Fiscus vereenvoudigt bewijs vrijstelling IC-levering

Wanneer een btw-plichtige vanuit België goederen levert naar een btw-plichtige in ​een andere lidstaat van de EU, dan is die levering in België vrijgesteld als een intracommunautaire levering (art. 39bis Wbtw).
Om die vrijstelling te verantwoorden moet de verkoper kunnen aantonen dat:

de koper een btw-plichtige is die in de lidstaat van aankomst de goederen aan de btw moet onderwerpen via de intracommunautaire verwerving;
de goederen België verlaten hebben met als bestemming een andere lidstaat.

Vaak wordt bij btw-controles de toepassing van deze vrijstelling verworpen (met verhogingen door boetes en interesten tot gevolg) bij gebrek aan bewijs van het vervoer van de goederen naar een andere lidstaat. Dit bewijs moet geleverd worden door een geheel van ‘overeenstemmende documenten’. Dit kunnen tal van verschillende documenten zijn. Maar nergens is bepaald vanaf wanneer dit bewijs nu is geleverd, waardoor er in de praktijk heel wat discussies ontstaan of er al dan niet voldoende bewijs is geleverd. Er is ter zake dan ook weinig rechtszekerheid voor de btw-plichtige verkopers.
Om hen toch meer rechtszekerheid te kunnen geven, voert de fiscus nu een bewijs van vervoer via een weerlegbaar vermoeden in. Het komt er in feite op neer dat onder bepaalde voorwaarden een ‘bestemmingsdocument’ als alternatief bewijsmiddel kan worden gebruikt dat het weerlegbaar vermoeden heeft van juist te zijn indien bepaalde voorwaarden vervuld zijn.
Het staat de verkoper vrij per levering te kiezen om de echtheid van het vervoer aan te tonen met het bestemmingsdocument, dan wel via andere documenten.​
Voorwaarden van het bestemmingsdocument

​het attesteert dat de goederen in het bezit zijn van de koper op een plaats in een andere lidstaat dan België (ongeacht de overeengekomen leveringsvoorwaarden);
het wordt opgesteld door de leverancier of de koper (in het kader van vereenvoudigd driehoeksverkeer – ABC-transactie – door A of B);
verplichte vermeldingen:

​de naam, het adres en het BE-nummer van de leverancier;
de naam, het adres en het btw-nummer (toegekend door een andere lidstaat dan België) van de koper;
de bevestiging dat het de aankomst van een intracommunautaire levering van goederen is (in de zin van artikel 138, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG);
de periode waarop het document betrekking heeft;
een beschrijving van de geleverde goederen (hun gebruikelijke benaming en hoeveelheid);
een eenduidige verwijzing naar de factuur of facturen: per factuur het factuurnummer en de datum van de factuur of, indien nog geen factuur werd uitgereikt, een andere tussen de partijen gebruikte referentie die ondubbelzinnig aan de factuur kan worden gelinkt (ordernummer, nummer leveringsbon, nummer pro formafactuur, enz.) op voorwaarde dat zowel de verkoper als de koper in het bezit zijn van een exemplaar van dergelijk document;
de maand en het jaar van de ontvangst van de geleverde goederen;
de plaats buiten België, maar binnen de Gemeenschap, van aankomst van het vervoer van de goederen die het voorwerp zijn van de intracommunautaire levering (lidstaat, stad/gemeente);
de prijs in euro van de geleverde goederen (excl. btw)

Bevestiging op het bestemmingsdocument door een persoon die daartoe door de koper is aangeduid (de identiteit van deze persoon moet op voorhand aan de verkoper schriftelijk bevestigd zijn door de koper via bv. mail of brief).

Periodiciteit van het bestemmingsdocument​
Het bestemmingsdocument mag per levering worden opgesteld, maar mag ook meerdere leveringen van een bepaalde periode vermelden, op voorwaarde dat deze periode niet meer dan drie kalendermaanden bedraagt.
Bezorgen van het bestemmingsdocument aan de verkoper
Behalve op papier kunnen de bestemmingsdocumenten ook per e-mail of op een andere elektronische wijze worden verstuurd (alsook bevestigd), voor zover de authenticiteit van de ondertekenaar gegarandeerd blijft (de beslissing bepaalt niet hoe deze garantie geboden moet worden). In dit geval dienen bv. ook de mails waarmee de bestemmingsdocumenten werden uitgewisseld te worden bewaard.
​Het is de leverancier die er moet op toezien dat hij in het bezit komt van het ondertekend bestemmingsdocument.
Voorwaarden van het weerlegbaar vermoeden
Opdat het bestemmingsdocument als een weerlegbaar vermoeden van bewijs van vervoer zou gelden, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:

de verkoper moet de volgende documenten kunnen voorleggen:

de verkoopfactuur;
de betalingsbewijzen van de verkoopprijs;
wanneer de verkoper het vervoer van de goederen laat uitvoeren door een derde, de factuur voor dit transport;

de verkoper moet zijn IC-listing ingediend hebben waarin de op het bestemmingsdocument vermelde leveringen zijn opgenomen;
de verkoper heeft alles gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt om te zorgen dat hij, voor de intracommunautaire leveringen die hij heeft verricht en die in het bestemmingsdocument zijn opgenomen, niet bij een belastingfraude is betrokken geraakt.

