Verzoek tot vernietiging gevraagd van de nieuwe GKS-regeling

Het KB van 16 juni 2016 (B.S. 24.06.2016). voert de nieuwe regeling in voor de verplichte uitreiking van een kasticket door middel van een geregistreerd kassasysteem in de horecasector (klik hier voor meer info).
De NV “Elior Charleroi” heeft voor de Raad van State de schorsing en de nietigverklaring gevorderd van voormeld koninklijk besluit.
Deze zaak is ingeschreven onder het rolnummer G/A 219.710/XV-3128.
B.S. 9 augustus 2016​
 

Verhuur van historische rijtuigen is vrijgesteld bezoek aan monument

Een vzw wordt opgericht met als doel:

het verwerven, in stand houden, beheren en ontsluiten van het erfgoed betreffende het openbaar stads- en streekvervoer in, van en naar Vlaanderen;
de uitbouw van een expertisecentrum betreffende de kennis en vaardigheden van alle aspecten van het erfgoed van het openbaar stads- en streekvervoer in Vlaanderen;
een landelijke en regio-overschrijdende museumwerking uit te bouwen over het openbaar stads- en streekvervoer en in uitbreiding hiervan over mobiliteit in het algemeen;
op bijkomstige wijze economische activiteiten uit te oefenen op voorwaarde dat de opbrengst daarvan uitsluitend wordt besteed aan de realisatie van het hoofddoel.

Op haar vraag wordt de vzw als btw-plichtige geregistreerd. Meer dan twee jaar later schrapt de fiscus ambtshalve de registratie als btw-plichtige omdat de vzw een door artikel 44, § 2, 7° Wbtw vrijgestelde btw-plichtige zou zijn. Voormeld artikel verleent vrijstelling van btw voor de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen, die de exploitant aan de bezoekers verstrekt met betrekking tot al of niet geleid bezoek aan musea, monumenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen, op voorwaarde dat die exploitant een instelling is die geen winstoogmerk heeft die de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruikt tot dekking van de kosten ervan.
De vzw argumenteert dat zij wel degelijk activiteiten wenst uit te oefenen die niet van btw zijn vrijgesteld, met name de verhuur van gerestaureerde historische rijtuigen. Die activiteit kon echter niet onmiddellijk worden aangevat en vereiste een geruime tijd aan voorbereiding omdat die rijtuigen eerst gerestaureerd moesten worden. In 2011 werd trouwens gestart met de eerste verhuring.
Volgens de rechtbank bestaat de hoofdactiviteit van de vzw uit het behoud van het erfgoed betreffende het openbaar stads- en streekvervoer. De renovatie van de historische rijtuigen moet volgens de rechter in dit kader worden gesteld. Dergelijke rijtuigen zijn volgens de rechter ook te beschouwen als monumenten in de zin van voormeld artikel 44, § 2, 7° Wbtw.
Uit niets blijkt volgens de rechtbank dat voormelde rijtuigen verhuurd zouden worden. Er wordt enkel vastgesteld dat de vzw in overleg met De Lijn ritten uitvoert met deze rijtuigen en hiervoor aan De Lijn een factuur uitreikt. Deze ritten moeten volgens de rechtbank beschouwd worden als een bezoek aan een monument zoals bedoeld in artikel 44, § 2, 7° Wbtw.
Omdat de vzw geen winstoogmerk heeft en de ontvangsten uit deze ritten uitsluitend gebruikt tot dekking van de kosten ervan (wat de vzw niet betwist), is de btw-vrijstelling van artikel 44, § 2, 7° Wbtw​ van toepassing en heeft de vzw geen recht op aftrek van de btw geheven van de kosten die ze voor deze activiteiten maakt. De fiscus heeft dan ook terecht de btw-registratie ambtshalve geschrapt.
Rb. Antwerpen, 11 maart 2015, rol nr. 13/3240/A

