Circulaire verduidelijkt verlaagd tarief voor aanleg groengevels en groendaken

In de volgende rubrieken van de bijlagen A en B van het KB nr. 20 is een verlaagd btw-tarief voorzien voor onroerende handelingen:

​tabel A (6%)

XXXI (verbouwingen van privéwoningen)
XXXII (privéwoningen voor gehandicapten)
XXXIII (instellingen voor gehandicapten)
XXXVI (huisvesting in het kader van het sociaal beleid)
XXXVII (afbraak en heropbouw van gebouwen in stadsgebieden)
XXXVIII (renovatie en herstel van privéwoningen)

tabel B (12%)

X (huisvesting in het kader van het sociaal beleid) en
XI (huisvesting in het kader van het sociaal beleid – privé-initiatief)

De toepassing van het verlaagd btw-tarief is uiteraard onderworpen aan de voorwaarden die in de diverse rubrieken worden gesteld. De onroerende handelingen die geen betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals bv. tuinaanleg, zijn volgens deze rubrieken uitgesloten van het verlaagd btw-tarief.
Een nieuwe circulaire verduidelijkt de voorwaarden waaraan volgens de fiscus groendaken en groengevels moeten voldoen opdat de aanleg ervan in aanmerking komt voor het verlaagd btw-tarief van 6%, en niet wordt beschouwd als tuinaanleg.

1. Groendaken
De fiscus maakt een onderscheid tussen de volgende soorten groendaken:

​type 1: het extensief dak of vegetatiedak:

relatief dunne substraatlaag (gewoonlijk minder dan 12 cm)
voor ondiep gewortelde beplanting (mossen, vetplanten, grassen)
vergt geen of weinig onderhoud
doorgaans niet begaanbaar (tenzij voor nazicht);

type 2: het semi-intensief dak of lichte daktuin:

een dikkere substraatlaag
beplant met allerlei soorten vegetatie (met uitsluiting van grote bomen en struiken)

type 3: het intensief dak of daktuin

een dikke substraatlaag (in het algemeen meer dan 25 cm)
beplant met allerlei soorten vegetatie
een versterkte dakstructuur (door het vrij aanzienlijk gewicht van het geheel)

De aanleg van groendaken van het type 1 beschouwt de fiscus niet als tuinaanleg, en kan dus één van de voormelde verlaagde tarieven genieten, als de andere voorwaarden ook vervuld zijn.
Bij de aanleg van de types 2 en 3 stelt de fiscus dat de prijs moet worden uitgesplitst tussen:

de handelingen die niet als tuinaanleg worden beschouwd en die het verlaagd tarief kunnen genieten, met name de structuur van het dak (bv. draagstructuur, waterdichting, thermische isolatie, dampscherm, waterafvoer, …)
de handelingen die wel als tuinaanleg worden beschouwd en uitgesloten zijn van de voormelde verlaagde tarieven, met name de beplanting van de vegetatie (bv. de drainage-, de filtreer-, en de substraatlaag en de planten).

2. Groengevels
De fiscus maakt een onderscheid tussen de twee volgende soorten groengevels:

​niet grondgebonden groengevels:

​verticaal geplaatste modules of panelen

door middel van een ophangsysteem bevestigd aan de woning
​of een zelfdragend onderdeel van de gevel

in allerlei vormen

​​door harde kunststof gevormde platen gevuld met substraat
metalen frames gevuld met substraat of steenwol
zakken of doeken van kunststof
holle metselstenen

een irrigatiesysteem zorgt voor de aanvoer van water en de nodige voedingsstoffen

grondgebonden​ groengevels:

vegetatie vooral vanaf de grond
bevestigd op een structuur (hout, metaal of een ander materiaal) aan de gevel of op enige afstand ervan

De fiscus aanvaardt dat groengevels in aanmerking komen voor voormelde verlaagde tarieven wanneer ze de plaatsing van een permanente structuur van een zeker belang vereisen die op een duurzame wijze wordt vastgehecht aan de muur van het gebouw.
Het louter planten aan de voet van een muur van klimplanten kan het verlaagd tarief niet genieten, zelfs indien dit het plaatsen van een eenvoudige structuur omvat, zoals een klimhulp.

