De fiscus heeft uiteindelijk op 1 april de langverwachte beslissing gepubliceerd over de verplichte btw-heffing op bestuurdersvergoedingen voor rechtspersonen. Vanaf 1 juni 2016 zullen rechtspersonen niet langer kunnen kiezen hun bestuurdersvergoedingen niet aan de btw te onderwerpen.
Voor wie?
De nieuwe regeling houdt in dat rechtspersonen vanaf 1 juni 2016 altijd als btw-plichtige zullen optreden voor de, ten bezwarende titel, in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid of een andere rechtspersoon naar privaat of publiek recht (vzw’s, stichtingen, beroepsorganisaties, openbare instellingen, …) uitgeoefende opdrachten van:
bestuurder (al dan niet aandeelhouder of vennoot, statutair of door de algemene vergadering benoemd);
dagelijks bestuurder of gedelegeerd bestuurder;
zaakvoerder (al dan niet vennoot, statutair of door de algemene vergadering benoemd), of;
vereffenaar (statutair of door de algemene vergadering benoemd of gerechtelijk aangesteld).
Welke vergoedingen?
De verplichte onderwerping aan btw geldt voor alle vergoedingen die aan rechtspersonen worden toegekend in het kader van de hiervoor vermelde handelingen (niet enkel de periodieke bestuurdersbezoldiging, maar ook bv. tantièmes, aanwezigheidsvergoedingen of emolumenten).
Btw-eenheid
Wanneer de bestuurdersvennootschap en de rechtspersoon waarin ze bovenvermeld mandaat bezoldigd uitoefent, deel uitmaken van dezelfde btw-eenheid, dan is de bestuurdersvergoeding niet aan de btw onderworpen.
Om zo een btw-eenheid te kunnen oprichten, moeten de leden onder andere financieel en organisatorisch met elkaar verbonden zijn. Een probleem hier is dat er bij verzekerings- of bankkantoren vaak meer dan één bestuurdersvennootschap is benoemd zonder dat deze bestuurdersvennootschappen zelf onderling financieel en organisatorisch verbonden zijn (ze hebben geen gemeenschappelijke aandeelhouder, ze hebben verschillende bestuurders, …).
Zoals reeds aangekondigd in onze eerdere mailings en klantenseminaries voorziet de fiscus voor dit bijzonder geval in een tolerantie waarbij de bestuurdersvennootschappen en de werkvennootschap toch een btw-eenheid kunnen vormen, en dit voor zover de bestuurdersvennootschappen die van de btw-eenheid deel wensen uit te maken:
naast bestuurder óók aandeelhouder van de werkvennootschap zijn;
samen rechtstreeks méér dan 50% bezitten van de stemrechten verbonden aan de maatschappelijke rechten van de exploitatievennootschap;
onderling een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij er zich toe verbinden alle beslissingen inzake de oriëntatie van het beleid van de werkvennootschap bij unanimiteit te zullen nemen.
In veel situaties zullen dus eerst nog de nodige aandelenverschuivingen doorgevoerd en overeenkomsten gesloten moeten worden om aan voormelde voorwaarden te voldoen. Het is dan ook maar zeer de vraag of 1 juni 2016 als aanvangsdatum van de btw-eenheid nog haalbaar zal zijn. Want ook al wordt de aanvraag alsnog in april 2016 ingediend, als de fiscus een bijkomende vraag om inlichtingen bij de aanvraag stelt in de maand mei, zal de btw-eenheid in principe pas ten vroegste op 1 juli 2016 aanvang nemen.
Wat de aanvragen voor btw-eenheden betreft die reeds zijn ingediend maar afgewezen werden bij gebrek aan financiële verbondenheid, stelt de fiscus nu dat deze opnieuw zullen worden onderzocht in functie van de voormelde tolerantie. Het volstaat hiervoor via brief of mail de oorspronkelijke aanvraag aan te vullen.
Voor de aanvraagdossiers voor btw-eenheden die via de btw-lijn werden ingediend, zullen wij de komende dagen de betrokken personen contacteren.
Anderzijds zullen btw-eenheden die ten onrechte werden toegestaan en waar voormelde tolerantie niet kan worden toegepast, alsnog verworpen moeten worden.
Opsplitsen van de bestuurdersvergoeding om een deel vrij te kunnen stellen van btw?
