Uitstel meldingsplicht zelfstandige groepering tot 31 maart 2017

Zelfstandige groeperingen van personen (vroeger de kostendelende verenigingen genoemd) moeten in principe vanaf 1 juli 2016 de aanvang van de activiteit, en dus ook het bestaan en de samenstelling van de groepering, melden binnen de maand die volgt op de aanvang van de activiteit. De op 1 juli 2016 reeds bestaande zelfstandige groeperingen moesten die melding ook doen ten laatste op 1 augustus 2016.
De circulaire met betrekking tot deze regeling (zie onze mailing 2017/01 dd. 17.01.2017) voorziet in een tolerantie dat deze meldingsplicht slechts moet gebeuren tegen 31 januari 2017.
In onze mailing 2017/03 van 25 januari 2017, kondigden wij reeds aan dat er een gedoogperiode zou worden toegestaan.
De fiscus bevestigt nu dat zelfstandige groeperingen tijd hebben tot 31 maart 2017 om aan deze meldingsplicht te voldoen (bericht van 31 januari 2017).
Zelfstandige groeperingen die volledig van btw zijn vrijgesteld door artikel 44 Wbtw, moeten in afwachting van een door de fiscus ter beschikking gesteld formulier, aan die meldingsplicht voldoen via een zelf opgemaakt document (voor de inhoud ervan, zie nr. 82 van de circ. 31 van 12 december 2016).
Let op: dit uitstel betreft enkel de meldingsplicht, niet het moeten voldoen aan de nieuwe voorwaarden voor de vrijstelling. Dit betekent dat om de vrijstelling van artikel 44, § 2bis Wbtw te kunnen toepassen:

de na 30 juni 2016 opgerichte zelfstandige groeperingen onmiddellijk van bij het begin moeten voldoen aan de nieuwe wettelijke voorwaarden;
de zelfstandige groeperingen die reeds vóór 1 juli 2016 actief waren en die tot 31 december 2016 gebruik maakten van de overgangsregeling (zie nr. 107 e.v. van voormelde circulaire), vanaf 1 januari 2017 moeten voldoen aan de nieuwe wettelijke voorwaarden.

FOD Financiën, bericht 31 januari 2017

Afschaffing btw-kwartaalvoorschotten vanaf 1 april 2017

In de zomer van vorig jaar bevestigde de minister dat de fiscus werk zou maken van een wetswijziging waardoor kwartaalaangevers voor de btw niet langer gehouden zouden zijn om nog voorschotten te betalen tegen de 20ste van de 2de en de 3de maand van elk kwartaal (klik hier voor het oorspronkelijk bericht).
In een persbericht van 19 januari 2017 bevestigt de minister dat deze verplichting afgeschaft zal worden vanaf 1 april 2017 en dat het koninklijk besluit hiertoe op korte termijn gepubliceerd zal worden in het Belgisch Staatsblad.
Kwartaalaangevers zu​​llen wel gehouden zijn om, zoals de maandaangevers, tegen 24 december van het kalenderjaar een voorschot op de btw voor het vierde kwartaal te betalen.
Persbericht, 19 januari 2017

Fiscus publiceert circulaire over btw-heffing op online kans- en geldspelen

De wet van 1 juli 2016 (B.S. 04.07.2016​) schafte de btw-vrijstelling van artikel 44, § 3, 13° Wbtw af voor de kans- en geldspelen, andere dan loterijen, die langs elektronische worden verricht. De invoering van deze btw-heffing werd door de minister uitgesteld naar 1 augustus 2016. Bijna vijf maanden na de invoering van de btw-heffing op deze online kans- en geldspelen, publiceert de fiscus zijn commentaar op deze nieuwe regeling.

1. Definities
Als ‘kans- en geldspelen’ worden beschouwd:

de spelen, onder welke benaming ook, die gelegenheid geven tot mededinging naar prijzen of premies in geld of natura, waarbij de spelers noch bij het begin, noch in de loop of bij het einde van het spel kunnen tussenkomen en de winnaars uitsluitend door het lot of enig andere kansbepaling worden aangewezen;
de spelen, onder welke benaming ook, die gelegenheid geven tot mededinging naar prijzen of premies in geld of natura, uitgeloofd aan de deelnemers van een prijskamp, van welke aard ook, tenzij de prijskamp de totstandbrenging van een contract tussen de winnaars en de organisator ervan tot gevolg heeft.