​​Let wel, het blijft een weerlegbaar vermoeden. De fiscus heeft nog steeds de mogelijkheid om andere documenten met betrekking tot het vervoer op te vragen om de echtheid van het vervoer te kunnen verifiëren. Verkopers moeten dus ook nog steeds alle andere documenten met betrekking tot dit vervoer bijhouden.
Aansprakelijke vertegenwoordigers van buitenlandse btw-plichtigen
Globale vertegenwoordigers zijn onder bepaalde voorwaarden ontslaan van hun aansprakelijkheid van Belgische btw wanneer achteraf zou blijken dat voor een vrijgestelde intracommunautaire levering het vervoer van België naar een andere lidstaat niet kan worden aangetoond (klik hier voor meer info over deze regeling). Eén van die voorwaarden is het in het bezit hebben van een vrachtbrief. Voormeld bestemmingsdocument kan in deze regeling die vrachtbrief vervangen. Wanneer men hier gebruik van maakt, vervalt ook de mogelijkheid zoals voorzien in voormelde bijzondere regeling om de vrachtbrief door nog andere documenten te vervangen.
De mogelijkheid om het bestemmingsdocument te gebruiken in het kader van deze bewijsvoering moet voorzien zijn in de overeenkomst tussen de globale vertegenwoordiger en de buitenlandse btw-plichtige die hij hier vertegenwoordigt.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.460, 1 juli 2016​

Drempel voor vrijstelling uitvoer in reizigersbagage verlaagd van € 125 naar € 50

De leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond, zijn vrijgesteld van btw door artikel 39, § 1, 4° Wbtw.
Ingevolge § 3 van dat zelfde artikel bepaalt de Koning de na te leven voorwaarden voor het verkrijgen van voormelde vrijstelling. Deze voorwaarden zijn als volgt opgenomen in artikel 8 van het KB nr. 18:

​aan de aankoop moet elk handels- of beroepskarakter vreemd zijn;
de globale waarde van de goederen, belasting inbegrepen, moet per factuur hoger zijn dan € 125;
de verkoper moet de echtheid van de uitvoer aantonen aan de hand van een exemplaar van de factuur bekleed met het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap. Door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde kan worden bepaald dat de verkoopfactuur onder de door hem vastgelegde voorwaarden mag worden vervangen door een als zodanig geldend stuk.

In een nieuw KB (KB van​ 4 juli 2016) verlaagt de wetgever de onder 2. supra vermelde drempel van € 125 naar € 50 (inclusief btw).
Deze materegel moet volgens de minister de concurrentieverstoring ten opzichte van andere lidstaten wegwerken en moet de handelaars ondersteunen na de negatieve gevolgen op de economie ingevolge de aanslagen op de luchthaven van Brussel.
De nieuwe bepaling gaat in op de wettelijke datum (de 10de dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad), dus op 17 juli 2016.
KB 4 juli 2016, B.S. 7 juli 2016

Nieuwe GKS-regeling vanaf 1 juli 2016

Na de vernietiging door de Raad van State van de 10%-regel om te bepalen of het gebruik van een geregistreerd kassasysteem (GKS) verplicht was, voert de wetgever via een nieuw KB (KB van 16 juni 2016, BS 24 juni 2016) een nieuw criterium in. Horecazaken met een jaaromzet uit maaltijden die meer bedraagt dan € 25.000 euro, zullen voor alle handelingen in die inrichting die verband houden met het verstrekken van maaltijden en dranken, en alle verkopen van spijzen en dranken, een ticket moeten uitreiken via een GKS.
Klik hier voor een overzicht van de belangrijkste delen van die regeling van toepassing op de exploitant van de horecazaak.

Bedrukken wagen met publiciteit: btw-aftrek niet langer beperkt tot 50%

Overeenkomstig artikel 45, § 2 is de btw geheven van kosten van onder meer personenwagens slechts voor maximum 50% aftrekbaar. Volgens de fiscus moest op basis hiervan ook de aftrek van de btw geheven over het aanbrengen van de benaming of de firmanaam van de onderneming, of van reclameteksten op dergelijk voertuig, beperkt worden tot 50%.
In een nieuwe beslissing wijzigt de fiscus dit standpunt. Voormelde handelingen moeten worden beschouwd als een publicitaire dienst waarvan de btw-aftrek niet onder de 50%-beperking van artikel 45, § 2 Wbtw valt.
Het gebruik van het voertuig om deze reclame te voeren verandert niets aan de aftrekbaarheid van de btw geheven over de andere kosten van dit voertuig, zoals brandstof, onderhoud, herstelling,… Deze btw-aftrek dient te worden beperkt in functie van het beroepsgebruik en desgevallend met een maximum van 50%.
Bij gebrek aan verdere specifieke bepalingen lijkt het ons mogelijk dat btw-plichtigen die in het verleden de btw-aftrek op voormelde uitgaven van belettering van een voertuig beperkt hebben tot maximum 50%, de ingevolge artikel 45, § 2 Wbtw niet afgetrokken btw alsnog in hun voordeel kunnen herzien voor zover er nog geen verjaring is ingetreden. Het gaat dan in het bijzonder om de btw geheven van deze kosten die opeisbaar is geworden na 31 december 2012.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.852, 15 juni 2016

Geen btw-registratie verplicht voor deeleconomie

Bij deeleconomie consumeren, produceren en verhandelen mensen onderling producten, diensten, kennis en geld, gefaciliteerd door peer-to-peer marktplaatsen, business-to-business marktplaatsen en coöperatieven.
Voorbeelden hiervan zijn Airbnb en Uber.
Met een nieuwe programmawet wil de wetgever nu ook de fiscale kant van deze deeleconomie regelen.
Op het vlak van btw zou er geen btw-registratie verplicht zijn wanneer aan alle voorwaarden van de bijzondere regeling voor de deeleconomie is voldaan. Eén van deze voorwaarden is de omzet per jaar niet hoger mag zijn dan € 5.000 EUR. De leverancier/dienstverlener wordt daardoor in principe ontslagen van alle btw-verplichtingen. Anderzijds zal hij de btw geheven van zijn aankopen niet kunnen recupereren.
Airbnb en andere online platformen die de occasionele verhuur van kamers of woningen regelen, zouden niet van deze regeling kunnen genieten
Ook voor zij die werken in onroerende staat verrichten, zou deze regeling gelden (in tegenstelling tot de vrijstellingsregeling kleine ondernemingen waar dergelijke dienstverrichters van uitgesloten zijn.
Via diezelfde programmawet zou de fiscus ook de verplichting voor het indienen van een nih​illisting afschaffen.

