Fiscus verduidelijkt btw-vrijstelling voor homeopathie en accupunctuur

Het nieuwe artikel 44, § 1 Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor de diensten die de volgende personen verrichten in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid :

artsen, tandartsen en kinesitherapeuten (met uitzondering van de ingrepen met een esthetisch karakter waarvoor geen tegemoetkoming van het RIZIV is voorzien);
vroedvrouwen, verpleegkundigen en zorgkundigen;
beoefenaars van een erkend en gereglementeerd paramedisch beroep met betrekking tot hun diensten van paramedische aard die zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

In een nieuwe administratieve beslissing bevestigt de fiscus haar standpunt dat aangezien homeopaten en acupuncturisten geen apart erkende en gereglementeerde medische of paramedische beroepen​ zijn, hun diensten in principe niet onder de btw-vrijstelling van artikel 44, § 1 Wbtw​ vallen.
Maar worden deze diensten op het gebied van de homeopathie en de acupunctuur verstrekt door een arts, tandarts, kinesitherapeut, vroedkundige, verpleegkundige of zorgkundige, dan is voormelde vrijstelling wel van toepassing aangezien ze in hoofde van deze personen immers geldt voor alle verrichtingen die verband houden met de normale uitoefening van hun beroep,  en niet beperkt is tot het verstrekken van louter medische zorg.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.852, 3 mei 2016

Diëtetische behandeling door erkende diëtist steeds vrijgesteld van btw

In de huidige stand van de​ wetgeving is diëtetiek een erkend paramedisch beroep. Bijgevolg zijn de diëtetische behandelingen door erkende diëtisten vrijgesteld van btw door artikel 44, § 1, 3° Wbtw, op voorwaarde dat de behandeling opgenomen is in de RIZIV-nomenclatuur. Deze vrijstelling beperkt zich dan ook tot een vijftal prestaties die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen, welke dezelfde juridische waarde heeft als de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (zie ook beslissing nr. E.T. 127.206 van 18 december 2014 welke door huidige beslissing vervangen wordt) en geldt ongeacht het aantal behandelingen dat door het RIZIV wordt terugbetaald.
Volgens de minister zijn de andere diëtetische behandelingen verstrekt door erkende diëtisten (al dan niet op doktersvoorschrift) en die bestaan uit het geven van individuele inlichtingen en raad in verband met vermageringskuren of afslankingsprogramma’s, ook van btw vrijgesteld, maar dan onder de noemer ‘gezinsvoorlichting’ zoals opgenomen in artikel 44, § 2, 5° Wbtw (vraag nr. 7720, B. Dispa​, 12 januari 2016).
De administratie bevestigt dit standpunt en stelt bovendien dat alle andere diëtetische behandelingen, zoals bijvoorbeeld het geven van advies in geval van ondervoeding, eveneens onder deze vrijstelling vallen indien ze worden verstrekt door een erkende diëtist.
Deze vrijstelling geldt niet voor:

het geven van voordrachten en/of workshops (eventueel wel vrijgesteld door artikel 44, § 2, 8° Wbtw);
de verkoop van onder meer voedingssupplementen, maaltijdvervangers en proteïnepreparaten.

Voor de aan btw onderworpen handelingen van diëtisten kan uiteraard ook beroep worden gedaan op de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw).
Bij deze beslissing kunnen toch enkele kanttekeningen gemaakt worden:

de fiscus staat de vrijstelling voor diensten inzake gezinsvoorlichting blijkbaar enkel toe indien de diëtist erkend is, ook al is dergelijke voorwaarde niet in dat artikel zelf opgenomen (in het verleden werd al beslist dat deze vrijstelling geldt ongeacht een al dan niet erkenning van de dienstverrichter: beslissing nr. E.T. 111.653 van 22 september 2006);
er is geen enkele motivering gegeven waarom alle diëtetische behandelingen als diensten inzake gezinsvoorlichting beschouwd moeten worden;
volgens de beslissing geldt de door artikel 44 Wbtw vrijgestelde omzet niet mee voor de berekening van de omzetdrempel van € 25.000 voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, terwijl wel degelijk bepaalde door artikel 44 vrijgestelde handelingen meetellen voor deze omzetdrempel (bv. onroerende verhuur).