Als loterijen (of tombola’s) worden beschouwd: elke gelegenheid om door middel van te kopen deelbewijzen van deelneming (loten) mee te dingen naar prijzen of premies in geld of in natura waarbij de winnaars door het lot of een andere kansbepaling waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen worden aangewezen.
Deze definities werden met ingang van 1 juli 2016 ingevoerd in artikel 1, § 14 Wbtw.​

2. Langs elektronische weg verricht
Om na te gaan of er sprake is van een dienst die langs elektronische wordt verricht, moet rekening gehouden worden met de bepalingen die de Europese wetgever hierover heeft opgenomen in de uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de raad van 15 maart 2011 (gewijzigd door de uitvoerings­verordening (EU) nr. 1042/2013 van de raad van 7 oktober 2013).
Het gaat dan om diensten die aan de volgende vier voorwaarden voldoen:

over het internet of een elektronisch netwerk worden verleend
wegens hun aard grotendeels geautomatiseerd zijn
slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergen
zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht.

Wat het in geringe mate menselijke ingrijpen betreft, stelt de fiscus met betrekking tot online kans- en geldspelen dat dit beoordeeld moet worden in de relatie tussen de speler en de organisator.
Hierbij moet geen rekening gehouden worden met het opzetten, onderhouden, bijsturen, herstellen, aanpassen,… van het systeem waarop de online kans- en geldspelen worden verstrekt.
Zo kwalificeren volgens de fiscus weddenschappen als een dienst verricht langs elektronische weg wanneer:

in eerste instantie, de parameters die nodig zijn voor het bepalen van de winst van de spelers in een informaticasysteem worden ingevoerd door het personeel van de organisator;
in tweede instantie, de aanvaarding van de inzetten en de bepaling van de winst automatisch worden beheerd door een informaticasysteem waarover de organisator beschikt.

Uiteraard is menselijke inzet nodig bij het invoeren en wijzigen van voormelde parameters. Maar de focus ligt daar op de algemene speel- of wedomgeving en niet op een individuele weddenschap aangegaan door een welbepaalde speler. Dat de organisator de identiteit moet controleren van zijn klanten heeft evenmin invloed op het begrip ‘gering menselijk ingrijpen’.
Wat betreft het live uitzenden van spelen die plaatsvinden in een casino of speelhal, maakt de fiscus het volgende onderscheid:

als de spelers via bv. het internet interageren met de croupier (fysieke persoon), gaat het niet om een langs elektronische weg verrichte dienst (het internet is dan slechts een communicatiemiddel)
staan de handelingen van de croupier los van de activiteiten van de spelers, blijft het menselijke ingrijpen gering en gaat het wel om een dienst verricht langs elektronische weg

Voor kans- en geldspelen die worden aangeboden via interactieve automaten verbonden met het internet of een ander netwerk, voorziet de fiscus in tolerantie dat het niet gaat om diensten verstrekt langs elektronische weg op voorwaarde dat die automaten zich bevinden:

​ofwel in een spelinrichting van de klasse I, II, III of IV als bedoeld door de wet van 07.05.1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers;
ofwel in een dagbladhandel uitgebaat door een handelaar die beschikt over een vergunning klasse F2 (z. art. 43/4, § 5, van voornoemde wet van 07.05.1999).

3. Plaats van de dienst
Voor de kans- en geldspelen die langs elektronische weg worden verricht, is de plaats van de dienst steeds daar waar de speler (de afnemer) gevestigd is, ongeacht of de afnemer al dan niet een btw-plichtige is.
Is de afnemer een niet-btw-plichtige, dan moeten de vermoedens worden toegepast die in voormelde verordening opgenomen zijn en becommentarieerd worden in een toelichting van de Europese Commissie van 3 april 2014. Zo is voor diensten langs elektronische weg:

verricht via een vaste lijn, de plaats van de dienst waar die lijn is geïnstalleerd,
verricht via een mobiel netwerk, de plaats van de dienst het land aangeduid met de mobiele landencode van de voor die dienst gebruikte SIM-kaart
verricht op een andere wijze dan hiervoor, de plaats vastgesteld op basis van twee bewijstukken, zoals het gebruikte IP-adres, bankgegevens mbt de betaling
andere zakelijke relevante gegevens (bv. rijksregisternummer van de speler)

4. Op de kans- en geldspelen verschuldigde Belgische btw
De bepaling van de maatstaf van heffing verschilt naargelang het om één van de drie volgende gevallen gaat:

de organisator heeft een juridische verplichting om een gedeelte van de inzetten van de spelers als winst uit te keren;
de organisator heeft geen juridische verplichting om een gedeelte van de inzetten van de spelers als winst uit te keren;
de organisator ontvangt slechts een commissie.