3. Schoolgebouwen
Van het verlaagd tarief voor gebouwen bestemd voor onderwijs en leerlingenbegeleiding (rubriek XL van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 koninklijk), is tuinaanleg niet uitgesloten. Alle werkzaamheden met betrekking tot alle typen van groendaken en groengevels die op dergelijke gebouwen betrekking hebben, kunnen dan ook dit verlaagd btw-tarief genieten (voor zover uiteraard de andere voorwaarden van die rubriek zijn vervuld).​

Fisconetplus, circulaire nr. 25 van 24 april 2017
 

Kwartaalaangevers kunnen voorschotten blijven betalen

Het KB van 16 februari 2016 (B.S. dd. 23.02.2017) schaft voor kwartaalaangevers de verplichting af om btw-voorschotten te betalen tegen de 20ste van elke tweede en derde maand van een kwartaal. Zij zijn wel gehouden om, zoals de maandaangevers, vóór 24 december een voorschot op de btw voor het vierde kwartaal te betalen.​
In een bericht bevestigt de fiscus dat kwartaalaangevers die dat willen, nog altijd kwartaalvoorschotten kunnen blijven betalen. Maar dit verandert niets aan het feit dat de verschuldigde btw tijdig moet zijn betaald (tegen de 20ste van de maand volgend op het kwartaal), net zoals het decembervoorschot vóór 24 december).
Klik hier voor meer info over de berekening van het decembervoorschot en het in rooster 91 van de btw-aangifte in te vullen bedrag.
FOD Financiën, bericht 4 mei 2017

Volgens de fiscus werden GKS-boetes wel terecht opgelegd

Gisteren publiceerden diverse media dat de Raad van State een omzendbrief van de fiscus vernietigd had waardoor er geen wettelijke basis meer zou zijn voor de boetes die de fiscus sedert 1 juli 2016 bij controles heeft opgelegd aan horeca-exploitanten die geen GKS in gebruik hadden terwijl ze daar op dat moment wettelijk wel toe verplicht waren. De fiscus laat nu in een persmededeling weten dat die berichtgeving fout is. De Raad van State heeft inderdaad een omzendbrief van de fiscus vernietigd, maar die handelde over de oude GKS-regeling (de zogenaamde 10%-regel). Die regeling is sedert 1 juli 2016 vervangen door de nieuwe GKS-regeling (de € 25.000-drempel), waardoor volgens de fiscus de voormelde boetes in het kader van deze nieuwe regeling wel volledig rechtsgeldig zijn blijvend opgelegd kunnen worden.
FOD FInanciën, persbericht 12 april 2017

Uitstel voor btw-heffing op Pro deo-vergoedingen van advocaten

Eind vorig jaar besliste de fiscus dat de Pro deo-vergoedingen van advocaten en gerechtsdeurwaarders vanaf 1 april 2017 niet langer zouden kunnen genieten van het bijzonder btw-tarief van nul procent, met als gevolg dat advocaten en gerechtsdeurwaarders de btw die is begrepen in dergelijke ontvangen vergoedingen moeten aangeven en afdragen (beslissing nr. E.T. 131.005 van 23 december 2016). Die beslissing voorziet wel in een overgangsregeling: het nultarief mag worden toegepast op de ereloonstaten die uiterlijk op 31 maart 2017 worden opgemaakt, zelfs wanneer de betaling ervan gebeurt op een later tijdstip. De minister antwoordde in de Kamer dat de bijkomende praktische modaliteiten voor de toepassing van deze maatregel ook nog besproken zouden worden met de ordes van advocaten.
Op 17 maart 2017 liet de Orde van de Vlaamse Balies weten dat de bevoegde ministers akkoord waren om de budgetten voor de eerste en tweedelijnsbijstand met 21% te verhogen en dat de fiscus had beslist:

dat de vergoedingen die in 2017 worden uitbetaald in dossiers afgesloten tijdens de kruiscontroles 2015-2016 aan het bijzonder nultarief onderworpen blijven;
dat alle dossiers afgesloten tijdens de daaropvolgende kruiscontroles aan het normaal btw-tarief van 21 % worden onderworpen.

Maar volgens diezelfde orde besliste het kabinet van de minister van Financiën op 22 maart 2017, dat de invoering van het btw-tarief van 21 % op de juridische bijstand verdaagd wordt naar 1 september 2017. Volgens de Orde van de Vlaamse balies zijn advocaten ‘vooralsnog geen btw verschuldigd op de bedragen die zij vanaf 1 april 2017 ontvangen van de rechtzoekende’ en blijft voorlopig het bijzonder nultarief onverkort van toepassing tot en met 31 augustus 2017.
De fiscus heeft dit uitstel ondertussen bevestigd op haar website (klik hier voor de mededeling) en kondigt ook de publicatie van een administratieve commentaar hierover aan.

