Fiscus verduidelijkt en wijzigt enkele standpunten mbt btw op esthetische ingrepen

In een bijkomende fiscus geeft de fiscus een bijkomende verduidelijking op enkele punten van de administratieve commentaar bij de btw-heffing op prestaties van artsen die betrekking hebben op een esthetische ingreep of behandeling.
Prestaties noodzakelijk voor de esthetische ingreep of behandeling
De bij de door de arts verrichte esthetische ingreep of behandeling horende prestaties van andere artsen zijn eveneens van de btw-vrijstelling uitgesloten, op voorwaarde dat deze prestaties noodzakelijk zijn voor de realisatie en/of de nazorg van de esthetische ingreep of behandeling, en voor zover er uiteraard geen tegemoetkoming is van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Onder het begrip noodzakelijk moet worden verstaan: alle handelingen die worden verricht in functie van de realisatie en/of nazorg van de esthetische ingreep of behandeling. De aanverwante prestaties van artsen (andere dan de arts die de ingreep of behandeling uitvoert) zijn slechts aan de btw onderworpen indien deze inherent zijn aan de realisatie en/of nazorg van de esthetische ingreep of behandeling én niet in aanmerking komen voor terugbetaling door het Riziv (Beslissing BTW nr. E.T.127.740, nummer 11).
Forfaits klinische biologie, medische beeldvorming en medische permanentie
De forfaitaire honoraria van artsen die bij een zuiver esthetische ingreep aangerekend worden voor klinische biologie, medische beeldvorming of medische permanentie, ongeacht of er al dan niet een werkelijke prestatie tegenover staat, zijn vrijgesteld van de btw.
Motiveringsdocument btw-vrijstelling
De arts mag een prestatie met betrekking tot een esthetische ingreep of behandeling die niet voor een tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering in aanmerking komt, toch vrijstellen van btw als hij van oordeel is dat aan de behandeling of ingreep een therapeutisch doel verbonden is of daarmee een functioneel ongemak wordt verholpen.
De arts moet de motivering hiervoor opnemen in het patiëntendossier op een afzonderlijk document.
De fiscus verduidelijkt nu dat de behandelende arts in een bondige omschrijving in een voor derden begrijpelijke taal moet vermelden om welk(e) ziekte, letsel, aangeboren afwijking of functioneel ongemak het gaat en hoe hieraan zal verholpen worden. Een loutere verwijzing naar het medisch dossier van de patiënt is voor deze doeleinden niet voldoende.
In het kader van het beroepsgeheim mag de naam van de patiënt evenwel verborgen blijven.
Pooling van de honoraria. Wie moet het btw-nummer aanvragen?
Diegene die de opbrengsten poolt wordt aangemerkt als btw-plichtige en moet als dusdanig geïdentificeerd worden. Indien diegene die poolt de hoedanigheid heeft van een maatschap, dus een associatie zonder rechtspersoonlijkheid, dient deze zich te wenden tot het lokaal btw-controlekantoor dat zelf een ondernemingsnummer moet creëren.
De fiscus bedoelt hiermee dat wanneer, ook al worden de inkomsten in eigen naam door de arts geïnd, de opbrengsten allemaal worden samengevoegd en vervolgens verdeeld via een verdeelsleutel, diegene die poolt als de btw-plichtige wordt beschouwd. De omzetdrempel van € 25.000 voor de vrijstellingsregeling kleine onderneming moet dan ook in hoofde van de gepoolde inkomsten worden beoordeeld.
Als elke arts zijn eigen ereloon in zijn eigen naam int, en dit inkomen, niet meer, maar ook niet minder, komt hem toe, dan is de arts individueel de btw-plichtige.
Recht op aftrek
Algemeen verhoudingsgetal
De aandacht wordt er op gevestigd dat de handelingen verricht vanaf 1 januari 2016 die ingevolge de toepassing van de wet of de overgangsmaatregel vrijgesteld zijn van de btw alleen in de noemer van de breuk worden opgenomen. Het aldus voor het jaar 2016 berekende definitief verhoudingsgetal zal dienst doen als voorlopig verhoudingsgetal voor de uit te oefenen btw aftrek voor het kalenderjaar 2017.
Algemeen verhoudingsgetal – Recht op aftrek van de historische btw
De administratie wijzigt haar standpunt met betrekking tot de bepaling van het algemeen verhoudingsgetal in het kader van de aftrek van de historische btw (Beslissing BTW nr. E.T.127.740, nummer 77) in die zin dat de handelingen die vanaf 01.01.2016 belast zouden zijn indien er geen overgangsregeling werd uitgevaardigd zowel in de teller als in de noemer van de breuk moeten worden opgenomen.
Met andere woorden: bij het vaststellen van het definitief verhoudingsgetal voor het bepalen van het recht op aftrek van de historische btw wordt rekening gehouden met de esthetische ingrepen die daadwerkelijk zijn belast in 2016 alsook met de esthetische ingrepen die op basis van de wettelijke bepalingen vanaf 01.01.2016 in principe niet langer vrijgesteld waren, maar waarvoor een overgangsregeling is toegepast.
Datum van indiening van de inventaris in het kader van de aftrek van de historische btw
Omwille van de praktische problemen waarmee de betrokkenen geconfronteerd worden door het belasten van de handelingen met een esthetisch karakter en om hen toe te laten de inventaris voor de historische btw-aftrek (normaal in te dienen tegen 30 juni 2016) op een ernstige manier op te stellen, aanvaardt de fiscus een uitstel van deze datum naar 30 september 2016.
De historische btw-aftrek kan slechts uitgeoefend worden voor zover deze inventaris is ingediend.
Hoe dienen verbeterende stukken te worden verwerkt in de btw-aangifte?
Wanneer het ziekenhuis of privékliniek de met btw- te belasten omzet van de arts(en) in haar btw-aangifte rapporteert, worden deze handelingen als volgt verwerkt: ​de maatstaven van heffing in de roosters 03 en 49; de verschuldigde btw in rooster 54
Voorbeeld:
– rooster 03: 10.000
– rooster 49: 10.000
– rooster 54: 2.100
 