4.1. Organisator juridisch verplicht om gedeelte inzetten uit te keren
De maatstaf van heffing is de werkelijke brutomarge verminderd met de erin begrepen btw.
De brutomarge inclusief btw (21%) is het verschil tussen de inzetten van de spelers en het bedrag van de winsten die werkelijk uitgekeerd zijn aan de spelers​. Worden hierbij als inzetten beschouwd, zonder dat enige kosten van deze bedragen afgetrokken mogen worden (zoals de regionale belasting op spelen en weddenschappen.):

de eigen middelen die door de speler worden gewaagd;
de bedragen die door de speler worden uitgegeven om aan het spel te mogen deelnemen, zoals bv. een inschrijvingsgeld;
de uitgekeerde winsten die door de speler opnieuw worden ingezet.

De uitgekeerde winsten is het totale bedrag van alle sommen waarover de spelers vrij kunnen beschikken.
De btw wordt uit de brutomarge inclusief btw gehaald door deze marge te vermenigvuldigen met het toepasselijke btw-tarief en te delen door 100 vermeerderd met dit tarief.
Indien in plaats van een geldsom de prijs in natura wordt overhandigd, is volgens de fiscus de maatstaf van heffing gelijk aan de normale waarde van de uitgereikte prijs.
In deze situatie mag, omwille van administratieve redenen, de organisator zijn brutomarge van de in België aan btw onderworpen langs elektronische weg verrichte kans- en geldspelen, globaal vaststellen per hieronder vermelde periode:

gaande van de 15de dag van de vorige maand tot en met de laatste dag van de vorige maand (vast te stellen op de eerste dag van elke maand: voor de periode;
gaande van de 1ste tot en met de 14de dag van de lopende maand (vast te stellen de 15de dag van elke maand:).

Is voor een bepaald btw-aangiftetijdvak (maand of kwartaal) de brutomarge negatief, dan mag deze negatieve marge overgedragen worden naar het volgende aangiftetijdvak, ook wanneer dit op het einde van een kalenderjaar voorvalt. Bij een negatieve werkelijke brutomarge zal er geen recht op btw-teruggaaf zijn.

4.2. Organisator juridisch niet verplicht om gedeelte inzetten uit te keren
De maatstaf van heffing is het totaalbedrag van de inzetten, zonder aftrek van de winst die aan de spelers wordt uitgekeerd​. Worden hierbij als inzetten beschouwd, zonder dat enige kosten van deze bedragen afgetrokken mogen worden (zoals de regionale belasting op spelen en weddenschappen.):

de eigen middelen die door de speler worden gewaagd;
de bedragen die door de speler worden uitgegeven om aan het spel te mogen deelnemen, zoals bv. een inschrijvingsgeld;
de uitgekeerde winsten die door de speler opnieuw worden ingezet.

De btw wordt uit het totaalbedrag van de inzetten inclusief btw gehaald door dat totaalbedrag te vermenigvuldigen met het toepasselijke btw-tarief en te delen door 100 vermeerderd met dit tarief.

4.3. De organisator ontvangt slechts een commissie
Dit is onder meer het geval wanneer spelers, in het kader van kans- of geldspelen, elkaar trotseren om een som geld te winnen en waarbij de vergoeding die de exploitant van de kansspelen van de spelers ontvangt voor zijn diensten beperkt is tot een ‘commissie’ (bv. de vaste fee die spelers betalen aan de exploitant van een website​ om online tegen elkaar poker te spelen).
De maatstaf van heffing is het totaalbedrag van de commissie, niet het totaalbedrag van de inzetten.
De btw wordt uit de commissie inclusief btw gehaald door deze commissie te vermenigvuldigen met het toepasselijke btw-tarief en te delen door 100 vermeerderd met dit tarief.

5. De opeisbaarheid van de btw op online kans- en geldspelen
Wanneer over de langs elektronische weg verrichte kans- en geldspelen Belgische btw verschuldigd is, dan wordt die opeisbaar op het moment dat het bedrag wordt ingezet door de speler, en dus niet op het tijdstip dat hij reeds geld op zijn spelersrekening stort. De op zijn rekening ontvangen winsten moeten pas als inzetten worden aangemerkt op het tijdstip waarop de speler deze inzet op een ander kans- op geldspel.
In het geval de organisator juridisch de verplichting heeft een gedeelte van de inzetten van de spelers als winst uit te keren, en de maatstaf van heffing voor de btw-heffing dus afhankelijk is van de uit te keren winsten, dan kan de verschuldigde btw nog niet worden bepaald op het tijdstip van de inzet op het kans- of geldspel. Daarom aanvaardt de fiscus dat de organisator zijn werkelijke brutomarge niet per handeling, maar voor een gegeven periode vaststelt:

gaande van de 15de dag van de vorige maand tot en met de laatste dag van de vorige maand (vast te stellen op de eerste dag van elke maand: voor de periode;
gaande van de 1ste tot en met de 14de dag van de lopende maand (vast te stellen de 15de dag van elke maand:)

​De handelingen waarvoor de maatstaf van heffing op deze wijze wordt berekend worden opgenomen in de btw-aangifte voor de maand of het kwartaal waarin de periode valt waarover de brutomarge wordt bepaald.