Vaak zal de vergoeding die een bestuurdersvennootschap van de werkvennootschap ontvangt niet enkel de tegenprestatie zijn voor het beheer, de controle en de leiding van de werkvennootschap, maar ook voor het verrichten van de activiteiten, of een deel ervan, in naam en voor rekening van die werkvennootschap. In dit geval moet de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap opgesplitst worden over deze verschillende prestaties en dus de btw-behandeling van die prestatie ondergaan.
Zo kan de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap van een verzekeringskantoor deels bestaan uit een vergoeding voor het beheer en leiden van het verzekeringskantoor als voor het bemiddelen bij het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten. Het deel van de vergoeding voor deze laatste activiteit blijft dan vrijgesteld van btw.
Deze uitsplitsing moet gemaakt worden op basis van de statutaire en contractuele bepalingen, m.a.w. de door partijen overeengekomen toewijzing. Maar wanneer dit niet op een objectieve en nauwgezette wijze gebeurt, zal de fiscus minstens 25% van de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap beschouwen als de tegenprestatie voor de bestuurderstaken die dus vanaf 1 juni 2016 in principe aan btw onderworpen zijn. Bovendien zal de fiscus in dit geval ook kijken naar de verhouding tussen de verschillende vergoedingen zoals die voor 1 juni 2016 werden toegekend.
De vergoedingen die instellingen voor collectieve beleggingen die over rechtspersoonlijkheid beschikken, uitkeren aan hun bestuurdersvennootschappen voor het beheer van die beleggingsinstelling, is vrijgesteld van btw door artikel 44, § 3, 11° Wbtw, onder de in dat artikel gestelde voorwaarden (zie ook circulaire nr. 22 van 2008).
Historische btw-aftrek?
De fiscus beschouwt de bestuurdersvennootschappen die tot nu gekozen hebben om op basis van de administratieve tolerantie hun bestuurdersvergoedingen niet aan de btw te onderwerpen, als niet-btw-plichtigen. Bijgevolg kunnen deze bestuurdersvennootschappen geen btw recupereren op goederen en diensten die ze als niet-btw-plichtige hebben aangekocht en achteraf toch gebruiken voor hun activiteiten die vanaf 1 juni 2016 aan btw onderworpen zullen zijn.
Velen verwarren deze situatie met die van de advocaten in 2014. Maar daar ging het om een overgang van een door artikel 44 Wbtw van btw vrijgestelde btw-plichtige naar een gewone btw-plichtige met recht op aftrek.
Vrijstellingsregeling kleine ondernemingen
Uiteraard komen bestuurdersvennootschappen, net zoals heel wat andere btw-plichtigen, in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen wanneer hun omzet op kalenderjaarbasis niet meer bedraagt dan € 25.000.
Hou er hier rekening mee dat de omzet:
van handelingen die voor de btw plaatsvinden buiten België, bv. de bestuurdersvergoeding die aangerekend wordt aan een Duitse btw-plichtige onderneming (B2B – hoofdregel – plaats van de dienst is waar de ontvanger de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft), niet meetelt voor de drempel van € 25.000;
van de door artikel 44, § 3, 1° en 2° Wbtw vrijgestelde onroerende handelingen wel meetelt voor de drempel van € 25.000;
van de door artikel 44, § 3, 4° tot 11° Wbtw vrijgestelde financiële handelingen en handelingen van verzekering en herverzekering ook meetelt voor de drempel van € 25.000.
Zo komt een bestuurdersvennootschap van een in België gevestigd bankkantoor die op jaarbasis een vergoeding ontvangt van € 95.000, waarvan € 23.750 voor de bestuurderstaken en € 71.250 voor de bemiddeling bij kredieten en andere van btw vrijgestelde financiële diensten, niet in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Btw-registratie
Bestuurdersvennootschappen die nog niet voor de btw geregistreerd zijn, moeten vóór 1 juni 2016 het formulier 604A op hun bevoegd btw-controlekantoor indienen om hun btw-registratie in orde te brengen, ook wanneer zij zouden kiezen voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Zijn ze wel reeds geregistreerd voor de btw, maar nog niet voor de activiteiten van bestuurder, dan moet het formulier 604B vóór 1 juni 2016 op het bevoegd btw-controlekantoor worden ingediend.
Beslissing nr. E.T. 127.850, 30 maart 2016