​​de positieve verbeteringen (uitreiking van een bijkomende debetnota): zelfde inschrijvingen als bedoeld hiervoor
Voorbeeld: bijkomende debetnota van 3.000 euro + 630 euro btw
– rooster 03: 13.000
– rooster 49: 13.000
– rooster 54: 2.730
 
de negatieve verbeteringen (uitreiking van een creditnota): het bedrag, exclusief btw, wordt in mindering gebracht van de aan te geven bedragen in roosters 03 én 49; de btw wordt in mindering gebracht van het aan te geven bedrag in rooster 54.
Voorbeeld: creditnota van 2.000 euro + 420 euro btw
– rooster 03: 11.000 (13.000 – 2.000)
– rooster 49: 11.000 (13.000 – 2.000)
– rooster 54: 2.310 (2.730 – 420)
Noot: de roosters 03, 49 en 54 mogen nooit een negatief bedrag bevatten. Desnoods moet het negatieve saldo worden overgedragen naar het volgende aangiftetijdvak.
Fisconetplus​, beslissing nr. E.T. 127.740/2, 31 mei 2016

Fiscus publiceert commentaar op afschaffing btw-vrijstelling esthetische ingrepen en behandelingen

Met haar beslissing van 22 maart 2016 publiceert de fiscus haar langverwachte commentaar op de afschaffing van de btw-vrijstelling voor ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter, en de ziekenhuisverpleging en -verzorging in het kader van dergelijke handelingen.
De btw-heffing is enkel van toepassing op ingrepen/behandelingen met een esthetisch karakter die geen enkel therapeutisch doel hebben of geen enkel functioneel ongemak trachten te verhelpen. Bovendien beperkt de btw-heffing zich tot voormelde handelingen waarvoor er geen tegemoetkoming is ingevolge de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, omdat ze niet in de RIZIV-nomenclatuur zijn opgenomen, of indien wel, niet in aanmerking komen voor een terugbetaling.
Is er geen terugbetaling voorzien door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, maar stelt de arts zijn ingreep of behandeling toch vrij van btw omdat er een therapeutisch doel aan verbonden is of er een functioneel ongemak mee verholpen wordt, dan zal de arts dit moeten motiveren in een afzonderlijk document waarvan hij een exemplaar aan de patiënt mee geeft en een andere exemplaar bewaart in het patiëntendossier.
Is er wel een tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering voorzien, dan blijft de ingreep vrijgesteld van btw en heeft de arts geen motiveringsplicht.
Diagnose een voorafgaande onderzoeken blijven eveneens van btw vrijgesteld, tenzij dit samenvalt met zo een voormelde ingreep of behandeling die aan de btw is onderworpen.
Bovendien viseert de btw-heffing enkel de prestaties van artsen en de verzorging en verpleging door ziekenhuizen. De handelingen die tandartsen en kinesitherapeuten verrichten in het kader van de uitoefening van hun beroepswerkzaamheid blijven vrijgesteld van btw, net zoals de prestaties van verplegers en verzorgers. Maar niet enkel de esthetische chirurgen en klinieken kunnen btw verschuldigd zijn. Ook de prestaties van alle andere artsen die betrokken zijn bij zo een voormelde aan btw onderworpen ingreep of behandeling met een esthetisch karakter of de nazorg ervan, zullen aan btw onderworpen zijn.
Wat de btw-registraties voor de artsen betreft, stelt de fiscus het volgende:

Artsen die als natuurlijk persoon handelen en in eigen naam hun prestaties verrichten en hun erelonen innen: de arts zelf moet voor de btw registreren;
Artsen die handelen via een associatie: de arts zelf moet voor de btw registreren;
Professionele éénpersoonsvennootschap: de vennootschap moet registreren voor de btw;
Professionele vennootschap met rechtspersoonlijkheid: de vennootschap moet registreren voor de btw;
Professionele vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid: de fiscus aanvaardt dat enkel de maatschap moet registreren voor de btw.