6. Gemengde btw-plichtige
Btw-plichtigen die behalve door artikel 44 Wbtw vrijgestelde kans- en geldspelen of loterijen aanbieden, ook langs elektronische weg kans- en geldspelen verrichten, hebben het statuut van gemengde btw-plichtige. Zij moeten hun recht op btw-aftrek beperken via het algemeen verhoudingsgetal of via het werkelijk gebruik.
​Wanneer gebruik wordt gemaakt van het algemeen verhoudingsgetal en voor de maatstaf van heffing van de belaste online kans- en geldspelen de brutomarge moet worden gehanteerd, wordt die brutomarge verminderd met de erin begrepen btw opgenomen in de teller van de breuk voor de berekening van het verhoudingsgetal.

7. Historische btw-aftrek
Btw-plichtigen die reeds vóór 1 augustus 2016 online kans- en geldspelen verrichtten, en die toen nog waren vrijgesteld door artikel 44, § 3, 13° Wbtw, kunnen nu door de afschaffing van die vrijstelling nog de btw recupereren op:

de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op 1 augustus 2016 voor zover die bestemd zijn voor de belaste activiteit van de btw-plichtige – btw geheven van algemene onkosten (telefoon, energie, water, e.a.) die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan 1 augustus 2016, is niet aftrekbaar;
de bedrijfsmiddelen die op 1 augustus 2016 nog bestaan, voor zover:
die goederen nog bruikbaar zijn
de herzieningstermijn bepaald bij artikel 48, § 2 Wbtw nog niet is verstreken
die bestemd zijn voor de belaste activiteit van de btw-plichtige​​

de recupe​reerbare btw is zoveel vijfden of vijftienden van de in het verleden niet gerecupereerde btw, als er nog jaren van die herzieningstermijn lopende zijn op 1 augustus 2016.
Om deze historische aftrek te kunnen uitoefenen moet de btw-plichtige bij zijn bevoegd btw-controlekantoor een inventaris indienen van de op 1 augustus 2016 nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen. Deze inventaris moet in twee exemplaren worden opgemaakt (één exemplaar is bestemd voor het bevoegde btw-controlekantoor) en worden ingediend uiterlijk op 31 december 2016. De recuperatie van btw die in 2013 opeisbaar is geworden mag nog worden uitgeoefend in de btw-aangifte van de maand december of het vierde kwartaal 2016, in te dienen tegen 20 januari 2017.
De btw-plichtige mag die historische btw-aftrek ook uitoefenen in een btw-aangifte in te dienen vóór 31 december 2016, maar dan moet de inventaris ingediend zijn uiterlijk op het moment van indiening van deze btw-aangifte.
De btw-plichtige kan met deze historische btw-aftrek geen saldo in zijn voordeel creëren in zijn btw-aangifte. Indien de verschuldigde btw van een aangiftetijdvak onvoldoende is om de historische aftrek volledig tegenover af te zetten, wordt dat saldo naar de volgende aangiftetijdvakken overgebracht.

8. Btw-aangifte – tolerantie
De regularisaties die de betrokken btw-plichtigen op basis van de circulaire nu eventueel nog moeten doorvoeren, zullen door de fiscus als ‘spontaan’ worden beschouwd indien ze worden opgenomen in:

de aangifte met betrekking tot de maand november 2016, in te dienen uiterlijk op 20 december 2016, wanneer het een maandaangever betreft;
de aangifte met betrekking tot het vierde kwartaal van 2016, in te dienen uiterlijk op 20 januari 2017, wanneer het een kwartaalaangever betreft.

9. Dagontvangstenboek
De ontvangsten van de handelingen waarvoor de organisatoren van online kans- en geldspelen niet gehouden zijn een factuur uit te reiken en waarvoor zij geen factuur hebben uitgereikt​, moeten in principe dagelijks ingeschreven worden in een dagontvangstenboek. De fiscus aanvaardt dat wanneer de maatstaf van heffing berekend moet worden op basis van de brutomarge (zie 4.1. supra), de dagelijkse inschrijving van de werkelijke brutomarge per speler (positieve of negatieve inschrijving) vervangen mag worden door een globale inschrijving:

​de eerste dag van elke maand: voor de periode gaande van de 15de dag van de vorige maand tot en met de laatste dag van de vorige maand;
de 15de dag van elke maand: voor de periode gaande van de 1ste tot en met de 14de dag van de lopende maand.​

De circulaire voorziet nog in specifieke commentaren over:

​tussenpersonen bij online kans- en geldspelen
het uitkeren van bonussen door organisatoren, al of niet met een turnaroundvereiste​
de identificatie voor btw-doeleinden
gebruik van het btw-nummer
MOSS-regeling voor online kans- en geldspelen die plaatsvinden in een andere EU-lidstaat dan België
hoofdelijke aansprakelijkheid van de speler
datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling

Fisconetplus, circulaire nr. 32/2016, 30 november 2016

Fiscus schaft vanaf 2018 verschillende forfaitaire regimes af

De fiscus schaft met ingang van 1 januari 2018 de volgende forfaitaire regelingen op het vlak van btw af:

​​kleinhandelaar in wild en gevogelte;
kleinhandelaar in vis;
visventer;
kleinhandelaar in schoeisel;
geneesheer met geneesmiddelendepot;
drogist;
kleinhandelaar in ijzerwaren en gereedschappen;
kleinhandelaar in tabaksproducten;
kleinhandelaar in boeken.

De betrokken btw-plichtigen zouden persoonlijk verwittigd worden over de gevolgen van deze beslissing.
Voor de eerste vier beroepen verdwijnt eveneens de forfaitaire regeling voor directe belastingen.
Fisconetplus, circulaire nr. 37, 28 november 2016

Handelingen van verpleegkundigen bij esthetische ingrepen blijven vrijgesteld van btw

Artikel 44, § 1, 2° Wbtw stelt onder meer vrij van btw: de diensten die door verpleegkundigen worden verricht in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid.
Die vrijstelling geldt dus voor alle handelingen die verpleegkundigen verrichten binnen de normale uitoefening van hun beroep (ongeacht een opname ervan in de RIZIV-nomenclatuur), en dus ook voor hun handelingen die ze als verpleegkundige verstrekken bij ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter.
De uitsluiting van de medische vrijstelling op grond van artikel 44, § 1, 1°, tweede lid Wbtw geldt enkel voor de prestaties van artsen en niet voor de verpleegkundigen of andere zorgverstrekkers.
Hoewel de beslissing dit niet uitdrukkelijk stelt, bedoelt men hier de relatie tussen​ de verpleegkundige en de patiënt/ziekenhuis. In de relatie tussen het ziekenhuis en de patiënt behoren ook de kosten van verpleegkundigen die aan de patiënt worden doorgerekend tot de maatstaf van heffing van de met btw te belasten ingreep met esthetisch karakter.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T.130.999, 28 november 2016

Dan toch btw op doorrekening voor hetzelfde bedrag van repatriëringskosten door begrafenisondernemer

Een begrafenisondernemer doet voor de repatriëring van lijken beroep op een derde (buitenlandse onderneming) die deze prestatie op naam van de begrafenisondernemer factureert, met vermelding van de naam van de overledene. Op de doorrekening van deze kosten aan zijn opdrachtgevers, rekent de begrafenisondernemer, volgens de fiscus ten onrechte, geen btw aan.
De begrafenisondernemer die stelt dat het een doorrekening betreft van sommen voorgeschoten in naam en voor rekening van de klant welke ingevolge artikel 28, 5° Wbtw niet tot de maatstaf van heffing behoren, krijgt in deze gelijk van het Hof van Beroep. Alhoewel volgens het Hof normaal moet vaststaan dat de medecontractant, aan wie de kosten worden doorgerekend, effectief de juridische schuldenaar van deze kosten is, waarbij de leverancier enkel optreedt als een lasthebber die de betreffende kosten tijdelijk ten laste heeft genomen, heeft de administratie het criterium van de juridische schuldenaar in bepaalde gevallen minder strikt toepast. Dat is met name het geval voor bepaalde handeling verricht door begrafenisondernemers (beslissing E.T. 18.588 van april 1976). Omdat de fiscus hierbij de criteria inzake de voorschottenregeling niet strikt respecteert, moeten de kosten van de repatriëring in deze zaak, omdat ze voor hetzelfde bedrag worden doorgerekend, ook beschouwd worden als voorgeschoten sommen die niet tot de maatstaf van heffing behoren.
Het Hof van Cassatie verbreekt voormelde uitspraak omdat het Hof van Beroep zelf onder meer vaststelt dat:
§  de klanten in een rechtstreekse juridische verhouding moeten staan met de buitenlandse ondernemer die heeft ingestaan voor de repatriëring van het lijk, om te kunnen spreken van sommen voorgeschoten in naam en voor rekening van de klant welke ingevolge artikel 28, 5° Wbtw niet tot de maatstaf van heffing behoren
§  de begrafenisondernemer niet aantoont dat zijn klanten zelf de opdracht gaven aan de buitenlandse ondernemer tot repatriëring van de lijken
Door in dit geval te oordelen dat de kosten van repatriëring niet tot de maatstaf van heffing behoren om reden dat het criterium van de juridische schuldenaar op grond van de administratieve beslissing nr. E.T. 18.588 van april 1976 minder strikt wordt toegepast door de administratie en in voorliggend geval aan de toepassingsvoorwaarden van deze administratieve beslissing voldaan is, schendt de appelrechter artikel 159 Grondwet.
Cassatie, 2 september 2016, F.14.0196.N​