 
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.206/2, 29 april 2016

Terbeschikkingstelling personeel tussen publiekrechtelijke lichamen niet aan btw onderworpen

De fiscus aanvaardt dat een gemeente of een OCMW voor de terbeschikkingstelling van personeel aan een ander publiekrechtelijk lichaam, niet als een btw-plichtige moet worden beschouwd.
Een gemeente of een OCMW is immers geen btw-plichtige voor de handelingen die ze als overheid verricht en die geen aanleiding geven tot potentiële concurrentieverstoring (artikel 6 Wbtw). Volgens de fiscus veroorzaakt dergelijke terbeschikkingstelling geen concurrentieverstoring.
Wanneer zou blijken dat private operatoren voor de terbeschikkingstelling van personeel enig nadelig gevolg zouden ondervinden van de niet btw-plicht van de gemeente of een OCMW voor dergelijke gelijkaardige handelingen, kan de fiscus voormeld standpunt alsnog herzien.
Voormelde geldt evenzeer wanneer een gemeente of een OCMW personeel ter beschikking stelt aan andere entiteiten die door lokale besturen worden opgericht, en onder hun toezicht staan (hiervoor is het niet voldoende dat die andere entiteit prijssubsidies of werkingstoelagen van de lokale overheid ontvangt), zoals:
 

de autonome gemeentebedrijven;
de OCMW-verenigingen;
de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

 
Voormeld​ administratief standpunt vervangt de onder nr. 17 van de FAQ van de beslissing nr. E.T. 128.015 van 12 februari 2016 opgenomen zienswijze.
Voor zover voormeld standpunt niet van toepassing is op de terbeschikkingstelling van personeel in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 08.07.1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die er in hoofdzaak op gericht zijn om sociale rechten op te bouwen, is dergelijke terbeschikkingstelling vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.914, 27 april 2016

Feitelijke vereniging kan btw-nummer behouden indien haar samenstelling wijzigt

Een feitelijke vereniging is de gezamenlijke uitoefening van een activiteit door twee of meer personen, indien er geen gemeenschappelijke naam wordt gebruikt of wanneer de samenwerking geen winst nastreeft. Dergelijke feitelijke vereniging kan een burgerlijk of een handelsdoel hebben, maar heeft geen rechtspersoonlijkheid. Toch kan zij geïdentificeerd worden voor btw-doeleinden.
Wanneer de samenstelling van de leden van een dergelijke vereniging wijzigde, moest in het verleden steeds het bestaande ondernemingsnummer geschrapt worden en een nieuw worden toegekend, met als gevolg dat in zo een geval ook het btw-nummer van de vereniging wijzigde.
Vanaf nu aanvaardt de KBO dat het ondernemingsnummer van de feitelijke vereniging, en dus ook het btw-nummer, mag worden behouden wanneer haar samenstelling wijzigt, op voorwaarde dat die vereniging een overeenkomst heeft opgesteld en kan voorleggen waarin duidelijk wordt aangegeven dat een dergelijke verandering niet het einde van de feitelijke vereniging met zich meebrengt.
De feitelijke vereniging is wel verplicht om bij gewone brief (in afwachting van de aanpassing van het formulier nr. 604B) de administratie te informeren over elke verandering in de samenstelling van haar leden.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.981, 11 april 2016