 
Behalve de normale regeling met indiening van de periodieke btw-aangifte en de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, voorziet de fiscus voor de artsen in nog twee andere bijzondere regelingen:

Regeling zonder indiening van btw-aangiftes: dit is voor artsen die hun voormelde aan btw onderworpen ingrepen behandelingen enkel uitoefenen via een ziekenhuis of een privékliniek. Binnen deze regeling zal het ziekenhuis of de privékliniek zelf in haar eigen btw-aangifte de omzet van de voormelde door de arts verrichte aan btw onderworpen prestaties en de erover verschuldigde btw aangeven. De arts verzaakt bij deze regeling aan zijn recht op aftrek;
Regeling bijzondere wijze van betalen: dit is voor artsen die hun voormelde aan btw onderworpen prestaties zowel via een ziekenhuis of een privékliniek als in een eigen privépraktijk verrichten. In dit geval zal het ziekenhuis of de privékliniek de omzet van de voormelde door de arts in het ziekenhuis of privékliniek verrichte aan btw onderworpen prestaties en de erover verschuldigde btw aangeven. In zijn eigen aangifte geeft de arts de omzet en verschuldigde btw aan van de door hem in zijn privépraktijk voormelde verrichte aan btw onderworpen prestaties. De omzet die het ziekenhuis in naam en voor rekening van de arts heeft aangegeven, moet de arts zelf nogmaals opnemen in het rooster 47 van zijn eigen periodieke btw-aangifte.

De verschuldigde btw moet worden berekend tegen het tarief van 21% over de door aan de patiënt aangerekende erelonen en kosten.
Aangezien de arts, het ziekenhuis of de privékliniek volgens de fiscus voor de voormelde belaste ingrepen en behandelingen enkel kan handelen met de patiënt als natuurlijke persoon, en niet met een rechtspersoon, zal de arts, het ziekenhuis of de privékliniek​ enkel een factuur moeten uitreiken indien de patiënt de ingreep of behandeling ondergaat voor de doeleinden van zijn of haar btw-activiteit.
Zoals steeds bij het afschaffen van een vrijstelling van artikel 44 Wbtw​, kan de btw-plichtige de btw (deels) recupereren die hij in het verleden nog betaald heeft voor goederen en/of diensten die door de afschaffing van de btw-vrijstelling toch gebruikt zullen worden voor handelingen die recht op aftrek van de btw verlenen. Het gaat dan om:

Bedrijfsmiddelen waarvan de herzieningstermijn nog niet is verstreken;
Andere goederen en diensten die op het tijdstip van de afschaffing van de btw-vrijstelling nog niet zijn verbruikt.

Om deze ‘historische’ btw-aftrek te kunnen uitoefenen zal de btw-plichtige een inventaris van de betrokken goederen en diensten moeten opmaken en uiterlijk op 30 juni 2016 moeten indienen op het bevoegd btw-controlekantoor. Deze ‘historische’ aftrek wordt uitgeoefend als herziening in het rooster 62 van de periodieke btw-aangifte. Maar wanneer er niet voldoende verschuldigde btw aangegeven is om deze herziening volledig te kunnen doorvoeren, zal de herziening beperkt moeten worden tot het bedrag aan verschuldigde btw (waardoor het saldo van de btw-aangifte nul wordt). Het saldo dat niet opgenomen kan worden in rooster 62 van de btw-aangifte moet worden overgedragen naar de volgende btw-aangifte. Enkel in de aangifte van december of het vierde kwartaal 2016 zal het saldo van de herziening dat men nog niet heeft kunnen toerekenen, volledig opgenomen mogen worden in rooster 62 (wat eventueel tot een btw-tegoed op de rekening-courant kan leiden).
De beslissing voorziet ook in volgende overgangsregeling:

Tijdelijk nog vrij te stellen handelingen: artsen en ziekenhuizen kunnen de voormelde met btw te belasten esthetische ingrepen en behandelingen blijven vrijstellen tot 30 juni 2016, op voorwaarde dat:

er uiterlijk op 29 februari 2016 met de patiënt een overeenkomst wordt gesloten om de ingreep/behandeling te verrichten op een welbepaalde datum;
de ingreep/behandeling effectief wordt uitgevoerd tegen uiterlijk 30 juni 2016;

De omzet van voormelde ingrepen die aan btw onderworpen zijn en die verricht zijn gedurende de eerste zes maanden van 2016, mag volledig aangegeven worden in de aangifte van het tweede kwartaal 2016 of de maand juni;
Aanvragen voor btw-registraties die ten laatste op 31 mei 2016 zijn ingediend, zullen als tijdig worden beschouwd.

De fiscus publiceert ook nog een FAQ over de de afschaffing van de btw-vrijstelling voor ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter en de registratieformaliteiten. Artsen moeten via een bijzonder formulier ook een verklaring indienen over de btw-regeling die ze kiezen. Dat formulier moet zelfs vóór 31 mei 2016 worden ingediend.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.740, 22 maart 2016
Minfin.fgov.be, bericht, 4 mei 2016

Btw over opstalrecht wanneer ontwikkelaar appartement afstaat aan opstalgever

In het kader van projectontwikkeling​ gebeurt het geregeld dat een grondeigenaar aan een ontwikkelaar een opstalrecht verleend om appartementen en/of woningen te bouwen. In ruil daarvoor krijgt de grondeigenaar dan één of meerdere appartementen en/of woningen.
De afstand van die appartementen en/of woningen is in feite een aannemingswerk dat door de projectontwikkelaar wordt verricht voor de opstalgever.
Over deze werken is minstens btw verschuldigd over de ‘normale waarde’ (artikel 36 Wbtw). Maar volgens artikel 26 is de btw verschuldigd over alles wat de dienstverrichter in de plaats voor zijn dienstverlening verkrijgt of moet verkrijgen.
Volgens de fiscus, en hierin gevolgd door het Hof van Beroep te Gent, moet de btw over deze aannemingswerken berekend worden over de waarde van de door de opstalgever gegeven opstalrecht, in voorkomend geval verhoogd met een opleg in geld die de opstalgever aan de projectontwikkelaar verschuldigd is.
Voor het Hof is het duidelijk dat de opstalgever het opstalrecht nooit zou geven zonder dat de projectontwikkelaar één of meerdere gebouwen zou oprichten voor de opstalgever. Beide overeenkomsten vormen dan ook één geheel volgens het Hof.
HvB Gent, 1 december 2015
 