Btw-vrije onttrekking van voedseloverschotten in de toekomst misschien ook indien de overschotten verstrekt worden onder de vorm van maaltijden

In zijn beslissing nr. E.T. 124.417 stelt de fiscus dat er niet langer btw verschuldigd is over het schenken van voedseloverschotten door producenten en distributiebedrijven aan voedselbanken die lid zijn van de Belgische Federatie van Voedselbanken. Eén van de voorwaarden van de niet-btw-heffing is dat de voedselbank zich ertoe moet verbinden de ontvangen goederen gratis te verdelen onder de behoeftige personen in België.
Volgens die beslissing delen de voedselbanken niet zelf rechtstreeks de voedingsmiddelen uit aan de behoeftige personen, maar gebeurt dit via door hen erkende liefdadigheidsorganisaties, die de voedselhulp onder de vorm van voedselpakketten of eetmalen laten samengaan met sociale begeleiding van de behoeftige personen.
In zijn beslissing nr. E.T. nr. 127.958 breidt de fiscus deze niet-btw-heffing uit naar de schenking van voedseloverschotten aan lokale besturen en door hen erkende caritatieve instellingen. Maar onder de voorwaarde dat die voedseloverschotten in dezelfde staat gratis worden uitgedeeld.
Uit de eerste beslissing zou dus afgeleid​ kunnen worden dat de geschonken goederen herverdeeld mogen worden onder de vorm van een eetmaal, terwijl volgens de tweede beslissing de goederen verdeeld moeten worden in dezelfde staat als die waarin ze werden geschonken.
Maar volgens de minister beogen beide beslissingen enkel de verdeling van goederen in ongewijzigde vorm.
Maar die beslissingen worden blijkbaar momenteel opnieuw geëvalueerd door de fiscus, in overleg met vertegenwoordigers van de sector. Er wordt in dit kader overwogen het toepassingsgebied van beide beslissingen uit te breiden, zodat de geschonken voedseloverschotten ook kunnen worden verdeeld onder de behoeftigen onder de vorm van een maaltijd.​
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-095, blz. 260-261, 16 november 2016, vraag nr. 1173, A. Mathot, 2 september 2016

Vrijstelling gezinsvoorlichting voor diensten door erkende klinische orthopedagogen

Met de wet van 4 april 2014 tot de regeling van de geestelijke  gezondheidszorgberoepen in België, worden de beroepen van klinische psycholoog en klinische orhopedagoog toegevoegd aan het KB nr. 78 inzake de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Dit betekent dat alleen de houders van een erkenning uitgereikt door  de Minister van Volksgezondheid, onder de voorwaarden bepaald in dat KB nr. 78, het beroep van klinische psycholoog of klinische orhopedagoog mogen uitoefenen.
Onder uitoefening van de klinische orthopedagogiek wordt verstaan: het, in een wetenschappelijk referentiekader van de klinische orthopedagogiek, gebruikelijk verrichten van autonome handelingen die de preventie, het onderzoek en het opsporen van problemen in verband met de opvoeding, het gedrag, de ontwikkeling of de scholing bij personen tot doel hebben en de behandeling of de begeleiding van die personen.
Dit mag niet worden verward met de orthopedagoog. Die evalueert de integratiemogelijkheden van een persoon met een intellectuele, fysieke of sociale beperking of handicap. Zijn doelgroep is het in de ontwikkeling bedreigde kind, de adolescent of de gehandicapte persoon. De klinische orthopedagoog stelt een behandelplan op, doet de opvolging ervan en de evaluatie om nadien verbeteringsacties voor te stellen. Hij/zij kan raad geven bij het maken van een keuze van mogelijke interventies of de communicatie van de acties die alle betrokkenen kunnen stellen om het remediëringsproces te bevorderen.
De fiscus aanvaardt nu dat de diensten die worden verricht door klinische orthopedagogen van de btw zijn vrijgesteld als diensten inzake gezinsvoorlichting (artikel 44, § 2, 5° Wbtw), op voorwaarde dat voldaan is aan de erkenning als klinisch orthopedagoog.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.812, 23 november 2016

Niet-retroactiviteit is volgens Cassatie ondergeschikt aan het toepassen van een Europese regel