Raad van State heeft geen bezwaar tegen nieuwe GKS-regeling

Na de vernietiging vorig jaar van de fameuze 10%-regel om te bepalen of het gebruik van een witte kassa al dan niet verplicht is, heeft de regering een nieuwe regeling uitgewerkt, waarbij een GKS enkel verplicht is wanneer de omzet uit restaurant- en cateringdiensten (dranken niet meegerekend) meer bedraagt dan € 25.000. Dit ontwerp van koninklijk besluit werd aan de Raad van State voor advies voorgelegd, die in deze nieuwe drempel geen probleem ziet.
Maar de regering zal wel nog heel wat andere wijzigingen moeten doorvoeren aan haar ontwerptekst.
Zo moet in de tekst onder meer verduidelijkt worden:

dat de drempel van € 25.000 berekend moet worden per (materieel niet verbonden) inrichting, ook al worden meerdere inrichtingen onder hetzelfde btw-nummer uitgebaat;
dat de drempel van € 25.000 berekend wordt op basis van de omzet van het voorgaande kalenderjaar;
dat alle dranken uitgesloten zijn voor de berekening van de drempel van € 25.000, zowel de dranken die als meeneem worden beschouwd als de dranken die ter plaatse, al dan niet bij een maaltijd, worden verbruikt;
dat wie voor het verstrekken van maaltijden beroep doet op onderaannemers enkel ontslagen is van de verplichting een GKS te gebruiken wanneer die onderaannemers allemaal zelf gehouden zijn een GKS-ticket uit te reiken;
wat de voorwaarden zijn om te spreken van een ‘bedrijfsrestaurant’, die van het gebruik van een GKS vrijgesteld zijn.

De Raad van State stelt zich ook nog vragen bij het gebrek aan een datum van inwerkingtreding. Daardoor zouden btw-plichtigen vanaf de publicatie van het KB in het Belgisch Staatsblad, slechts tien dagen krijgen om zich met deze regeling in orde te stellen. De Raad van State betwijfelt of dit wel een redelijke termijn is gelet op de verschillende stappen die genomen moeten worden vooraleer een GKS operationeel is.

Fiscus publiceert commentaar op btw-plicht bestuurdersvennootschappen

De fiscus heeft uiteindelijk op 1 april de langverwachte beslissing gepubliceerd over de verplichte btw-heffing op bestuurdersvergoedingen voor rechtspersonen. Vanaf 1 juni 2016 zullen rechtspersonen niet langer kunnen kiezen hun bestuurdersvergoedingen niet aan de btw te onderwerpen.
Voor wie?
De nieuwe regeling houdt in dat rechtspersonen vanaf 1 juni 2016 altijd als btw-plichtige zullen optreden voor de, ten bezwarende titel, in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid of een andere rechtspersoon naar privaat of publiek recht (vzw’s, stichtingen, beroepsorganisaties, openbare instellingen, …) uitgeoefende opdrachten van:

bestuurder (al dan niet aandeelhouder of vennoot, statutair of door de algemene vergadering benoemd);
dagelijks bestuurder of gedelegeerd bestuurder;
zaakvoerder (al dan niet vennoot, statutair of door de algemene vergadering benoemd), of;
vereffenaar (statutair of door de algemene vergadering benoemd of gerechtelijk aangesteld).

Welke vergoedingen?
De verplichte onderwerping aan btw geldt voor alle vergoedingen die aan rechtspersonen worden toegekend in het kader van de hiervoor vermelde handelingen (niet enkel de periodieke bestuurdersbezoldiging, maar ook bv. tantièmes, aanwezigheidsvergoedingen of emolumenten).
Btw-eenheid
Wanneer de bestuurdersvennootschap en de rechtspersoon waarin ze bovenvermeld mandaat bezoldigd uitoefent, deel uitmaken van dezelfde btw-eenheid, dan is de bestuurdersvergoeding niet aan de btw onderworpen.
Om zo een btw-eenheid te kunnen oprichten, moeten de leden onder andere financieel en organisatorisch met elkaar verbonden zijn. Een probleem hier is dat er bij verzekerings- of bankkantoren vaak meer dan één bestuurdersvennootschap is benoemd zonder dat deze bestuurdersvennootschappen zelf onderling financieel en organisatorisch verbonden zijn (ze hebben geen gemeenschappelijke aandeelhouder, ze hebben verschillende bestuurders, …).
Zoals reeds aangekondigd in onze eerdere mailings en klantenseminaries voorziet de fiscus voor dit bijzonder geval in een tolerantie waarbij de bestuurdersvennootschappen en de werkvennootschap toch een btw-eenheid kunnen vormen, en dit voor zover de bestuurdersvennootschappen die van de btw-eenheid deel wensen uit te maken:

naast bestuurder óók aandeelhouder van de werkvennootschap zijn;
samen rechtstreeks méér dan 50% bezitten van de stemrechten verbonden aan de maatschappelijke rechten van de exploitatievennootschap;
onderling een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij er zich toe verbinden alle beslissingen inzake de oriëntatie van het beleid van de werkvennootschap bij unanimiteit te zullen nemen.

In veel situaties zullen dus eerst nog de nodige aandelenverschuivingen doorgevoerd en overeenkomsten gesloten moeten worden om aan voormelde voorwaarden te voldoen. Het is dan ook maar zeer de vraag of 1 juni 2016 als aanvangsdatum van de btw-eenheid nog haalbaar zal zijn. Want ook al wordt de aanvraag alsnog in april 2016 ingediend, als de fiscus een bijkomende vraag om inlichtingen bij de aanvraag stelt in de maand mei, zal de btw-eenheid in principe pas ten vroegste op 1 juli 2016 aanvang nemen.
Wat de aanvragen voor btw-eenheden betreft die reeds zijn ingediend maar afgewezen werden bij gebrek aan financiële verbondenheid, stelt de fiscus nu dat deze opnieuw zullen worden onderzocht in functie van de voormelde tolerantie. Het volstaat hiervoor via brief of mail de oorspronkelijke aanvraag aan te vullen.
Voor de aanvraagdossiers voor btw-eenheden die via de btw-lijn werden ingediend, zullen wij de komende dagen de betrokken personen contacteren.
Anderzijds zullen btw-eenheden die ten onrechte werden toegestaan en waar voormelde tolerantie niet kan worden toegepast, alsnog verworpen moeten worden.
Opsplitsen van de bestuurdersvergoeding om een deel vrij te kunnen stellen van btw?
Vaak zal de vergoeding die een bestuurdersvennootschap van de werkvennootschap ontvangt niet enkel de tegenprestatie zijn voor het beheer, de controle en de leiding van de werkvennootschap, maar ook voor het verrichten van de activiteiten, of een deel ervan, in naam en voor rekening van die werkvennootschap. In dit geval moet de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap opgesplitst worden over deze verschillende prestaties en dus de btw-behandeling van die prestatie ondergaan.
Zo kan de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap van een verzekeringskantoor deels bestaan uit een vergoeding voor het beheer en leiden van het verzekeringskantoor als voor het bemiddelen bij het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten. Het deel van de vergoeding voor deze laatste activiteit blijft dan vrijgesteld van btw.
Deze uitsplitsing moet gemaakt worden op basis van de statutaire en contractuele bepalingen, m.a.w. de door partijen overeengekomen toewijzing. Maar wanneer dit niet op een objectieve en nauwgezette wijze gebeurt, zal de fiscus minstens 25% van de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap beschouwen als de tegenprestatie voor de bestuurderstaken die dus vanaf 1 juni 2016 in principe aan btw onderworpen zijn. Bovendien zal de fiscus in dit geval ook kijken naar de verhouding tussen de verschillende vergoedingen zoals die voor 1 juni 2016 werden toegekend.
De vergoedingen die instellingen voor collectieve beleggingen die over rechtspersoonlijkheid beschikken, uitkeren aan hun bestuurdersvennootschappen voor het beheer van die beleggingsinstelling, is vrijgesteld van btw door artikel 44, § 3, 11° Wbtw, onder de in dat artikel gestelde voorwaarden (zie ook circulaire nr. 22 van 2008).
Historische btw-aftrek?
De fiscus beschouwt de bestuurdersvennootschappen die tot nu gekozen hebben om op basis van de administratieve tolerantie hun bestuurdersvergoedingen niet aan de btw te onderwerpen, als niet-btw-plichtigen. Bijgevolg kunnen deze bestuurdersvennootschappen geen btw recupereren op goederen en diensten die ze als niet-btw-plichtige hebben aangekocht en achteraf toch gebruiken voor hun activiteiten die vanaf 1 juni 2016 aan btw onderworpen zullen zijn.
Velen verwarren deze situatie met die van de advocaten in 2014. Maar daar ging het om een overgang van een door artikel 44 Wbtw van btw vrijgestelde btw-plichtige naar een gewone btw-plichtige met recht op aftrek.
Vrijstellingsregeling kleine ondernemingen
Uiteraard komen bestuurdersvennootschappen, net zoals heel wat andere btw-plichtigen, in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen wanneer hun omzet op kalenderjaarbasis niet meer bedraagt dan € 25.000.
Hou er hier rekening mee dat de omzet:

van handelingen die voor de btw plaatsvinden buiten België, bv. de bestuurdersvergoeding die aangerekend wordt aan een Duitse btw-plichtige onderneming (B2B – hoofdregel – plaats van de dienst is waar de ontvanger de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft), niet meetelt voor de drempel van € 25.000;
van de door artikel 44, § 3, 1° en 2° Wbtw vrijgestelde onroerende handelingen wel meetelt voor de drempel van € 25.000;
van de door artikel 44, § 3, 4° tot 11° Wbtw vrijgestelde financiële handelingen en handelingen van verzekering en herverzekering ook meetelt voor de drempel van € 25.000.

Zo komt een bestuurdersvennootschap van een in België gevestigd bankkantoor die op jaarbasis een vergoeding ontvangt van € 95.000, waarvan € 23.750 voor de bestuurderstaken en € 71.250 voor de bemiddeling bij kredieten en andere van btw vrijgestelde financiële diensten, niet in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Btw-registratie
Bestuurdersvennootschappen die nog niet voor de btw geregistreerd zijn, moeten vóór 1 juni 2016 het formulier 604A op hun bevoegd btw-controlekantoor indienen om hun btw-registratie in orde te brengen, ook wanneer zij zouden kiezen voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Zijn ze wel reeds geregistreerd voor de btw, maar nog niet voor de activiteiten van bestuurder, dan moet het formulier 604B vóór 1 juni 2016 op het bevoegd btw-controlekantoor worden ingediend.
Beslissing nr. E.T. 127.850, 30 maart 2016

GKS: ministerraad keurt ontwerp KB nieuwe regeling goed

De ministerraad heeft op 4 maart 2016 het ontwerp van koninklijk besluit voor de nieuwe regeling voor het gebruik van een geregistreerd kassasysteem goedgekeurd. Het ontwerp wordt nu voor advies voorgelegd aan de Raad van State.
De nieuwe regeling zou erop neerkomen dat exploitanten die een jaaromzet van meer dan € 25.000 euro (excl. btw) halen uit restaurant- en cateringdiensten (dranken niet meegerekend), een GKS zullen moeten gebruiken.
Btw-plichtigen die maaltijden verstrekken voor verbruik ter plaatse, maar niet verplicht zijn om een GKS te gebruiken, zullen voor de maaltijden die ze verstrekken, en de daarbij verbruikte dranken, een btw-bonnetje moeten uitreiken.
Ministerraad, persbericht 4 maart 2016

Btw-plicht bestuurdersvennootschappen verder uitgesteld tot 1 mei 2016

De administratie bevestigt dat het voorziene uitstel tot 1 april 2016 voor de btw-plicht van bestuurdersvennootschappen met een maand wordt verlengd, dus tot 1 mei 2016.
Wij zullen echter blijven vragen voor bijkomend uitstel. De administratieve beslissing die een belangrijke toegeving zou bevatten welke essentieel is voor het oprichten van een btw-eenheid tussen meerdere bestuurdersvennootschappen en een werkvennootschap, is tot op vandaag nog steeds niet gepubliceerd.
Het lijkt ons onrealistisch ervan uit te gaan dat tegen einde maart alle aanvragen voor btw-eenheden ingediend zullen kunnen worden, omdat men in heel wat gevallen aandelen zal moeten verschuiven en nog contracten zal moeten opstellen om aan de voorwaarden van voormelde administratieve toegeving te voldoen.
Bovendien kan de fiscus voor aanvragen die in maart worden ingediend, via een vraag om bijkomende inlichtingen de inwerkingtreding van een btw-eenheid met een maand kan uitstellen, dus tot 1 juni 2016.