Verloren oppervlakte onder schuin dak en kelderverdieping tellen mee als nieuwe gedeelten in 50%-regel voor onderscheid tussen verbouwing of nieuwbouw

De fiscus betwist de toepassing van het verlaagd btw-tarief voor verbouwingen. Volgens de bouwheer ten onrechte omdat het oude gebouw nog steeds overwegend blijft in het geheel na de uitoverig van de werken.
Volgens de rechtbank moet bij gebrek aan een definitie van de werken die onder het verlaagd btw-tarief vallen, deze in hun gebruikelijke zin begrepen te worden, namelijk werken die niet van zo een aard zijn dat er een nieuw gebouw tot stand wordt gebracht.
De rechtbank verwijst ook naar een antwooord van de minister op een parlementaire vraag waarin gesteld wordt dat om na te gaan of de gedeelten van het oude gebouw nog overwegend blijven in het geheel na de uitvoering van de werken, er geen rekening mag worden gehouden met de oude delen van de woning die niet werden bewaard (in casu afgebroken). Bovendien moeten de oude delen waarop na afbraak herbouwd werd, beschouwd worden als nieuwe gedeelten. Bij het oude gedeelte mogen enkel de oude oppervlaktes geteld worden die bewaard zijn gebleven.
Volgens de fiscus vertegenwoordigd het oude gedeelte 364,96 m² terwijl de totale oppervlakte na de werken 1.157,89 m² bedraagt. De bouwheer legt andere berekeningen voor, waarvan de rechtbank trouwens opmerkt dat deze gemaakt werden door de broer van de bouwheer (de architect), waaruit moet blijken dat beide oppervlaktes respectievelijk 679 en 897 m² bedragen.
De rechtbank volgt de berekeningen van de bouwheer niet omdat:

ze de oppervlakte voorafgaand aan de werken overschatten door rekening te houden met de stal en de hooizolder op de eerste verdieping: deze zijn geen woongebouw of een deel er van en kunnen dus niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het gedeelte van het gebouw dat na de werkzaamheden bewaard is gebleven.
ze voor de totale oppervlakte na de werken geen rekening houden met een kelder van 80 cm  hoog en een deel van de oppervlaktes van de 2de en 3de verdieping omdat ze lager zijn 1,50 m

Volgens de rechtbank moet er wel degelijk rekening gehouden worden met:

de totale oppervlakte van elk vlak gedeelte (draagvloer) van elk deel van de woning, inclusief de verloren oppervlakte, zoals onder een schuin dak;
de oppervlakte van bergruimte, kelder, zolder en in- of aangebouwde garage.

Voormelde criteria zijn wel relevant voor het inschatten van de omvang van de uitgevoerde werken, die bepalen of de werken een renovatie of verbouwing, dan wel de bouw of wederopbouw van een nieuw gebouw tot voorwerp hebben.
De rechtbank oordeelt dus dat de stal en hooizolder niet als oud gedeelte beschouwd kunnen worden en dat de verloren oppervlaktes onder een schuin dak en de kelderoppervlakte wel degelijk meetellen als totale oppervlakte na de verbouwing. De oude gedeelten bedragen dan aanzienlijk minder dan de helft van de totale oppervlakte na de werken, waardoor er voor de rechtbank sprake is van een nieuw gebouw en dat de werken bijgevolg belast dienen te worden aan 21% ipv 6%.
Rb. Aarlen, 22 april 2015, rol nr. 12/352/A

Fiscus verduidelijkt en wijzigt enkele standpunten mbt btw op esthetische ingrepen