Voorlopig geen meldingsplicht voor bestaande KDV’s

De btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen (KDV’s) zorgt ervoor dat vrijgestelde of gemengde btw-plichtigen kunnen samenwerken zonder dat op de onderlinge doorrekening van bepaalde kosten btw verschuldigd wordt die niet of slechts gedeeltelijk gerecupereerd kan worden. Zowel de medische sector (ziekenhuizen, zorginstellingen, artsen, enz.), de non-profitsector en de financiële sector (bank- en verzekeringssector) maken veelvuldig gebruik van de btw-vrijstelling voor KDV’s om te vermijden dat ze een btw-kost creëren op de doorrekening van kosten in het kader van een samenwerking.
Sedert 1 juli 2016 gelden er echter nieuwe regels voor deze btw-vrijstelling. Een wijziging van deze regels drong zich op nadat de Europese Commissie aan de Belgische Staat had laten weten twijfels te hebben over de verenigbaarheid van de bestaande Belgische regeling met de Europese regelgeving ter zake. Op basis hiervan besliste de regering om de Belgische regels voor btw-vrijstelling voor KDV’s aan te passen en te conformeren met de btw-richtlijn. Voor een overzicht van de aanpassingen van de Belgische btw-regels, verwijzen wij naar ons bericht van 5 juni 2016 op onze website onder de rubriek btw-nieuws (of klik hier).
Eén van de voorwaarden van de nieuwe vrijstellingsregeling is dat een KDV, wanneer al haar handelingen onder deze vrijstelling vallen, binnen de maand na aanvang van haar vrijgestelde activiteiten, hiervan aangifte moet doen bij het bevoegde btw-controlekantoor (meldingsplicht). Dit is onder meer om een betere controle van deze groeperingen en hun leden mogelijk te maken.
Volgens artikel  44, § 2bis, vijfde lid Wbtw nieuw geldt deze verplichting eveneens voor de op 1 juli 2016 bestaande KDV’s. Zij zouden zich tegen 1 augustus 2016 moeten melden bij het bevoegde btw-controlekantoor. Maar door het uitblijven van de aangekondigde publicatie van een administratieve commentaar ter toelichting van deze nieuwe vrijstellingsregeling voor KDV’s, heeft de fiscus ons laten weten dat de reeds op 30 juni 2016 bestaande volledig vrijgestelde KDV’s zich voorlopig niet moeten melden bij hun btw-controlekantoor. Vermoedelijk zal dit pas moeten gebeuren tegen het einde van dit jaar. Mogelijks zal de fiscus hierover kortelings een officieel bericht publiceren.
KDV’s van wie de handelingen ingevolge de nieuwe wetgeving niet langer allemaal van btw zijn vrijgesteld, moeten zich uiteraard (zoals alle andere btw-plichtigen die niet-vrijgestelde handelingen verrichten) wel zo snel mogelijk registreren voor de btw via het formulier 604A (voor zover ze nog niet voor de btw zijn geregistreerd om een andere reden).

Ook logopedisten krijgen btw-vrijstelling als ‘gezinsvoorlichting’

De fiscus aanvaardde in het verleden dat de diensten van logopedisten van de btw waren vrijgesteld als diensten inzake onderwijs (art. 44, § 2, 4° Wbtw).
Sinds 2014 is deze btw-vrijstelling echter voorbehouden voor instellingen zonder winstoogmerk, waardoor de meeste logopedisten voor deze vrijstelling niet langer in aanmerking kwamen.
Met ingang van 1 januari 2016 werd ook de vrijstelling voor paramedische diensten gewijzigd in de zin dat enkel nog die prestaties die in de RIZIV-nomenclatuur opgenomen zijn van btw zijn vrijgesteld wanneer ze worden verstrekt door de beoefenaars van een erkend en gereglementeerd paramedisch beroep. Het gevolg hiervan is dat de handelingen die logopedisten verrichten die niet in de RIZIV-nomenclatuur opgenomen zijn, sinds 2016 in principe aan de btw onderworpen zijn.
De minister heeft nu beslist dat vanaf 1 januari 2016 de logopedische behandelingen die niet in de RIZIV-nomenclatuur opgenomen zijn, toch van btw zijn vrijgesteld als diensten inzake gezinsvoorlichting, op voorwaarde dat ze worden verstrekt door een erkend logopedist (artikel 44, § 2, 5° Wbtw). Die laatste voorwaarde, namelijk die van de erkenning, is echter in de wetgeving zelf voor de vrijstelling voor gezinsvoorlichting niet voorzien.
Samengevat zijn dus vrijgesteld van btw, de volgende handelingen die worden verricht door een erkend logopedist:

