betaling voorschot’;
de regeling met vermoedelijke datum van opeisbaarheid en de windowperiode.

Wat de derde keuze betreft stelt de minister dat de btw pas kan worden afgetrokken na betaling van het voorschot.
Wat keuze vier betreft zal de administratie niet moeilijk doen wanneer de klant de btw onmiddellijk aftrekt en deze aftrek niet herziet op het einde van de derde maand volgend op de factuur.
Kamercommissie Financiën 2014-2015, COM 202, vraag nr. 4360, V. Wouters, 30 juni 2015​

Verkoop van goederen uit privévermogen kan onderdeel van btw-activiteit zijn

Een btw-plichtige natuurlijke persoon koopt 7 percelen grond aan waarvan hij er twee in zijn privévermogen behoudt. Vervolgens laat hij op de gronden een winkelcentrum bouwen dat hij vervolgens als btw-plichtige verkoopt met btw. Over de vijf percelen die in zijn bedrijfsvermogen zijn opgenomen rekent hij ook btw aan, maar niet over de twee andere percelen. Dit in de redenering dat hij hier handelt als particulier en niet als btw-plichtige.
Volgens de Sloveense fiscus moet er ook over de verkoop van die twee percelen grond btw aangerekend worden.
Volgens het Hof wijzen de volgende elementen er op dat Kezić​ voor de verkoop als btw-plichtige heeft gehandeld en niet louter ter uitoefening van zijn eigendomsrecht:

de zeven stukken grond werden binnen een relatief korte periode heeft gekocht (tussen 1998 en 2002);
die percelen grond tesamen​ hebben was een noodzakelijke voorwaarde voor het bouwen van een winkelcentrum (gestart in mei 2003);
dat de verkoper werkzaamheden voor een kostprijs van meer dan € 48.000 heeft uitgevoerd om die twee aan het privévermogen toegewezen percelen bouwrijp te maken.​

HvJ, C-331/14, Trgovina Prizma (Petar Kezić) , 9 juli 2015

Nietigverklaring GKS-regeling? Geen zware gevolgen volgens fiscus

In een advies aan de Raad van State adviseert de auditeur om het KB van 15 december 2013 met betrekking tot het geregistreerd kassasysteem nietig te verklaren.
In zijn advies gaat de auditeur in op de wettelijke verplichting een GKS te gebruiken. Volgens artikel 21bis, § 1 van het KB nr. 1​ is dit verplicht voor de exploitant van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt alsmede voor traiteurs die regelmatig cateringdiensten verrichten.
Het probleem zit volgens de auditeur in het gebruik van de bewoording ‘regelmatig’. Dit criterium is weinig objectief en laat in zeer grote mate ruimte voor willekeur.  In vele gevallen zal de exploitant of de traiteur op basis van de bewoording ‘regelmatig’ niet kunnen nagaan of hij een GKS verplicht moet gebruiken of niet. ‘Regelmatig’ kan immers betrekking hebben op de frequentie waarmee maaltijden worden verschaft, of op de impact ervan op de omzet.
De auditeur besluit dan ook tot ongrondwettigheid van deze regeling.
De administratie publiceerde ondertussen een mededeling waarin zij stelt dat er voor horecaondernemers die momenteel onder de GKS-reglementering vallen, de GKS-verplichtingen van toepassing blijven, zoals de vooropgestelde timing voor de invoering van de GKS op 1 januari 2016.
Indien na de uitspraak van de Raad van State een corrigerend wetgevend initiatief nodig blijkt, zal de momenteel geviseerde groep van horecaondernemers​ deel blijven uitmaken van de doelgroep.​
www.minfin.fgov.be, bericht van 1 september 2015