In een bijkomende fiscus geeft de fiscus een bijkomende verduidelijking op enkele punten van de administratieve commentaar bij de btw-heffing op prestaties van artsen die betrekking hebben op een esthetische ingreep of behandeling.
Prestaties noodzakelijk voor de esthetische ingreep of behandeling
De bij de door de arts verrichte esthetische ingreep of behandeling horende prestaties van andere artsen zijn eveneens van de btw-vrijstelling uitgesloten, op voorwaarde dat deze prestaties noodzakelijk zijn voor de realisatie en/of de nazorg van de esthetische ingreep of behandeling, en voor zover er uiteraard geen tegemoetkoming is van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Onder het begrip noodzakelijk moet worden verstaan: alle handelingen die worden verricht in functie van de realisatie en/of nazorg van de esthetische ingreep of behandeling. De aanverwante prestaties van artsen (andere dan de arts die de ingreep of behandeling uitvoert) zijn slechts aan de btw onderworpen indien deze inherent zijn aan de realisatie en/of nazorg van de esthetische ingreep of behandeling én niet in aanmerking komen voor terugbetaling door het Riziv (Beslissing BTW nr. E.T.127.740, nummer 11).
Forfaits klinische biologie, medische beeldvorming en medische permanentie
De forfaitaire honoraria van artsen die bij een zuiver esthetische ingreep aangerekend worden voor klinische biologie, medische beeldvorming of medische permanentie, ongeacht of er al dan niet een werkelijke prestatie tegenover staat, zijn vrijgesteld van de btw.
Motiveringsdocument btw-vrijstelling
De arts mag een prestatie met betrekking tot een esthetische ingreep of behandeling die niet voor een tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering in aanmerking komt, toch vrijstellen van btw als hij van oordeel is dat aan de behandeling of ingreep een therapeutisch doel verbonden is of daarmee een functioneel ongemak wordt verholpen.
De arts moet de motivering hiervoor opnemen in het patiëntendossier op een afzonderlijk document.
De fiscus verduidelijkt nu dat de behandelende arts in een bondige omschrijving in een voor derden begrijpelijke taal moet vermelden om welk(e) ziekte, letsel, aangeboren afwijking of functioneel ongemak het gaat en hoe hieraan zal verholpen worden. Een loutere verwijzing naar het medisch dossier van de patiënt is voor deze doeleinden niet voldoende.
In het kader van het beroepsgeheim mag de naam van de patiënt evenwel verborgen blijven.
Pooling van de honoraria. Wie moet het btw-nummer aanvragen?
Diegene die de opbrengsten poolt wordt aangemerkt als btw-plichtige en moet als dusdanig geïdentificeerd worden. Indien diegene die poolt de hoedanigheid heeft van een maatschap, dus een associatie zonder rechtspersoonlijkheid, dient deze zich te wenden tot het lokaal btw-controlekantoor dat zelf een ondernemingsnummer moet creëren.
De fiscus bedoelt hiermee dat wanneer, ook al worden de inkomsten in eigen naam door de arts geïnd, de opbrengsten allemaal worden samengevoegd en vervolgens verdeeld via een verdeelsleutel, diegene die poolt als de btw-plichtige wordt beschouwd. De omzetdrempel van € 25.000 voor de vrijstellingsregeling kleine onderneming moet dan ook in hoofde van de gepoolde inkomsten worden beoordeeld.
Als elke arts zijn eigen ereloon in zijn eigen naam int, en dit inkomen, niet meer, maar ook niet minder, komt hem toe, dan is de arts individueel de btw-plichtige.
Recht op aftrek
Algemeen verhoudingsgetal
De aandacht wordt er op gevestigd dat de handelingen verricht vanaf 1 januari 2016 die ingevolge de toepassing van de wet of de overgangsmaatregel vrijgesteld zijn van de btw alleen in de noemer van de breuk worden opgenomen. Het aldus voor het jaar 2016 berekende definitief verhoudingsgetal zal dienst doen als voorlopig verhoudingsgetal voor de uit te oefenen btw aftrek voor het kalenderjaar 2017.
Algemeen verhoudingsgetal – Recht op aftrek van de historische btw
De administratie wijzigt haar standpunt met betrekking tot de bepaling van het algemeen verhoudingsgetal in het kader van de aftrek van de historische btw (Beslissing BTW nr. E.T.127.740, nummer 77) in die zin dat de handelingen die vanaf 01.01.2016 belast zouden zijn indien er geen overgangsregeling werd uitgevaardigd zowel in de teller als in de noemer van de breuk moeten worden opgenomen.
Met andere woorden: bij het vaststellen van het definitief verhoudingsgetal voor het bepalen van het recht op aftrek van de historische btw wordt rekening gehouden met de esthetische ingrepen die daadwerkelijk zijn belast in 2016 alsook met de esthetische ingrepen die op basis van de wettelijke bepalingen vanaf 01.01.2016 in principe niet langer vrijgesteld waren, maar waarvoor een overgangsregeling is toegepast.
Datum van indiening van de inventaris in het kader van de aftrek van de historische btw
Omwille van de praktische problemen waarmee de betrokkenen geconfronteerd worden door het belasten van de handelingen met een esthetisch karakter en om hen toe te laten de inventaris voor de historische btw-aftrek (normaal in te dienen tegen 30 juni 2016) op een ernstige manier op te stellen, aanvaardt de fiscus een uitstel van deze datum naar 30 september 2016.
De historische btw-aftrek kan slechts uitgeoefend worden voor zover deze inventaris is ingediend.
Hoe dienen verbeterende stukken te worden verwerkt in de btw-aangifte?
Wanneer het ziekenhuis of privékliniek de met btw- te belasten omzet van de arts(en) in haar btw-aangifte rapporteert, worden deze handelingen als volgt verwerkt: ​de maatstaven van heffing in de roosters 03 en 49; de verschuldigde btw in rooster 54
Voorbeeld:
– rooster 03: 10.000
– rooster 49: 10.000
– rooster 54: 2.100
 
​​de positieve verbeteringen (uitreiking van een bijkomende debetnota): zelfde inschrijvingen als bedoeld hiervoor
Voorbeeld: bijkomende debetnota van 3.000 euro + 630 euro btw
– rooster 03: 13.000
– rooster 49: 13.000
– rooster 54: 2.730
 
de negatieve verbeteringen (uitreiking van een creditnota): het bedrag, exclusief btw, wordt in mindering gebracht van de aan te geven bedragen in roosters 03 én 49; de btw wordt in mindering gebracht van het aan te geven bedrag in rooster 54.
Voorbeeld: creditnota van 2.000 euro + 420 euro btw
– rooster 03: 11.000 (13.000 – 2.000)
– rooster 49: 11.000 (13.000 – 2.000)
– rooster 54: 2.310 (2.730 – 420)
Noot: de roosters 03, 49 en 54 mogen nooit een negatief bedrag bevatten. Desnoods moet het negatieve saldo worden overgedragen naar het volgende aangiftetijdvak.
Fisconetplus​, beslissing nr. E.T. 127.740/2, 31 mei 2016

