Intergemeentelijke samenwerking onder de vorm van dienstverlenende vereniging is gewone btw-plichtige
Gemeenten kunnen op vrijwillige basis samenwerken. Het Vlaams Decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking van 6 juli 2001 regelt de bepalingen die gelden voor alle samenwerkingsverbanden van gemeenten waarvan het hele ambtsgebied binnen het Vlaamse Gewest valt.
Eén van de in dit decreet omschreven samenwerkingsvormen is de dienstverlenende vereniging: een samenwerkingsverband zonder beheers overdracht dat tot doel heeft een duidelijk omschreven ondersteunende dienst te verlenen aan de deelnemende gemeenten, eventueel voor verschillende beleidsdomeinen.
In zijn beslissing nr. E.T. 111.703 van 6 september 2006, stelt de fiscus dat de dienstverlenende vereniging moet worden aangemerkt als een gewone btw-plichtige in de zin van artikel 4 Wbtw.
In de praktijk blijkt dat bepaalde dienstverlenende verenigingen geen btw heffen over de diensten die ze verstrekken aan de deelnemende steden en/of gemeenten. In het bijzonder in het geval van wederzijdse exclusiviteit: de omschreven diensten worden enkel verstrekt aan de deelnemers van de vereniging, terwijl die deelnemers voor deze diensten uitsluitend beroep doen op de dienstverlenende vereniging.
Hierover ondervraagd heeft de minister geantwoord dat door het ontbreken van een beheersoverdracht aan de dienstverlenende vereniging, deze moet worden aangemerkt als een gewone btw-plichtige beoogd door artikel 4 Wbtw. Uiteraard kan dergelijke vereniging zich, net zoals elke btw-plichtige, beroepen op de in het Wbtw opgenomen vrijstellingen, zoals bv. de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen (kostendelende verenigingen – art. 44, § 2bis Wbtw).
Bepaalde dienstverlenende verenigingen werden reeds ingelicht dat het standpunt van de fiscus, zoals opgenomen in de beslissing nr. E.T. 111.703, onverkort van toepassing blijft. De fiscus zal de correcte naleving van de btw-wetgeving in hoofde van de andere dienstverlenende verenigingen onderzoeken.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-090, blz. 311-313, 7 oktober 2016, vraag nr. 601, 27 oktober 2015