Fiscooloog, 2016, 1473/12, S. Van Crombrugge, 20 april 2016

Kamer keurt nieuwe vrijstellingsregeling voor KDV’s goed

Op 12 mei keurde de Kamer het wetsontwerp goed dat de btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen wijzigt.
Te ruim omdat België toestaat dat de leden aan wie met vrijstelling diensten doorgerekend kunnen worden toch recht op aftrek mogen hebben (niet meer dan 10%).
Te strikt omdat de doorrekening van diensten aan leden enkel was vrijgesteld van btw voor zover die diensten niet aan niet-leden worden verstrekt en de leden eenzelfde soort van werkzaamheid moeten uitoefenen ofwel moeten behoren tot eenzelfde financiële, economische, professionele of sociale groep.
Het wetsontwerp schrapt het KB nr. 43 waarin de toepassingsvoorwaarden van deze vrijstelling waren opgenomen. De voorwaarden worden nu in het nieuwe artikel 44, § 2bis opgenomen omdat deze een normatief karakter hebben en verder gaan dan louter eenvoudige uitvoeringsmaatregelen.
Zullen volgens de nieuwe tekst van artikel 44, § 2bis Wbtw vanaf 1 juli 2016 Wbtw vrijgesteld zijn van btw, de diensten verricht aan hun leden door zelfstandige groeperingen van personen onder de volgende voorwaarden:

​de leden van de groepering oefenen op geregelde wijze een activiteit uit die op grond van dit artikel is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. De vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden niet belastingplichtig zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van de leden;
de activiteiten van de groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. Indien de groepering ook handelingen verricht aan niet-leden, vertegenwoordigen de handelingen verricht aan haar leden een overwegend deel van de activiteit van de groepering;
de aan ieder lid aangerekende vergoeding of retributie vertegenwoordigt enkel de terugbetaling van zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven;
de vrijstelling leidt niet tot concurrentieverstoring.

 
Verduidelijkingen van de wetgever bij deze voorwaarden
1ste voorwaarde
De leden mogen belaste handelingen stellen, maar de vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor ze niet btw-plichtig zijn, moeten geregeld worden verricht en een overwegend deel van de activiteit van de leden vertegenwoordigen.
2de voorwaarde
De btw-vrijstelling voor de door de KDV verrichte handelingen kan enkel van toepassing zijn op diensten (de afgifte van een goed is toegestaan indien dit noodzakelijk en duidelijk bijkomstig is bij de dienstverlening).
Bovendien viseert de vrijstelling enkel die diensten welke direct nodig zijn voor de vrijgestelde of niet btw-plichtige handelingen van de leden. Hieronder moet worden verstaan: de diensten die specifiek verbonden zijn met de vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteiten van de leden en die een onontbeerlijke input vormen voor het verstrekken van die activiteiten.
Bestemt het lid de voor hem door de KDV verrichte diensten enerzijds voor zowel zijn vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteit als voor zijn belaste activiteit, dan is de gehele dienst volgens de normale regels aan de btw onderworpen. Wanneer de KDV het gedeelte van de dienst dat het lid bestemt voor zijn vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteit afzonderlijk aanrekent, is deze gedeeltelijke doorrekening alsnog van btw vrijgesteld.​
Het verschaffen van spijs en drank aan het personeel van de leden, diensten verricht voor de privédoeleinden van de leden, enz. worden niet aangemerkt als direct nodig voor de vrijgestelde of niet-btw-plichtige handelingen van de leden.
De KDV mag ook aan derden diensten verrichten, maar deze zullen voormelde vrijstelling niet genieten en dus volgens de normale regels aan de btw worden onderworpen. Bovendien moeten de vergoedingen of retributies die de KDV van niet-leden ontvangt onder de 50% haar totale ontvangsten blijven, anders zal haar gehele activiteit aan de btw onderworpen worden.
3de voorwaarde
Volgens de wetgever kan niet worden aanvaard dat de KDV, met het oog op het systematisch maken van winst, haar diensten voor niet-leden aan andere voorwaarden verricht, dan voor haar leden. Dit zou niet verenigbaar zijn met de doelstelling waarvoor een KDV kan worden opgericht, met name de besparing van kosten voor de vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteiten van haar leden.
Als de KDV voormelde voorwaarde niet naleeft, is haar gehele activiteit volgens de normale regels aan de btw onderworpen.
4de voorwaarde
Deze moet volgens de wetgever door de administratie geval per geval worden onderzocht.
 