Een in hoofdberoep loontrekkende is voor de btw-geregistreerd als zelfstandig boekhouder (periode 1 juli 1987 tot 14 maart 2004).
In 2002, 2003 en tot en met het derde kwartaal 2004 heeft de btw-plichtige investeringen gedaan bestaande uit:

verbouwingswerken aan zijn woning met toepassing van het verlaagd tarief van 6%
de aankoop van een nieuwe personenwagen (voorschotfactuur van 31 december 2003 en een saldofactuur van 9 maart 2004)

De verbouwingen werden voor de personenbelasting als beroepskosten aangemerkt, de personenwagen niet. Op geen van beide investeringen recupereerde de btw-plichtige enige btw.
Op 1 oktober 2005 hervat de natuurlijke persoon zijn zelfstandige activiteit van boekhouder in bijberoep, waardoor hij opnieuw btw-belastingplichtige wordt. Vervolgens gaat hij in zijn btw-aangifte voor het vierde kwartaal 2005 over tot een herziening in zijn voordeel van een deel van de btw geheven van voormelde investeringen. Deze herziening was gebaseerd op de beslissing nr. E.T. 18.235 van 10 november 1976 die aan btw-plichtigen toestond nog een deel te herzien in hun voordeel van de btw die ze vóór hun hoedanigheid van btw-plichtige betaald hebben op aankopen van investeringen die pas later voor btw-doeleinden worden aangewend.
De fiscus weigert echter deze herziening op basis van de beslissing nr. E.T. 110.412 van 20 december 2005. Volgens deze beslissing moet de fiscus op basis van rechtspraak van het Europese Hof van Justitie haar voormelde standpunt herzien. Indien een persoon ten tijde van een aankoop niet de hoedanigheid van btw-plichtige heeft, kan hij later bij de aanvang van een btw-activiteit geen herziening in zijn voordeel meer doen van btw geheven van aankopen op een tijdstip dat die persoon nog geen btw-plichtige was. Enkel btw geheven van kosten die specifiek gemaakt zijn in het kader van de voorbereiding van een btw-activiteit​ kan nadien nog worden gerecupereerd. Dit nieuwe standpunt werd officieel gepubliceerd op 13 januari 2006.
Het Hof van Beroep in Gent gaf de fiscus ongelijk. Door de beslissing die op 13 januari 2006 gepubliceerd werd in dit geval toe te passen, heeft de fiscus het rechtsbeginsel van niet-retroactiviteit geschonden.
Het Hof van Cassatie stelt daarentegen dat het algemeen rechtsbeginsel van de niet-retroactiviteit niet kan verantwoorden dat geen voorrang wordt gegeven aan de bepaling van een richtlijn, ten voordele van een daarmee strijdige bepaling van nationaal recht. Het verbreekt dan ook de uitspraak van het Hof van Beroep in Gent dat oordeelde dat de fiscus, door de herziening op basis van de toepassing van de beslissing van 1976 te weigeren ingevolge de beslissing die op 13 januari 2006 werd gepubliceerd, het non-retroactiviteitsbeginsel had geschonden.
De zaak wordt doorverwezen naar het Hof van Beroep in Antwerpen.
Cassatie, 14 januari 2016, F.14.0015.N

Geen volledige btw-aftrek indien prijs opstalrecht de oprichtingsprijs van het gebouw niet benadert

Overeenkomstig artikel 4 van het KB nr. 14 kan de toevallige btw-plichtige die een gebouw vervreemdt of die een zakelijk recht vestigt onder toepassing van btw, van de over die handeling verschuldigde btw, de btw in aftrek brengen die werd geheven van de handelingen die strekken of bijdragen tot de oprichting, dan wel de verkrijging van het gebouw dat wordt vervreemd of waarop het zakelijk recht wordt gevestigd. Ook de btw met betrekking tot kosten gemaakt om het gebouw te vervreemden of het met het zakelijk recht te bezwaren is aftrekbaar.
Wanneer een opstalhouder als toevallige btw-plichtige een nieuw gebouw opricht en nadien het opstalrecht overdraagt aan een derde, kan hij dus in principe de btw die hij voor de oprichting van het gebouw betaald heeft, in aftrek kan brengen.
Maar wanneer de verkoopprijs niet overeenstemt met de oprichtingsprijs van de gebouwen omwille van het feit dat slechts het recht van opstal wordt verkocht, dan is de aftrek van de betaalde btw beperkt volgens de verhouding van de prijs van het opstalrecht tot de oprichtingsprijs van de gebouwen in volle eigendom.
Cassatie, 26 november 2015, rolnr. F.14.0175.N

Rechtbank aanvaardt niet zomaar terugwerkende kracht van inbreng éénmanszaak in vennootschap