Fiscus publiceert commentaar op afschaffing btw-vrijstelling esthetische ingrepen en behandelingen

Met haar beslissing van 22 maart 2016 publiceert de fiscus haar langverwachte commentaar op de afschaffing van de btw-vrijstelling voor ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter, en de ziekenhuisverpleging en -verzorging in het kader van dergelijke handelingen.
De btw-heffing is enkel van toepassing op ingrepen/behandelingen met een esthetisch karakter die geen enkel therapeutisch doel hebben of geen enkel functioneel ongemak trachten te verhelpen. Bovendien beperkt de btw-heffing zich tot voormelde handelingen waarvoor er geen tegemoetkoming is ingevolge de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, omdat ze niet in de RIZIV-nomenclatuur zijn opgenomen, of indien wel, niet in aanmerking komen voor een terugbetaling.
Is er geen terugbetaling voorzien door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, maar stelt de arts zijn ingreep of behandeling toch vrij van btw omdat er een therapeutisch doel aan verbonden is of er een functioneel ongemak mee verholpen wordt, dan zal de arts dit moeten motiveren in een afzonderlijk document waarvan hij een exemplaar aan de patiënt mee geeft en een andere exemplaar bewaart in het patiëntendossier.
Is er wel een tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering voorzien, dan blijft de ingreep vrijgesteld van btw en heeft de arts geen motiveringsplicht.
Diagnose een voorafgaande onderzoeken blijven eveneens van btw vrijgesteld, tenzij dit samenvalt met zo een voormelde ingreep of behandeling die aan de btw is onderworpen.
Bovendien viseert de btw-heffing enkel de prestaties van artsen en de verzorging en verpleging door ziekenhuizen. De handelingen die tandartsen en kinesitherapeuten verrichten in het kader van de uitoefening van hun beroepswerkzaamheid blijven vrijgesteld van btw, net zoals de prestaties van verplegers en verzorgers. Maar niet enkel de esthetische chirurgen en klinieken kunnen btw verschuldigd zijn. Ook de prestaties van alle andere artsen die betrokken zijn bij zo een voormelde aan btw onderworpen ingreep of behandeling met een esthetisch karakter of de nazorg ervan, zullen aan btw onderworpen zijn.
Wat de btw-registraties voor de artsen betreft, stelt de fiscus het volgende:

Artsen die als natuurlijk persoon handelen en in eigen naam hun prestaties verrichten en hun erelonen innen: de arts zelf moet voor de btw registreren;
Artsen die handelen via een associatie: de arts zelf moet voor de btw registreren;
Professionele éénpersoonsvennootschap: de vennootschap moet registreren voor de btw;
Professionele vennootschap met rechtspersoonlijkheid: de vennootschap moet registreren voor de btw;
Professionele vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid: de fiscus aanvaardt dat enkel de maatschap moet registreren voor de btw.

 
Behalve de normale regeling met indiening van de periodieke btw-aangifte en de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, voorziet de fiscus voor de artsen in nog twee andere bijzondere regelingen:

Regeling zonder indiening van btw-aangiftes: dit is voor artsen die hun voormelde aan btw onderworpen ingrepen behandelingen enkel uitoefenen via een ziekenhuis of een privékliniek. Binnen deze regeling zal het ziekenhuis of de privékliniek zelf in haar eigen btw-aangifte de omzet van de voormelde door de arts verrichte aan btw onderworpen prestaties en de erover verschuldigde btw aangeven. De arts verzaakt bij deze regeling aan zijn recht op aftrek;
Regeling bijzondere wijze van betalen: dit is voor artsen die hun voormelde aan btw onderworpen prestaties zowel via een ziekenhuis of een privékliniek als in een eigen privépraktijk verrichten. In dit geval zal het ziekenhuis of de privékliniek de omzet van de voormelde door de arts in het ziekenhuis of privékliniek verrichte aan btw onderworpen prestaties en de erover verschuldigde btw aangeven. In zijn eigen aangifte geeft de arts de omzet en verschuldigde btw aan van de door hem in zijn privépraktijk voormelde verrichte aan btw onderworpen prestaties. De omzet die het ziekenhuis in naam en voor rekening van de arts heeft aangegeven, moet de arts zelf nogmaals opnemen in het rooster 47 van zijn eigen periodieke btw-aangifte.

De verschuldigde btw moet worden berekend tegen het tarief van 21% over de door aan de patiënt aangerekende erelonen en kosten.
Aangezien de arts, het ziekenhuis of de privékliniek volgens de fiscus voor de voormelde belaste ingrepen en behandelingen enkel kan handelen met de patiënt als natuurlijke persoon, en niet met een rechtspersoon, zal de arts, het ziekenhuis of de privékliniek​ enkel een factuur moeten uitreiken indien de patiënt de ingreep of behandeling ondergaat voor de doeleinden van zijn of haar btw-activiteit.
Zoals steeds bij het afschaffen van een vrijstelling van artikel 44 Wbtw​, kan de btw-plichtige de btw (deels) recupereren die hij in het verleden nog betaald heeft voor goederen en/of diensten die door de afschaffing van de btw-vrijstelling toch gebruikt zullen worden voor handelingen die recht op aftrek van de btw verlenen. Het gaat dan om:

Bedrijfsmiddelen waarvan de herzieningstermijn nog niet is verstreken;
Andere goederen en diensten die op het tijdstip van de afschaffing van de btw-vrijstelling nog niet zijn verbruikt.