Definitie van een KDV​​
Het tweede lid van het nieuwe artikel 44, § 2bis Wbtw definieert het begrip ‘zelfstandige groepering van personen’. Hieronder moet worden verstaan:

de vereniging met rechtspersoonlijkheid;
de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die onder een eigen benaming als afzonderlijke vereniging of groepering tegenover haar leden en tegenover derden optreedt.​

 
Openbaarmaking aan de fiscus
Binnen de maand na aanvang van haar activiteit, moet de KDV daarvan aangifte doen bij het bevoegd btw-controlekantoor. De bedoeling hiervan is volgens de wetgever iedere vorm van discriminatie te voorkomen en een betere controle van deze groeperingen en hun leden mogelijk te maken.
Binnen diezelfde termijn moet de KDV aan het bevoegde btw-controlekantoor een lijst voorleggen van haar leden en van de aard van hun activiteit. Wijzigt de samenstelling van de KDV of de activiteit van een lid, dan moet de KDV binnen de maand na deze wijziging de fiscus hiervan op de hoogte brengen.
KDV’s die voor één of meerdere niet-vrijgestelde handelingen als btw-plichtige zijn geregistreerd, moeten eveneens voormelde verplichtingen naleven.
En ook de KDV’s die reeds bestaan op1 juli 2016 moeten voormelde meldingsverplichtingen naleven binnen de maand.
Volgens de wetgever gelden voormelde meldingsverplichtingen evenzeer voor KDV’s die buiten België zijn gevestigd en die één of meer in België gevestigde leden hebben.
Kamer, doc54 1739/004

GKS: uitbater feestzaal mag zelfde regeling als traiteur toepassen

Exploitanten van een inrichting waar een GKS moet worden gebruikt, moeten het GKS-ticket uitreiken bij de voltooiing van de dienst, maar dit is niet altijd haalbaar (bv. voor de uitbater van een feestzaal die een huwelijksfeest verzorgt).
Daarom aanvaardt de fiscus dat er geen GKS-kasticket uitgereikt moet worden bij de voltooiing van de dienst wanneer dit praktisch niet mogelijk is, op voorwaarde dat:

de handeling op voorhand werd geregistreerd op het kassasysteem ter waarde van de offerte, bestelbon of geschatte waarde;
eventuele correcties binnen de zeven kalenderdagen na het evenement worden geregistreerd op het kassasysteem;
beide kastickets moeten worden uitgereikt aan de klant, eventueel samen met de factuur, uiterlijk op de 15de dag van de maand volgend op die waarin de dienst plaatsvond.

Vr. & Antw. Kamer, 2015-2016, 54-069, 14 april 2016, Vraag nr. 726, E. Van Hoof, 12 januari 2016​

Combiverkoop van gedrukt én digitaal dag- of weekblad: nultarief van toepassing indien gedrukte versie 20% van het geheel vertegenwoordigd

Ingevolge een ingebrekestelling door de Europese Commissie omdat België het nultarief toestaan voor online verkochte dag- en weekbladen, besliste de fiscus dat vanaf 1 januari 2016 de afzonderlijk verkochte digitale dag- en weekbladen, tijdschriften en artikelen onderworpen zijn aan het standaard btw-tarief van 21% (beslissing nr. E.T. 128.250 van 30 november 2015).
Uitgevers die vóór 2016 van de fiscus een principieel akkoord (machtiging) hadden gekregen voor de toepassing van het nultarief voor dag- en weekbladen, mochten dit nultarief eveneens toepassen op de verkoop van online dag- of weekbladen, voor zover de in die machtigingen uiteengezette voorwaarden cumulatief vervuld zijn.
Door voormelde beslissing moeten deze machtigingen gewijzigd worden omdat het btw-nultarief vanaf 1 januari 2016 enkel nog van toepassing is op de digitale reproducties van dag- en weekbladen, voor zover die reproducties niet afzonderlijk worden verkocht maar deel uitmaken van een combinatieverkoop, meer bepaald een gezamenlijk aanbod van zowel het gedrukte als het digitale dag- of weekbladen voor een niet gesplitste prijs (alle edities op papier worden aangeboden aan de lezer). Het gaat dan om de verkoop van een abonnement of vergelijkbare formule waarin:

​zowel de gedrukte als de digitale reproductie van de volledige gedrukte versie is begrepen;
aan de abonnee geen mogelijkheid tot ‘opt out’ en/of ‘opt in’ voor de gedrukte versie wordt geboden.

Maar ook in het geval waar de lezer kan kiezen voor een ‘opt out’ of een ‘opt in’ voor de gedrukte versie, aanvaardt de fiscus de verdere toepassing van het nultarief op de niet gesplitste prijs, op voorwaarde dat de uitgever in zijn algemene voorwaarden, zoals die op het tijdstip van intekening op het abonnement van toepassing zijn, een specifieke clausule opneemt die de modaliteiten van de ‘opt out’ en ‘opt in’ vastleggen.
En de uitgever mag zelfs het nultarief blijven toepassen op de niet gesplitste verkoop waarbij niet alle edities op papier worden aangeboden aan de lezer, wanneer de combinatieverkoop kadert in een abonnement of vergelijkbare formule, waarbij:

​de lezer intekent op een combinatie van zowel bepaalde edities op papier als de volledige digitale reproductie van het dag-of weekblad;
en de niet gesplitste prijs van het abonnement of vergelijkbare formule voor minstens 20% betrekking heeft op de gedrukte versie die de lezer ontvangt (de “20%-norm”);
er geen mogelijkheid tot ‘opt out’ en/of ‘opt in’ voor de papieren versie aan de leze wordt geboden.