handelingen die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (art. 44, § 1, 3° Wbtw);
de andere logopedische behandelingen die bestaan uit het houden van individuele of collectieve zittingen (art. 44, § 2, 5° Wbtw).

Voormelde vrijstellingen staan los van de btw-vrijstellingen die logopedisten kunnen inroepen voor het geven van voordrachten en/of workshops (art. 44, § 2, 8° Wbtw), als voor handelingen inzake onderwijs en beroepsopleiding (art. 44, § 2, 4° Wbtw), wanneer de voor die voor die vrijstellingen geldende voorwaarden vervuld zijn.
En uiteraard kunnen logopedisten die aan de voorwaarden voldoen, zich ook beroepen op de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.538, 20 juli 2016

Vrijstelling paramedische beroepen: geen toegeving voor osteopaten

Het nieuwe artikel 44, § 1 Wbtw (1/1/2016) voorziet in een btw-vrijstelling voor de diensten die de volgende personen verrichten in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid:

​artsen, tandartsen en kinesitherapeuten (met uitzondering van de ingrepen met een esthetisch karakter waarvoor geen tegemoetkoming van het RIZIV is voorzien);
vroedvrouwen, verpleegkundigen en zorgkundigen;
beoefenaars van een erkend en gereglementeerd paramedisch beroep met betrekking tot hun diensten van paramedische aard die zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Wat betreft de acupuncturisten en homeopaten heeft de fiscus reeds haar standpunt gepubliceerd (klik hier​).
Voor osteopaten wordt diezelfde zienswijze doorgetrokken. De vrijstelling voor paramedische beroepen is niet van toepassing aangezien osteopathie geen erkend paramedisch beroep is.
Voor zover de ‘osteopaat’ houder is van een diploma van arts of kinesitherapeut, zijn de door hem verrichte prestaties van osteopathie​ wel vrijgesteld van btw.
Beslissing 14 juli 2016 (niet gepubliceerd)

Geen btw-heffing meer voor reiniging, onderhoud of herstelling van onroerend goed door btw-plichtige voor zijn btw-activiteit

Overeenkomstig artikel 19, § 2, 1° Wbtw moet een btw-plichtige die zelf een werk in onroerende staat uitvoert voor de doeleinden van zijn economische​ activiteit, btw over dit werk aan zichzelf in rekening brengen.
Van deze btw-heffing zijn uitgesloten, de loutere onderhouds-, herstellings- of reinigingswerken op voorwaarde dat de btw-plichtige de btw die hij over dit werk aan zichzelf zou moeten aanrekenen, ook volledig zou kunnen aftrekken.
In het verleden besliste de fiscus al dat die btw-heffing niet moet worden toegepast in geval van herstellings-, onderhouds- of reinigingswerken die:

door het personeel van publiekrechtelijke instellingen worden uitgevoerd in de gebouwen van die instellingen zelf;
voor eigen behoeften worden uitgevoerd door een volledig vrijgestelde btw-plichtige of zijn personeel;
worden uitgevoerd door een gemengde btw-plichtige die het werkelijk gebruik inzake de toepassing van zijn btw-aftrek hanteert.