Om deze ‘historische’ btw-aftrek te kunnen uitoefenen zal de btw-plichtige een inventaris van de betrokken goederen en diensten moeten opmaken en uiterlijk op 30 juni 2016 moeten indienen op het bevoegd btw-controlekantoor. Deze ‘historische’ aftrek wordt uitgeoefend als herziening in het rooster 62 van de periodieke btw-aangifte. Maar wanneer er niet voldoende verschuldigde btw aangegeven is om deze herziening volledig te kunnen doorvoeren, zal de herziening beperkt moeten worden tot het bedrag aan verschuldigde btw (waardoor het saldo van de btw-aangifte nul wordt). Het saldo dat niet opgenomen kan worden in rooster 62 van de btw-aangifte moet worden overgedragen naar de volgende btw-aangifte. Enkel in de aangifte van december of het vierde kwartaal 2016 zal het saldo van de herziening dat men nog niet heeft kunnen toerekenen, volledig opgenomen mogen worden in rooster 62 (wat eventueel tot een btw-tegoed op de rekening-courant kan leiden).
De beslissing voorziet ook in volgende overgangsregeling:

Tijdelijk nog vrij te stellen handelingen: artsen en ziekenhuizen kunnen de voormelde met btw te belasten esthetische ingrepen en behandelingen blijven vrijstellen tot 30 juni 2016, op voorwaarde dat:

er uiterlijk op 29 februari 2016 met de patiënt een overeenkomst wordt gesloten om de ingreep/behandeling te verrichten op een welbepaalde datum;
de ingreep/behandeling effectief wordt uitgevoerd tegen uiterlijk 30 juni 2016;

De omzet van voormelde ingrepen die aan btw onderworpen zijn en die verricht zijn gedurende de eerste zes maanden van 2016, mag volledig aangegeven worden in de aangifte van het tweede kwartaal 2016 of de maand juni;
Aanvragen voor btw-registraties die ten laatste op 31 mei 2016 zijn ingediend, zullen als tijdig worden beschouwd.

De fiscus publiceert ook nog een FAQ over de de afschaffing van de btw-vrijstelling voor ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter en de registratieformaliteiten. Artsen moeten via een bijzonder formulier ook een verklaring indienen over de btw-regeling die ze kiezen. Dat formulier moet zelfs vóór 31 mei 2016 worden ingediend.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.740, 22 maart 2016
Minfin.fgov.be, bericht, 4 mei 2016

Btw over opstalrecht wanneer ontwikkelaar appartement afstaat aan opstalgever

In het kader van projectontwikkeling​ gebeurt het geregeld dat een grondeigenaar aan een ontwikkelaar een opstalrecht verleend om appartementen en/of woningen te bouwen. In ruil daarvoor krijgt de grondeigenaar dan één of meerdere appartementen en/of woningen.
De afstand van die appartementen en/of woningen is in feite een aannemingswerk dat door de projectontwikkelaar wordt verricht voor de opstalgever.
Over deze werken is minstens btw verschuldigd over de ‘normale waarde’ (artikel 36 Wbtw). Maar volgens artikel 26 is de btw verschuldigd over alles wat de dienstverrichter in de plaats voor zijn dienstverlening verkrijgt of moet verkrijgen.
Volgens de fiscus, en hierin gevolgd door het Hof van Beroep te Gent, moet de btw over deze aannemingswerken berekend worden over de waarde van de door de opstalgever gegeven opstalrecht, in voorkomend geval verhoogd met een opleg in geld die de opstalgever aan de projectontwikkelaar verschuldigd is.
Voor het Hof is het duidelijk dat de opstalgever het opstalrecht nooit zou geven zonder dat de projectontwikkelaar één of meerdere gebouwen zou oprichten voor de opstalgever. Beide overeenkomsten vormen dan ook één geheel volgens het Hof.
HvB Gent, 1 december 2015
 
Fiscooloog, 2016, 1473/12, S. Van Crombrugge, 20 april 2016

Kamer keurt nieuwe vrijstellingsregeling voor KDV’s goed

Op 12 mei keurde de Kamer het wetsontwerp goed dat de btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen wijzigt.
Te ruim omdat België toestaat dat de leden aan wie met vrijstelling diensten doorgerekend kunnen worden toch recht op aftrek mogen hebben (niet meer dan 10%).
Te strikt omdat de doorrekening van diensten aan leden enkel was vrijgesteld van btw voor zover die diensten niet aan niet-leden worden verstrekt en de leden eenzelfde soort van werkzaamheid moeten uitoefenen ofwel moeten behoren tot eenzelfde financiële, economische, professionele of sociale groep.
Het wetsontwerp schrapt het KB nr. 43 waarin de toepassingsvoorwaarden van deze vrijstelling waren opgenomen. De voorwaarden worden nu in het nieuwe artikel 44, § 2bis opgenomen omdat deze een normatief karakter hebben en verder gaan dan louter eenvoudige uitvoeringsmaatregelen.
Zullen volgens de nieuwe tekst van artikel 44, § 2bis Wbtw vanaf 1 juli 2016 Wbtw vrijgesteld zijn van btw, de diensten verricht aan hun leden door zelfstandige groeperingen van personen onder de volgende voorwaarden:

​de leden van de groepering oefenen op geregelde wijze een activiteit uit die op grond van dit artikel is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. De vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden niet belastingplichtig zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van de leden;
de activiteiten van de groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. Indien de groepering ook handelingen verricht aan niet-leden, vertegenwoordigen de handelingen verricht aan haar leden een overwegend deel van de activiteit van de groepering;
de aan ieder lid aangerekende vergoeding of retributie vertegenwoordigt enkel de terugbetaling van zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven;
de vrijstelling leidt niet tot concurrentieverstoring.