De hiervoor vermelde ‘20%-norm’ wordt geacht te zijn vervuld in de volgende gevallen, en blijft dus het nultarief van toepassing op de niet gesplitste prijs:

​voor dagbladen: wanneer voor de duur van het gezamenlijk aanbod, de volledige weekendedities van het dagblad op papier worden geleverd aan de lezer;
voor weekbladen, wanneer per jaarabonnement, minstens 8 volledige edities op papier worden geleverd aan de lezer.

Valt de gezamenlijke verkoop van zowel de gedrukte als de digitale versie van het dag- of weekblad niet onder één van beide voormelde specifieke gevallen, dan moet effectief berekend worden of aan de 20%-norm is voldaan. Dit zal het geval zijn wanneer minstens 20% van de niet gesplitste prijs gelijk is aan of meer bedraagt dan 20% van 75% van de prijs in de losse verkoop (de prijs vermeld op het dag- of weekblad). Om deze vergelijking te kunnen maken, zal men voor de periode van het abonnement de losse verkoopprijs van elk in het abonnement begrepen gedrukte nummer moeten samentellen.​
De fiscus voorziet eveneens in enkele overgangsmaatregelen die uitgevers tijdelijk toestaan het nultarief verder toe te passen op volledige of quasi volledige digitale abonnementen, wanneer de btw opeisbaar is geworden na 31 december 2015 (tot dan gold immers het nultarief ook voor digitale reproducties van een dag- of weekblad), en onder de voorwaarde dat alle vóór 1 januari 2016 geldende voorwaarden voor de toepassing van het nultarief vervuld zijn:

abonnementen beëindigd vóór 1 april 2016: het nultarief is van toepassing;
abonnement van bepaalde duur afgesloten vóór en nog steeds lopende op 1 april 2016: voor zover de btw uiterlijk op 30 september 2017 opeisbaar wordt, is het nultarief van toepassing. Wordt de btw opeisbaar na 30 september 2017, dan is het normaal tarief (21%) van toepassing;
abonnement van onbepaalde duur afgesloten vóór en nog steeds lopende op 1 april 2016: voor zover de btw opeisbaar wordt vóór 1 april 2016, is het nultarief van toepassing. Wordt de btw opeisbaar na 31 maart 2016 is het normale btw-tarief (21%) van toepassing;
abonnement afgesloten na 31 maart 2016: de overgangsregeling is niet van toepassing en het normale btw-tarief (21%) is van toepassing. Het is hier van geen enkel belang of het een abonnement van bepaalde of onbepaalde duur betreft.

Beslissing nr. E.T. 124.217, 2 mei 2015 (niet gepubliceerd)​

De btw-gevolgen van de wijzigingen in het douanewetboek

Vanaf 1 mei is op Europees niveau een nieuw douanewetboek in voege getreden. Bepaalde wijzigingen aan de oude regeling hebben ook hun impact op het vlak van btw. Onderstaande bepalingen zijn dan ook van toepassing vanaf 1 mei 2016.
Levering met vrijstelling wegens uitvoer
Een levering waarbij de goederen worden uitgevoerd buiten de EU, is onder meer vrijgesteld van btw in de volgende gevallen:

​de uitvoer van de goederen gebeurt door of voor rekening van de verkoper;
de uitvoer van de goederen gebeurt door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper.

In beide gevallen treedt voor de btw de leverancier op als ‘uitvoerder’, aangezien hij voor zijn goederenlevering de btw-vrijstelling wegens uitvoer toepast.
Voor de nieuwe douanewetgeving is de uitvoerder de persoon die rechtstreeks betrokken is bij het vervoer van de goederen buiten de EU.
Bij een levering waarbij de koper de goederen komt of laat ophalen bij de leverancier in België om ze vervolgens uit te voeren is de uitvoerder:

voor btw, de leverancier aangezien hij de btw-vrijstelling toepast;
voor douane, de koper aangezien hij rechtstreeks betrokken is bij het vervoer buiten de EU.

Op het uitvoerdocument zal in vak 2 de uitvoerder op het vlak van douane vermeld moeten worden. Gelet op het belang van een uitvoerdocument op naam van de leverancier als onderdeel in de bewijslast van de uitvoer van de goederen in het kader van hun verkoop, werd beslist dat voortaan in geval van uitvoer steeds de naam en btw-nummer van de leverancier vermeld moeten worden in vak 44 van de aangifte ten uitvoer, ongeacht of de leverancier, dan wel iemand anders in vak 2 als uitvoerder van datzelfde formulier is opgenomen. De vermelding van het btw-nummer is niet verplicht wanneer die leverancier een buiten de EU gevestigde onderneming is die in geen enkele lidstaat van de EU voor de btw is geïdentificeerd.
Regeling ‘behandeling onder douanetoezicht’
De douaneregeling ‘behandeling onder douanetoezicht’ wordt opgenomen in de regeling ‘actieve veredeling’. Voor btw lag het verschil erin dat wanneer goederen bij binnenkomst in de EU onder de regeling ‘behandeling onder douanetoezicht’ werden geplaatst, de invoer-btw toch op dat moment verschuldigd was (de goederen zijn immers bestemd voor de EU-markt). Bij een plaatsing onder de regeling ‘actieve veredeling’ werd de invoer-btw geschorst omdat de goederen bestemd zijn voor wederuitvoer.
In feite verdwijnt de regeling behandeling onder douanetoezicht en voor de houders van deze vergunning zal het gebruik ervan beschouwd worden als actieve veredeling met schorsing (ook de regeling actieve veredeling met teruggaaf verdwijnt), waardoor sinds 1 mei 2016 de invoer-btw onder deze vergunningen ook wordt geschorst voor goederen die na behandeling bestemd zijn voor de EU-markt.
De beslissing vermeldt​ niets over het toe te passen tarief wanneer de btw achteraf alsnog verschuldigd wordt, maar we vermoeden dat de fiscus steeds het btw-tarief zal toepassen bij de onttrekking van de goederen aan de schorsingsregeling.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.169, 20 mei 2016