De minister heeft nu beslist deze btw-heffing in geen enkel geval meer te eisen voor herstellings-, onderhouds- of reinigingswerken die de btw-plichtige zelf, of zijn personeel, uitvoert voor de doeleinden van zijn economische activiteit.
Aan de toepassing van artikel 19, § 2, 2° Wbtw wijzigt er niets: wanneer de btw-plichtige (en/of zijn personeel) werk in onroerende staat uitvoert, ook herstellings-, onderhouds- of reinigingswerken, voor zijn privédoeleinden of meer algemeen, voor andere doeleinden dan die van zijn economische activiteit, is er over dit werk nog steeds btw verschuldigd.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.422, 5 juli 2016

Fiscus vereenvoudigt bewijs vrijstelling IC-levering

Wanneer een btw-plichtige vanuit België goederen levert naar een btw-plichtige in ​een andere lidstaat van de EU, dan is die levering in België vrijgesteld als een intracommunautaire levering (art. 39bis Wbtw).
Om die vrijstelling te verantwoorden moet de verkoper kunnen aantonen dat:

de koper een btw-plichtige is die in de lidstaat van aankomst de goederen aan de btw moet onderwerpen via de intracommunautaire verwerving;
de goederen België verlaten hebben met als bestemming een andere lidstaat.

Vaak wordt bij btw-controles de toepassing van deze vrijstelling verworpen (met verhogingen door boetes en interesten tot gevolg) bij gebrek aan bewijs van het vervoer van de goederen naar een andere lidstaat. Dit bewijs moet geleverd worden door een geheel van ‘overeenstemmende documenten’. Dit kunnen tal van verschillende documenten zijn. Maar nergens is bepaald vanaf wanneer dit bewijs nu is geleverd, waardoor er in de praktijk heel wat discussies ontstaan of er al dan niet voldoende bewijs is geleverd. Er is ter zake dan ook weinig rechtszekerheid voor de btw-plichtige verkopers.
Om hen toch meer rechtszekerheid te kunnen geven, voert de fiscus nu een bewijs van vervoer via een weerlegbaar vermoeden in. Het komt er in feite op neer dat onder bepaalde voorwaarden een ‘bestemmingsdocument’ als alternatief bewijsmiddel kan worden gebruikt dat het weerlegbaar vermoeden heeft van juist te zijn indien bepaalde voorwaarden vervuld zijn.
Het staat de verkoper vrij per levering te kiezen om de echtheid van het vervoer aan te tonen met het bestemmingsdocument, dan wel via andere documenten.​
Voorwaarden van het bestemmingsdocument

​het attesteert dat de goederen in het bezit zijn van de koper op een plaats in een andere lidstaat dan België (ongeacht de overeengekomen leveringsvoorwaarden);
het wordt opgesteld door de leverancier of de koper (in het kader van vereenvoudigd driehoeksverkeer – ABC-transactie – door A of B);
verplichte vermeldingen:

​de naam, het adres en het BE-nummer van de leverancier;
de naam, het adres en het btw-nummer (toegekend door een andere lidstaat dan België) van de koper;
de bevestiging dat het de aankomst van een intracommunautaire levering van goederen is (in de zin van artikel 138, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG);
de periode waarop het document betrekking heeft;
een beschrijving van de geleverde goederen (hun gebruikelijke benaming en hoeveelheid);
een eenduidige verwijzing naar de factuur of facturen: per factuur het factuurnummer en de datum van de factuur of, indien nog geen factuur werd uitgereikt, een andere tussen de partijen gebruikte referentie die ondubbelzinnig aan de factuur kan worden gelinkt (ordernummer, nummer leveringsbon, nummer pro formafactuur, enz.) op voorwaarde dat zowel de verkoper als de koper in het bezit zijn van een exemplaar van dergelijk document;
de maand en het jaar van de ontvangst van de geleverde goederen;
de plaats buiten België, maar binnen de Gemeenschap, van aankomst van het vervoer van de goederen die het voorwerp zijn van de intracommunautaire levering (lidstaat, stad/gemeente);
de prijs in euro van de geleverde goederen (excl. btw)

Bevestiging op het bestemmingsdocument door een persoon die daartoe door de koper is aangeduid (de identiteit van deze persoon moet op voorhand aan de verkoper schriftelijk bevestigd zijn door de koper via bv. mail of brief).