Bij een onderneming onderworpen aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, oordeelt de fiscus dat de omzetdrempel aanzienlijk is overschreven en vordert btw op de ontvangsten. De btw-plichtige zelf stelt dat de omzet die de fiscus in rekening neemt en waardoor de omzetdrempel voor de vrijstellingsregeling overschreven zou zijn, omzet is van zijn vennootschap waarin hij zijn activiteiten ondergebracht zou hebben.
De geviseerde omzet werd echter door de btw-plichtige natuurlijke persoon zelf gefactureerd, en dit in een periode voordat zijn btw-nummer werd stopgezet. Nergens werd uitdrukkelijk gesteld dat die omzet gefactureerd werd in naam en voor rekening van de vennootschap in oprichting.
Bovendien is de btw-plichtige die de btw op een factuur of als zodanig gelden stuk vermeld, gehouden die btw te voldoen aan de Schatkist.
Ook stelt het Hof dat artikel 11 Wbtw niet inhoudt dat de overnemer geacht wordt de hoedanigheid van de overlater​ verder te zetten. Dat blijkt nergens uit die wettekst, die enkel een overdracht van een algemeenheid of een bedrijfsafdeling onder bepaalde voorwaarden niet aan btw onderwerpt.
En dat die inkomsten in de vennootschap ook aangeven zouden zijn, belet niet dat de fiscus de btw kan heffen bij de natuurlijke persoon, die zich nog beroept op het rechtsbeginsel ” non bis in idem”. Maar aangezien de natuurlijke persoon niet twee maal op hetzelfde belast wordt, is er van een schending van dit beginsel geen sprake.
De fiscus heeft dan ook terecht de btw op de door de natuurlijke persoon btw-plichtige gefactureerde bedragen gevorderd.
HvB Brussel, 3 juni 2015, rol nr. 2011/AR/2446

Geen forfaitaire btw-regeling meer vanaf 2017 voor GKS-gebruikers

Zowel de exploitant van een inrichting waar maaltijden worden verbruikt als de traiteur die cateringdiensten verricht, moeten voor hun horecaprestaties een ticket uitreiken via een geregistreerd kassasysteem (GKS) wanneer de omzet, exclusief btw, uit het verstrekken van maaltijden voor verbruik ter plaatse meer bedraagt dan € 25.000 euro.
De fiscus laat nu weten dat btw-plichtigen die verplicht zijn voormeld GKS te gebruiken, of die dit vrijwillig gebruiken, vanaf 2017 geen gebruik meer kunnen maken van de regeling waarbij zij hun omzet forfaitair kunnen bepalen. Aangezien het gebruik van het GKS toelaat om het omzetcijfer nauwkeurig vast te stellen, is het niet langer verantwoord die omzet nog forfaitair vast te stellen.
De sectoren waarin btw-plichtigen hierdoor hun forfaitaire regeling kunnen verliezen, zijn:

​​de consumptie-ijsbereiders
de frituurexploitanten
de caféhouders en kleine caféhouders
de slagers en spekslagers
de bakkers en brood- en banketbakkers

Btw-plichtigen die geen GKS moeten gebruiken, of die er geen vrijwillig gebruiken, moeten voor de maaltijden die zij verschaffen voor het verbruik ter plaatse een btw-bonnetje uitreiken. Zij kunnen, indien de voorwaarden daa​rvoor vervuld zijn, wel nog verder gebruik maken van de forfaitaire regeling, net zoals diegenen die enkel maaltijden leveren in andere omstandigheden dan die met het oog op het verbruik ter plaatse.
Opmerking
Btw-plichtigen die vandaag forfaitair worden belast en die vanaf 2017 moeten overstappen naar de gewone btw-regeling, zullen dan ook een detaxatie moeten doen van hun goederenvoorraad op 1.1.2017. Over  de verkopen van deze goederen, die nog moeten volgen in 2017, is reeds in 2016 of eerder btw afgedragen onder de forfaitaire regeling. Indien men deze goederen dus niet ‘belastingschoon’ maakt, zal men bij een verkoop in 2017 of later onder de gewone btw-regeling, nogmaals btw over de verkoop afdragen. Om deze ontheffing te bekomen, moet de btw-plichtige een inventaris van overgang opmaken, die toelaat de btw die onder de forfaitaire regeling over deze goederen reeds werd betaald, te bepalen. De teruggaaf van de btw is gekoppeld aan de voorwaarde dat de btw-plichtige bij zijn bevoegd btw-controlekantoor een inventaris van de voorraad, in twee exemplaren, indient binnen een maand vanaf de datum van de wijziging van de belastingregeling. Die inventaris moet de gedetailleerde aanduiding bevatten van de hoeveelheden goederen in voorraad en de maatstaf aanduiden waarover de btw onder de forfaitaire regeling werd berekend bij de verkrijging van deze goederen.
Fisconetplus​, beslissing nr. E.T. 131.030, 10 november 2016​