Verlaagd tarief van 6% voor schoolgebouwen ook voor containerklassen

Op 1 januari 2016 werd een verlaagd btw-tarief van 6% ingevoerd voor schoolgebouwen (rubriek XL van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20).​
In haar beslissing nr. E.T.129.073 van 27 januari 2016, verduidelijkte de fiscus wat onder het begrip ‘schoolgebouwen’ moet worden verstaan. Behalve het gebouw zelf vallen hier ook onder: de afsluitingen, de (overdekte) speelplaats met inbegrip van de toestellen voor sport en vermaak die zijn ingelijfd bij de grond, het sportterrein, de fietsenstalling, de parking, de toegangsweg, de serre enz. die deel uitmaken van het terrein waarop het schoolgebouw is opgericht.
In een nieuwe beslissing stelt de fiscus dat ook de verkoop of de verhuur van modulaire klasunits (voor zover er geen btw-vrijstelling van toepassing is) voormeld verlaagd btw-tarief van 6 % kunnen genieten.
Onder modulaire klasunits moet voor de toepassing van dit verlaagd tarief worden verstaan:

​demonteerbare en/of verplaatsbare lokalen
die bestaan uit geprefabriceerde cellen (containers welke bij plaatsing gewoonlijk worden samengevoegd);
die worden verkocht of verhuurd om hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het school- of universitair onderwijs dat op grond van artikel 44, § 2, 4°, a) Wbtw is vrijgesteld
die worden geplaatst op het terrein van de onderwijsinstelling die de klasunits koopt of huurt.

Het is daarbij niet van belang of deze klasunits door of voor rekening van de verkoper of verhuurder worden geplaatst. Zo kan bijvoorbeeld de levering van niet-geïnstalleerde modulaire klasunits aan een school het btw-tarief van 6 % genieten, wanneer die school de aangekochte klasunits laat plaatsen door een andere btw-plichtige dan de verkoper.
De loutere plaatsing van de modulaire klasunits door een aannemer kan eveneens het voormelde verlaagd btw-tarief van 6 % genieten.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.882, 9 mei 2016​

Fiscus verduidelijkt btw-vrijstelling voor homeopathie en accupunctuur

Het nieuwe artikel 44, § 1 Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor de diensten die de volgende personen verrichten in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid :

artsen, tandartsen en kinesitherapeuten (met uitzondering van de ingrepen met een esthetisch karakter waarvoor geen tegemoetkoming van het RIZIV is voorzien);
vroedvrouwen, verpleegkundigen en zorgkundigen;
beoefenaars van een erkend en gereglementeerd paramedisch beroep met betrekking tot hun diensten van paramedische aard die zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

In een nieuwe administratieve beslissing bevestigt de fiscus haar standpunt dat aangezien homeopaten en acupuncturisten geen apart erkende en gereglementeerde medische of paramedische beroepen​ zijn, hun diensten in principe niet onder de btw-vrijstelling van artikel 44, § 1 Wbtw​ vallen.
Maar worden deze diensten op het gebied van de homeopathie en de acupunctuur verstrekt door een arts, tandarts, kinesitherapeut, vroedkundige, verpleegkundige of zorgkundige, dan is voormelde vrijstelling wel van toepassing aangezien ze in hoofde van deze personen immers geldt voor alle verrichtingen die verband houden met de normale uitoefening van hun beroep,  en niet beperkt is tot het verstrekken van louter medische zorg.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.852, 3 mei 2016

Diëtetische behandeling door erkende diëtist steeds vrijgesteld van btw

In de huidige stand van de​ wetgeving is diëtetiek een erkend paramedisch beroep. Bijgevolg zijn de diëtetische behandelingen door erkende diëtisten vrijgesteld van btw door artikel 44, § 1, 3° Wbtw, op voorwaarde dat de behandeling opgenomen is in de RIZIV-nomenclatuur. Deze vrijstelling beperkt zich dan ook tot een vijftal prestaties die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen, welke dezelfde juridische waarde heeft als de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (zie ook beslissing nr. E.T. 127.206 van 18 december 2014 welke door huidige beslissing vervangen wordt) en geldt ongeacht het aantal behandelingen dat door het RIZIV wordt terugbetaald.
Volgens de minister zijn de andere diëtetische behandelingen verstrekt door erkende diëtisten (al dan niet op doktersvoorschrift) en die bestaan uit het geven van individuele inlichtingen en raad in verband met vermageringskuren of afslankingsprogramma’s, ook van btw vrijgesteld, maar dan onder de noemer ‘gezinsvoorlichting’ zoals opgenomen in artikel 44, § 2, 5° Wbtw (vraag nr. 7720, B. Dispa​, 12 januari 2016).
De administratie bevestigt dit standpunt en stelt bovendien dat alle andere diëtetische behandelingen, zoals bijvoorbeeld het geven van advies in geval van ondervoeding, eveneens onder deze vrijstelling vallen indien ze worden verstrekt door een erkende diëtist.
Deze vrijstelling geldt niet voor:

het geven van voordrachten en/of workshops (eventueel wel vrijgesteld door artikel 44, § 2, 8° Wbtw);
de verkoop van onder meer voedingssupplementen, maaltijdvervangers en proteïnepreparaten.

Voor de aan btw onderworpen handelingen van diëtisten kan uiteraard ook beroep worden gedaan op de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw).
Bij deze beslissing kunnen toch enkele kanttekeningen gemaakt worden:

de fiscus staat de vrijstelling voor diensten inzake gezinsvoorlichting blijkbaar enkel toe indien de diëtist erkend is, ook al is dergelijke voorwaarde niet in dat artikel zelf opgenomen (in het verleden werd al beslist dat deze vrijstelling geldt ongeacht een al dan niet erkenning van de dienstverrichter: beslissing nr. E.T. 111.653 van 22 september 2006);
er is geen enkele motivering gegeven waarom alle diëtetische behandelingen als diensten inzake gezinsvoorlichting beschouwd moeten worden;
volgens de beslissing geldt de door artikel 44 Wbtw vrijgestelde omzet niet mee voor de berekening van de omzetdrempel van € 25.000 voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, terwijl wel degelijk bepaalde door artikel 44 vrijgestelde handelingen meetellen voor deze omzetdrempel (bv. onroerende verhuur).

 
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.206/2, 29 april 2016

Terbeschikkingstelling personeel tussen publiekrechtelijke lichamen niet aan btw onderworpen

De fiscus aanvaardt dat een gemeente of een OCMW voor de terbeschikkingstelling van personeel aan een ander publiekrechtelijk lichaam, niet als een btw-plichtige moet worden beschouwd.
Een gemeente of een OCMW is immers geen btw-plichtige voor de handelingen die ze als overheid verricht en die geen aanleiding geven tot potentiële concurrentieverstoring (artikel 6 Wbtw). Volgens de fiscus veroorzaakt dergelijke terbeschikkingstelling geen concurrentieverstoring.
Wanneer zou blijken dat private operatoren voor de terbeschikkingstelling van personeel enig nadelig gevolg zouden ondervinden van de niet btw-plicht van de gemeente of een OCMW voor dergelijke gelijkaardige handelingen, kan de fiscus voormeld standpunt alsnog herzien.
Voormelde geldt evenzeer wanneer een gemeente of een OCMW personeel ter beschikking stelt aan andere entiteiten die door lokale besturen worden opgericht, en onder hun toezicht staan (hiervoor is het niet voldoende dat die andere entiteit prijssubsidies of werkingstoelagen van de lokale overheid ontvangt), zoals:
 

de autonome gemeentebedrijven;
de OCMW-verenigingen;
de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

 
Voormeld​ administratief standpunt vervangt de onder nr. 17 van de FAQ van de beslissing nr. E.T. 128.015 van 12 februari 2016 opgenomen zienswijze.
Voor zover voormeld standpunt niet van toepassing is op de terbeschikkingstelling van personeel in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 08.07.1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die er in hoofdzaak op gericht zijn om sociale rechten op te bouwen, is dergelijke terbeschikkingstelling vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.914, 27 april 2016

Feitelijke vereniging kan btw-nummer behouden indien haar samenstelling wijzigt

Een feitelijke vereniging is de gezamenlijke uitoefening van een activiteit door twee of meer personen, indien er geen gemeenschappelijke naam wordt gebruikt of wanneer de samenwerking geen winst nastreeft. Dergelijke feitelijke vereniging kan een burgerlijk of een handelsdoel hebben, maar heeft geen rechtspersoonlijkheid. Toch kan zij geïdentificeerd worden voor btw-doeleinden.
Wanneer de samenstelling van de leden van een dergelijke vereniging wijzigde, moest in het verleden steeds het bestaande ondernemingsnummer geschrapt worden en een nieuw worden toegekend, met als gevolg dat in zo een geval ook het btw-nummer van de vereniging wijzigde.
Vanaf nu aanvaardt de KBO dat het ondernemingsnummer van de feitelijke vereniging, en dus ook het btw-nummer, mag worden behouden wanneer haar samenstelling wijzigt, op voorwaarde dat die vereniging een overeenkomst heeft opgesteld en kan voorleggen waarin duidelijk wordt aangegeven dat een dergelijke verandering niet het einde van de feitelijke vereniging met zich meebrengt.
De feitelijke vereniging is wel verplicht om bij gewone brief (in afwachting van de aanpassing van het formulier nr. 604B) de administratie te informeren over elke verandering in de samenstelling van haar leden.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.981, 11 april 2016