Periodiciteit van het bestemmingsdocument​
Het bestemmingsdocument mag per levering worden opgesteld, maar mag ook meerdere leveringen van een bepaalde periode vermelden, op voorwaarde dat deze periode niet meer dan drie kalendermaanden bedraagt.
Bezorgen van het bestemmingsdocument aan de verkoper
Behalve op papier kunnen de bestemmingsdocumenten ook per e-mail of op een andere elektronische wijze worden verstuurd (alsook bevestigd), voor zover de authenticiteit van de ondertekenaar gegarandeerd blijft (de beslissing bepaalt niet hoe deze garantie geboden moet worden). In dit geval dienen bv. ook de mails waarmee de bestemmingsdocumenten werden uitgewisseld te worden bewaard.
​Het is de leverancier die er moet op toezien dat hij in het bezit komt van het ondertekend bestemmingsdocument.
Voorwaarden van het weerlegbaar vermoeden
Opdat het bestemmingsdocument als een weerlegbaar vermoeden van bewijs van vervoer zou gelden, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:

de verkoper moet de volgende documenten kunnen voorleggen:

de verkoopfactuur;
de betalingsbewijzen van de verkoopprijs;
wanneer de verkoper het vervoer van de goederen laat uitvoeren door een derde, de factuur voor dit transport;

de verkoper moet zijn IC-listing ingediend hebben waarin de op het bestemmingsdocument vermelde leveringen zijn opgenomen;
de verkoper heeft alles gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt om te zorgen dat hij, voor de intracommunautaire leveringen die hij heeft verricht en die in het bestemmingsdocument zijn opgenomen, niet bij een belastingfraude is betrokken geraakt.

​​Let wel, het blijft een weerlegbaar vermoeden. De fiscus heeft nog steeds de mogelijkheid om andere documenten met betrekking tot het vervoer op te vragen om de echtheid van het vervoer te kunnen verifiëren. Verkopers moeten dus ook nog steeds alle andere documenten met betrekking tot dit vervoer bijhouden.
Aansprakelijke vertegenwoordigers van buitenlandse btw-plichtigen
Globale vertegenwoordigers zijn onder bepaalde voorwaarden ontslaan van hun aansprakelijkheid van Belgische btw wanneer achteraf zou blijken dat voor een vrijgestelde intracommunautaire levering het vervoer van België naar een andere lidstaat niet kan worden aangetoond (klik hier voor meer info over deze regeling). Eén van die voorwaarden is het in het bezit hebben van een vrachtbrief. Voormeld bestemmingsdocument kan in deze regeling die vrachtbrief vervangen. Wanneer men hier gebruik van maakt, vervalt ook de mogelijkheid zoals voorzien in voormelde bijzondere regeling om de vrachtbrief door nog andere documenten te vervangen.
De mogelijkheid om het bestemmingsdocument te gebruiken in het kader van deze bewijsvoering moet voorzien zijn in de overeenkomst tussen de globale vertegenwoordiger en de buitenlandse btw-plichtige die hij hier vertegenwoordigt.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.460, 1 juli 2016​

Drempel voor vrijstelling uitvoer in reizigersbagage verlaagd van € 125 naar € 50

De leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond, zijn vrijgesteld van btw door artikel 39, § 1, 4° Wbtw.
Ingevolge § 3 van dat zelfde artikel bepaalt de Koning de na te leven voorwaarden voor het verkrijgen van voormelde vrijstelling. Deze voorwaarden zijn als volgt opgenomen in artikel 8 van het KB nr. 18:

​aan de aankoop moet elk handels- of beroepskarakter vreemd zijn;
de globale waarde van de goederen, belasting inbegrepen, moet per factuur hoger zijn dan € 125;
de verkoper moet de echtheid van de uitvoer aantonen aan de hand van een exemplaar van de factuur bekleed met het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap. Door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde kan worden bepaald dat de verkoopfactuur onder de door hem vastgelegde voorwaarden mag worden vervangen door een als zodanig geldend stuk.