Overgangsregeling 6% verbouwingen: tijd tot 11 februari

Het KB dat de ouderdomsvereiste van een woning voor het verlaagd btw-tarief van 6% voor verbouwingen optrekt van vijf naar tien jaar, werd vorige week gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze maatregel zal in werking treden op 12 februari 2016.
De fiscus had reeds aangekondigd dat voor de toepassing van de overgangsregeling, waarbij woningen die eind 2015 wel vijf jaar oud waren, maar in 2016 en/of 2017 nog geen tien jaar oud zullen zijn, de nodige formaliteiten vervuld zouden kunnen worden tot en met de negende dag na de publicatie van het KB.
In een nieuwe beslissing bevestigt de fiscus nu dat deze formaliteiten inderdaad vervuld kunnen worden tot en met 11 februari en, zoals reeds aangekondigd in onze mailing 2016/03 van 21 januari 2016, dat ook woningen die pas in 2011 voor het eest in gebruik zijn genomen onder deze overgangsregeling van het verlaagd tarief kunnen genieten.
Om deze overgangsregeling te kunnen toepassen moet:

de woning voor het eerst in gebruik genomen zijn tussen 1 januari 2007 en 31 december 2011;
aan alle voorwaarden van het verlaagd tarief voor verbouwingen voldaan zijn op 11 februari 2016 (uitsluitend of hoofdzakelijk privébewoning, geen nieuwbouw, gefactureerd aan eindgebruiker, …);
als de werken:

niet vergunningsplichtig zijn en evenmin onder de meldingsplicht vallen, een overeenkomst worden afgesloten met de aannemer(s) waarin de werken gedetailleerd zijn opgenomen en die een vaste datum heeft, ten laatste op 11 februari 2016;
wel vergunningsplichtig zijn of onder de meldingsplicht vallen, respectievelijk de stedenbouwkundige vergunning voor de werken aangevraagd zijn of het meldingsformulier voor de stedenbouwkundige meldingsplicht ingediend zijn uiterlijk op 11 februari 2016;
de factuur voor de werken uitgereikt worden uiterlijk op 31 december 2017.

Om aan voormelde overeenkomst een vaste datum te geven op uiterlijk 11 februari 2016, kan:

de overeenkomst geregistreerd worden op een registratiekantoor uiterlijk op 11/02/2016;
de overeenkomst opgenomen worden in een notariële akte uiterlijk op 11/02/2016;
een kopie van de overeenkomst neergelegd worden op het bevoegde btw-controlekantoor tegen afgifte van een ontvangstbewijs uiterlijk op 11/02/2016;
een kopie van de overeenkomst aangetekend opgestuurd worden naar het bevoegde btw-controlekantoor uiterlijk op 11/02/2016;

Als voor de werken die vergunningsplichtig zijn of onder de meldingsplicht vallen geen overeenkomsten met vaste datum op uiterlijk 31 december 2015 zijn gesloten, dan kunnen enkel de in de vergunning of de melding opgenomen werken deze overgangsregeling genieten.
Voor werken die uitgevoerd zullen worden ingevolge een onderhoudscontract, aanvaardt de fiscus dat in plaats van kopieën van de overeenkomsten, een lijst wordt ingediend van de betrokken contracten met vermelding van minstens de volgende gegevens:

identiteit van de dienstverrichter (benaming en btw-identificatienummer);
identiteit van de medecontractant (naam & voornaam of maatschappelijke benaming, adres en in voorkomend geval btw-identificatienummer);
ligging van de woning;
aard van de werken.