 
Verduidelijkingen van de wetgever bij deze voorwaarden
1ste voorwaarde
De leden mogen belaste handelingen stellen, maar de vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor ze niet btw-plichtig zijn, moeten geregeld worden verricht en een overwegend deel van de activiteit van de leden vertegenwoordigen.
2de voorwaarde
De btw-vrijstelling voor de door de KDV verrichte handelingen kan enkel van toepassing zijn op diensten (de afgifte van een goed is toegestaan indien dit noodzakelijk en duidelijk bijkomstig is bij de dienstverlening).
Bovendien viseert de vrijstelling enkel die diensten welke direct nodig zijn voor de vrijgestelde of niet btw-plichtige handelingen van de leden. Hieronder moet worden verstaan: de diensten die specifiek verbonden zijn met de vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteiten van de leden en die een onontbeerlijke input vormen voor het verstrekken van die activiteiten.
Bestemt het lid de voor hem door de KDV verrichte diensten enerzijds voor zowel zijn vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteit als voor zijn belaste activiteit, dan is de gehele dienst volgens de normale regels aan de btw onderworpen. Wanneer de KDV het gedeelte van de dienst dat het lid bestemt voor zijn vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteit afzonderlijk aanrekent, is deze gedeeltelijke doorrekening alsnog van btw vrijgesteld.​
Het verschaffen van spijs en drank aan het personeel van de leden, diensten verricht voor de privédoeleinden van de leden, enz. worden niet aangemerkt als direct nodig voor de vrijgestelde of niet-btw-plichtige handelingen van de leden.
De KDV mag ook aan derden diensten verrichten, maar deze zullen voormelde vrijstelling niet genieten en dus volgens de normale regels aan de btw worden onderworpen. Bovendien moeten de vergoedingen of retributies die de KDV van niet-leden ontvangt onder de 50% haar totale ontvangsten blijven, anders zal haar gehele activiteit aan de btw onderworpen worden.
3de voorwaarde
Volgens de wetgever kan niet worden aanvaard dat de KDV, met het oog op het systematisch maken van winst, haar diensten voor niet-leden aan andere voorwaarden verricht, dan voor haar leden. Dit zou niet verenigbaar zijn met de doelstelling waarvoor een KDV kan worden opgericht, met name de besparing van kosten voor de vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteiten van haar leden.
Als de KDV voormelde voorwaarde niet naleeft, is haar gehele activiteit volgens de normale regels aan de btw onderworpen.
4de voorwaarde
Deze moet volgens de wetgever door de administratie geval per geval worden onderzocht.
 
Definitie van een KDV​​
Het tweede lid van het nieuwe artikel 44, § 2bis Wbtw definieert het begrip ‘zelfstandige groepering van personen’. Hieronder moet worden verstaan:

de vereniging met rechtspersoonlijkheid;
de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die onder een eigen benaming als afzonderlijke vereniging of groepering tegenover haar leden en tegenover derden optreedt.​

 
Openbaarmaking aan de fiscus
Binnen de maand na aanvang van haar activiteit, moet de KDV daarvan aangifte doen bij het bevoegd btw-controlekantoor. De bedoeling hiervan is volgens de wetgever iedere vorm van discriminatie te voorkomen en een betere controle van deze groeperingen en hun leden mogelijk te maken.
Binnen diezelfde termijn moet de KDV aan het bevoegde btw-controlekantoor een lijst voorleggen van haar leden en van de aard van hun activiteit. Wijzigt de samenstelling van de KDV of de activiteit van een lid, dan moet de KDV binnen de maand na deze wijziging de fiscus hiervan op de hoogte brengen.
KDV’s die voor één of meerdere niet-vrijgestelde handelingen als btw-plichtige zijn geregistreerd, moeten eveneens voormelde verplichtingen naleven.
En ook de KDV’s die reeds bestaan op1 juli 2016 moeten voormelde meldingsverplichtingen naleven binnen de maand.
Volgens de wetgever gelden voormelde meldingsverplichtingen evenzeer voor KDV’s die buiten België zijn gevestigd en die één of meer in België gevestigde leden hebben.
Kamer, doc54 1739/004

GKS: uitbater feestzaal mag zelfde regeling als traiteur toepassen

Exploitanten van een inrichting waar een GKS moet worden gebruikt, moeten het GKS-ticket uitreiken bij de voltooiing van de dienst, maar dit is niet altijd haalbaar (bv. voor de uitbater van een feestzaal die een huwelijksfeest verzorgt).
Daarom aanvaardt de fiscus dat er geen GKS-kasticket uitgereikt moet worden bij de voltooiing van de dienst wanneer dit praktisch niet mogelijk is, op voorwaarde dat:

de handeling op voorhand werd geregistreerd op het kassasysteem ter waarde van de offerte, bestelbon of geschatte waarde;
eventuele correcties binnen de zeven kalenderdagen na het evenement worden geregistreerd op het kassasysteem;
beide kastickets moeten worden uitgereikt aan de klant, eventueel samen met de factuur, uiterlijk op de 15de dag van de maand volgend op die waarin de dienst plaatsvond.