In een nieuw KB (KB van​ 4 juli 2016) verlaagt de wetgever de onder 2. supra vermelde drempel van € 125 naar € 50 (inclusief btw).
Deze materegel moet volgens de minister de concurrentieverstoring ten opzichte van andere lidstaten wegwerken en moet de handelaars ondersteunen na de negatieve gevolgen op de economie ingevolge de aanslagen op de luchthaven van Brussel.
De nieuwe bepaling gaat in op de wettelijke datum (de 10de dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad), dus op 17 juli 2016.
KB 4 juli 2016, B.S. 7 juli 2016

Nieuwe GKS-regeling vanaf 1 juli 2016

Na de vernietiging door de Raad van State van de 10%-regel om te bepalen of het gebruik van een geregistreerd kassasysteem (GKS) verplicht was, voert de wetgever via een nieuw KB (KB van 16 juni 2016, BS 24 juni 2016) een nieuw criterium in. Horecazaken met een jaaromzet uit maaltijden die meer bedraagt dan € 25.000 euro, zullen voor alle handelingen in die inrichting die verband houden met het verstrekken van maaltijden en dranken, en alle verkopen van spijzen en dranken, een ticket moeten uitreiken via een GKS.
Klik hier voor een overzicht van de belangrijkste delen van die regeling van toepassing op de exploitant van de horecazaak.

Bedrukken wagen met publiciteit: btw-aftrek niet langer beperkt tot 50%

Overeenkomstig artikel 45, § 2 is de btw geheven van kosten van onder meer personenwagens slechts voor maximum 50% aftrekbaar. Volgens de fiscus moest op basis hiervan ook de aftrek van de btw geheven over het aanbrengen van de benaming of de firmanaam van de onderneming, of van reclameteksten op dergelijk voertuig, beperkt worden tot 50%.
In een nieuwe beslissing wijzigt de fiscus dit standpunt. Voormelde handelingen moeten worden beschouwd als een publicitaire dienst waarvan de btw-aftrek niet onder de 50%-beperking van artikel 45, § 2 Wbtw valt.
Het gebruik van het voertuig om deze reclame te voeren verandert niets aan de aftrekbaarheid van de btw geheven over de andere kosten van dit voertuig, zoals brandstof, onderhoud, herstelling,… Deze btw-aftrek dient te worden beperkt in functie van het beroepsgebruik en desgevallend met een maximum van 50%.
Bij gebrek aan verdere specifieke bepalingen lijkt het ons mogelijk dat btw-plichtigen die in het verleden de btw-aftrek op voormelde uitgaven van belettering van een voertuig beperkt hebben tot maximum 50%, de ingevolge artikel 45, § 2 Wbtw niet afgetrokken btw alsnog in hun voordeel kunnen herzien voor zover er nog geen verjaring is ingetreden. Het gaat dan in het bijzonder om de btw geheven van deze kosten die opeisbaar is geworden na 31 december 2012.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.852, 15 juni 2016

Geen btw-registratie verplicht voor deeleconomie

Bij deeleconomie consumeren, produceren en verhandelen mensen onderling producten, diensten, kennis en geld, gefaciliteerd door peer-to-peer marktplaatsen, business-to-business marktplaatsen en coöperatieven.
Voorbeelden hiervan zijn Airbnb en Uber.
Met een nieuwe programmawet wil de wetgever nu ook de fiscale kant van deze deeleconomie regelen.
Op het vlak van btw zou er geen btw-registratie verplicht zijn wanneer aan alle voorwaarden van de bijzondere regeling voor de deeleconomie is voldaan. Eén van deze voorwaarden is de omzet per jaar niet hoger mag zijn dan € 5.000 EUR. De leverancier/dienstverlener wordt daardoor in principe ontslagen van alle btw-verplichtingen. Anderzijds zal hij de btw geheven van zijn aankopen niet kunnen recupereren.
Airbnb en andere online platformen die de occasionele verhuur van kamers of woningen regelen, zouden niet van deze regeling kunnen genieten
Ook voor zij die werken in onroerende staat verrichten, zou deze regeling gelden (in tegenstelling tot de vrijstellingsregeling kleine ondernemingen waar dergelijke dienstverrichters van uitgesloten zijn.
Via diezelfde programmawet zou de fiscus ook de verplichting voor het indienen van een nih​illisting afschaffen.