Het speelt geen rol wie de kopie van de overeenkomst of lijst van de onderhoudscontracten indient, maar de documenten moeten ingediend worden op het btw-controlekantoor bevoegd voor de dienstverrichter. Indien de btw wordt verlegd naar de medecontractant ingevolge artikel 20 van het KB nr. 1 mag de indiening of neerlegging ook gebeuren op het btw-controlekantoor bevoegd voor de medecontractant.
Voor buitenlandse aannemers is het Centraal btw-kantoor voor buitenlandse btw-plichtigen het bevoegd btw-controlekantoor.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.030/3, 2 februari 2016

Esthetische ingrepen tijdelijk toch nog vrijgesteld van btw

Sinds 1 januari 2016 zijn de door artsen verrichte louter esthetische ingrepen die niet in de RIZIV-nomenclatuur opgenomen zijn, of geen tegemoetkoming kunnen krijgen indien ze er toch in opgenomen zijn, niet langer vrijgesteld van btw​.
Hetzelfde geldt voor de ziekenhuisverzorging die verband houdt met voormelde ingrepen en behandelingen.
Aangezien de wet pas op 30 december 2015 werd gepubliceerd en er nog gewacht wordt op een administratieve commentaar, aanvaardt de fiscus dat de artsen en ziekenhuizen die nog geen btw-nummer hebben, voor deze activiteiten hun btw-nummer kunnen aanvragen tot en met 31 maart 2016. Uiteraard kunnen zij ook indien de voorwaarden vervuld zijn voor deze activiteiten de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen toepassen.
Bovendien zou de fiscus, maar er is hierover nog geen officiële publicatie beschikbaar, in een overgangsregeling​ voor de toepassing van de btw-vrijstelling voorzien. Zo zullen artsen en ziekenhuizen de met btw te belasten esthetische ingrepen en behandelingen kunnen blijven vrijstellen tot 30 juni 2016, op voorwaarde dat:

er uiterlijk op 29 februari 2016 met de patiënt een overeenkomst wordt gesloten om de ingreep/behandeling te verrichten op een welbepaalde datum;
de ingreep/behandeling effectief wordt uitgevoerd tegen uiterlijk 30 juni 2016.

Schorsing aanvragen btw-nummers voor esthetische ingrepen: wat nu?

Sinds 1 januari 2016 is er btw verschuldigd over onder meer de louter esthetische ingrepen die door artsen worden verricht. Deze artsen moeten dan ook, voor zover zij er nog geen hebben voor andere activiteiten, een btw-nummer aanvragen. Hetzelfde geldt voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging die op dergelijke ingrepen betrekking hebben.
De fiscus bevestigt ons dat deze aanvragen ingediend kunnen worden tot 28 februari 2016.
De fiscus bereidt tevens een administratieve commentaar voor ter verduidelijking van deze nieuwe regeling. In afwachting van deze publicatie worden alle aanvragen voor btw-nummers geschorst.
De vraag is natuurlijk wat bv. artsen vandaag dan moeten doen:

btw aanrekenen terwijl er nog geen btw-nummer is?
geen btw aanrekenen en achteraf zelf de btw ophoesten?
of zal de fiscus aanvaarden dat ingevolge hun laattijdige publicatie er geen btw verschuldigd is zolang de commentaar niet is gepubliceerd? Die kans is waarschijnlijk bijzonder klein.

Er is ook nog onduidelijkheid over de prestaties van de andere artsen dan de plastische chirurg die bij dergelijke ingrepen betrokken zijn, zoals bv. de anesthesist. Deze zal door de chirurg of het ziekenhuis geïnformeerd moeten worden of er al dan niet met btw moet worden gefactureerd. Klinkt simpel, maar wordt hiermee het beroepsgeheim niet geschonden?
Het veiligste is voorlopig de btw aanrekenen en indien achteraf blijkt dat de vrijstelling toch van toepassing is, de btw terugbetalen aan de klant en terugvragen aan de fiscus. Maar praktisch is het zeker niet.