Vr. & Antw. Kamer, 2015-2016, 54-069, 14 april 2016, Vraag nr. 726, E. Van Hoof, 12 januari 2016​

Combiverkoop van gedrukt én digitaal dag- of weekblad: nultarief van toepassing indien gedrukte versie 20% van het geheel vertegenwoordigd

Ingevolge een ingebrekestelling door de Europese Commissie omdat België het nultarief toestaan voor online verkochte dag- en weekbladen, besliste de fiscus dat vanaf 1 januari 2016 de afzonderlijk verkochte digitale dag- en weekbladen, tijdschriften en artikelen onderworpen zijn aan het standaard btw-tarief van 21% (beslissing nr. E.T. 128.250 van 30 november 2015).
Uitgevers die vóór 2016 van de fiscus een principieel akkoord (machtiging) hadden gekregen voor de toepassing van het nultarief voor dag- en weekbladen, mochten dit nultarief eveneens toepassen op de verkoop van online dag- of weekbladen, voor zover de in die machtigingen uiteengezette voorwaarden cumulatief vervuld zijn.
Door voormelde beslissing moeten deze machtigingen gewijzigd worden omdat het btw-nultarief vanaf 1 januari 2016 enkel nog van toepassing is op de digitale reproducties van dag- en weekbladen, voor zover die reproducties niet afzonderlijk worden verkocht maar deel uitmaken van een combinatieverkoop, meer bepaald een gezamenlijk aanbod van zowel het gedrukte als het digitale dag- of weekbladen voor een niet gesplitste prijs (alle edities op papier worden aangeboden aan de lezer). Het gaat dan om de verkoop van een abonnement of vergelijkbare formule waarin:

​zowel de gedrukte als de digitale reproductie van de volledige gedrukte versie is begrepen;
aan de abonnee geen mogelijkheid tot ‘opt out’ en/of ‘opt in’ voor de gedrukte versie wordt geboden.

Maar ook in het geval waar de lezer kan kiezen voor een ‘opt out’ of een ‘opt in’ voor de gedrukte versie, aanvaardt de fiscus de verdere toepassing van het nultarief op de niet gesplitste prijs, op voorwaarde dat de uitgever in zijn algemene voorwaarden, zoals die op het tijdstip van intekening op het abonnement van toepassing zijn, een specifieke clausule opneemt die de modaliteiten van de ‘opt out’ en ‘opt in’ vastleggen.
En de uitgever mag zelfs het nultarief blijven toepassen op de niet gesplitste verkoop waarbij niet alle edities op papier worden aangeboden aan de lezer, wanneer de combinatieverkoop kadert in een abonnement of vergelijkbare formule, waarbij:

​de lezer intekent op een combinatie van zowel bepaalde edities op papier als de volledige digitale reproductie van het dag-of weekblad;
en de niet gesplitste prijs van het abonnement of vergelijkbare formule voor minstens 20% betrekking heeft op de gedrukte versie die de lezer ontvangt (de “20%-norm”);
er geen mogelijkheid tot ‘opt out’ en/of ‘opt in’ voor de papieren versie aan de leze wordt geboden.

De hiervoor vermelde ‘20%-norm’ wordt geacht te zijn vervuld in de volgende gevallen, en blijft dus het nultarief van toepassing op de niet gesplitste prijs:

​voor dagbladen: wanneer voor de duur van het gezamenlijk aanbod, de volledige weekendedities van het dagblad op papier worden geleverd aan de lezer;
voor weekbladen, wanneer per jaarabonnement, minstens 8 volledige edities op papier worden geleverd aan de lezer.

Valt de gezamenlijke verkoop van zowel de gedrukte als de digitale versie van het dag- of weekblad niet onder één van beide voormelde specifieke gevallen, dan moet effectief berekend worden of aan de 20%-norm is voldaan. Dit zal het geval zijn wanneer minstens 20% van de niet gesplitste prijs gelijk is aan of meer bedraagt dan 20% van 75% van de prijs in de losse verkoop (de prijs vermeld op het dag- of weekblad). Om deze vergelijking te kunnen maken, zal men voor de periode van het abonnement de losse verkoopprijs van elk in het abonnement begrepen gedrukte nummer moeten samentellen.​
De fiscus voorziet eveneens in enkele overgangsmaatregelen die uitgevers tijdelijk toestaan het nultarief verder toe te passen op volledige of quasi volledige digitale abonnementen, wanneer de btw opeisbaar is geworden na 31 december 2015 (tot dan gold immers het nultarief ook voor digitale reproducties van een dag- of weekblad), en onder de voorwaarde dat alle vóór 1 januari 2016 geldende voorwaarden voor de toepassing van het nultarief vervuld zijn:

abonnementen beëindigd vóór 1 april 2016: het nultarief is van toepassing;
abonnement van bepaalde duur afgesloten vóór en nog steeds lopende op 1 april 2016: voor zover de btw uiterlijk op 30 september 2017 opeisbaar wordt, is het nultarief van toepassing. Wordt de btw opeisbaar na 30 september 2017, dan is het normaal tarief (21%) van toepassing;
abonnement van onbepaalde duur afgesloten vóór en nog steeds lopende op 1 april 2016: voor zover de btw opeisbaar wordt vóór 1 april 2016, is het nultarief van toepassing. Wordt de btw opeisbaar na 31 maart 2016 is het normale btw-tarief (21%) van toepassing;
abonnement afgesloten na 31 maart 2016: de overgangsregeling is niet van toepassing en het normale btw-tarief (21%) is van toepassing. Het is hier van geen enkel belang of het een abonnement van bepaalde of onbepaalde duur betreft.

Beslissing nr. E.T. 124.217, 2 mei 2015 (niet gepubliceerd)​