Verloren oppervlakte onder schuin dak en kelderverdieping tellen mee als nieuwe gedeelten in 50%-regel voor onderscheid tussen verbouwing of nieuwbouw

De fiscus betwist de toepassing van het verlaagd btw-tarief voor verbouwingen. Volgens de bouwheer ten onrechte omdat het oude gebouw nog steeds overwegend blijft in het geheel na de uitoverig van de werken.
Volgens de rechtbank moet bij gebrek aan een definitie van de werken die onder het verlaagd btw-tarief vallen, deze in hun gebruikelijke zin begrepen te worden, namelijk werken die niet van zo een aard zijn dat er een nieuw gebouw tot stand wordt gebracht.
De rechtbank verwijst ook naar een antwooord van de minister op een parlementaire vraag waarin gesteld wordt dat om na te gaan of de gedeelten van het oude gebouw nog overwegend blijven in het geheel na de uitvoering van de werken, er geen rekening mag worden gehouden met de oude delen van de woning die niet werden bewaard (in casu afgebroken). Bovendien moeten de oude delen waarop na afbraak herbouwd werd, beschouwd worden als nieuwe gedeelten. Bij het oude gedeelte mogen enkel de oude oppervlaktes geteld worden die bewaard zijn gebleven.
Volgens de fiscus vertegenwoordigd het oude gedeelte 364,96 m² terwijl de totale oppervlakte na de werken 1.157,89 m² bedraagt. De bouwheer legt andere berekeningen voor, waarvan de rechtbank trouwens opmerkt dat deze gemaakt werden door de broer van de bouwheer (de architect), waaruit moet blijken dat beide oppervlaktes respectievelijk 679 en 897 m² bedragen.
De rechtbank volgt de berekeningen van de bouwheer niet omdat:

ze de oppervlakte voorafgaand aan de werken overschatten door rekening te houden met de stal en de hooizolder op de eerste verdieping: deze zijn geen woongebouw of een deel er van en kunnen dus niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het gedeelte van het gebouw dat na de werkzaamheden bewaard is gebleven.
ze voor de totale oppervlakte na de werken geen rekening houden met een kelder van 80 cm  hoog en een deel van de oppervlaktes van de 2de en 3de verdieping omdat ze lager zijn 1,50 m

Volgens de rechtbank moet er wel degelijk rekening gehouden worden met:

de totale oppervlakte van elk vlak gedeelte (draagvloer) van elk deel van de woning, inclusief de verloren oppervlakte, zoals onder een schuin dak;
de oppervlakte van bergruimte, kelder, zolder en in- of aangebouwde garage.

Voormelde criteria zijn wel relevant voor het inschatten van de omvang van de uitgevoerde werken, die bepalen of de werken een renovatie of verbouwing, dan wel de bouw of wederopbouw van een nieuw gebouw tot voorwerp hebben.
De rechtbank oordeelt dus dat de stal en hooizolder niet als oud gedeelte beschouwd kunnen worden en dat de verloren oppervlaktes onder een schuin dak en de kelderoppervlakte wel degelijk meetellen als totale oppervlakte na de verbouwing. De oude gedeelten bedragen dan aanzienlijk minder dan de helft van de totale oppervlakte na de werken, waardoor er voor de rechtbank sprake is van een nieuw gebouw en dat de werken bijgevolg belast dienen te worden aan 21% ipv 6%.
Rb. Aarlen, 22 april 2015, rol nr. 12/352/A