Nihillisting voor kleine onderneming?

Vanaf dit jaar moeten vrijgestelde kleine ondernemingen geen klantenlisting meer indienen wanneer het om een nihillisting gaat. Dat is het geval wanneer er op de listing​ geen afnemers individueel vermeld moeten worden omdat ze geen Belgisch btw-nummer (moeten) hebben of, indien wel, de jaarlijkse omzet met die klant niet meer bedraagt dan € 250,00.
Moet er toch een klantenlisting ingediend worden, dan moet in het kader I, onder A de omzet van het afgelopen jaar vermeld worden. Dit is enkel de omzet die voor de berekening van de vrijstellingsdrempel in aanmerking moet worden genomen (artikel 56bis, § 4 Wbtw).
Leden van een btw-eenheid wiens externe handelingen uitsluitend bestaan uit door artikel 44 Wbtw vrijgestelde handelingen (de btw-eenheid dient dan ook geen periodieke btw-aangifte in), moeten geen jaarlijkse klantenlisting indienen. In de andere gevallen moet elk lid van de btw-eenheid zijn eigen klantenlisting indienen waarin eveneens de handelingen die voor de andere leden van de btw-eenheid zijn verricht worden opgenomen.

Fiscus legt uitspraken Hof van Justitie over de btw-reisbureauregeling naast zich neer

Op 26 september 2013 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat elke btw-plichtige die in zijn eigen naam reizen verkoopt, maar die deze reisdiensten niet met zijn eigen middelen verstrekt omdat hij daarvoor beroep doet op derden, de bijzondere regeling van btw-heffing over de winstmarge moet toepassen. Of de reis daarbij verkocht wordt aan de reiziger, of aan iemand anders zoals bv. een doorverkoper van die reizen, speelt volgens het Hof geen enkele rol. Het Hof stelde met zijn uitspraak de Europese Commissie in het ongelijk die van oordeel was dat die bijzondere reisbureauregeling enkel en alleen van toepassing was wanneer de reis verkocht werd aan de reiziger.
Verschillende lidstaten hebben vervolgens hun btw-regeling voor de reisbureaus aan deze uitspraak van het Europese Hof aangepast. Andere lidstaten hebben er echter geen gevolg aan gegeven.
De Belgische fiscus heeft nu ook beslist de rechtspraak van het Hof naast zich neer te leggen en de bijzondere btw-regeling voor reisbureaus enkel toe te staan wanneer een reisbureau een reis verkoopt aan de reiziger. De zogenaamde verkoop van samengestelde reizen aan andere personen dan aan reizigers, zal onderworpen moeten worden aan de normale btw-regels. Hoe deze normale regels dan toegepast moeten worden op pakketreizen waar maaltijden, overnachting, vluchten, enz. inbegrepen zijn is vandaag nog niet duidelijk. De circulaire nr. 33 van 8 november 1978 zal vervangen worden door een nieuwe circulaire die dit nieuwe standpunt moet verduidelijken.
Dit nieuwe standpunt kan verregaande gevolgen hebben op btw-vlak voor de btw-plichtige die pakketreizen aankoopt om ze door te verkopen. Zo is de kans op dubbele btw-heffing zeer reëel wanneer een Belgische btw-plichtige een pakketreis aankoopt bij een reisbureau dat gevestigd is in een lidstaat die op de verkoop ervan aan niet-reizigers wel de bijzondere margeregeling toepast (zoals het ook zou moeten volgens het Europese Hof). Die verkoper zou in zijn lidstaat op de pakketreis btw afdragen via de margeregeling terwijl de Belgische btw-plichtige koper gehouden kan zijn om op de pakketreis de Belgische btw te voldoen via de verlegging van heffing.
De Belgische btw-plichtige die de pakketreis vervolgens aan de reiziger verkoopt zal noch die Belgische btw die hij zelf heeft moeten voldoen, noch de buitenlandse btw die onder de margeregeling is betaald, kunnen recupereren.
Hij zal in België in principe ook nog eens btw moeten betalen via de margeregeling. Maar zijn winstmarge wordt in de Belgische regeling forfaitair berekend over de totale verkoopprijs en houdt geen enkele rekening met de effectief gerealiseerde marge en de aankoopprijs van de reis waarover in de andere lidstaat reeds btw via de margeregeling is voldaan.
De fiscus zal dus uitermate voorzichtig moeten omspringen om deze regeling in België in te voeren, al is het maar om te vermijden dat in België gevestigde verkopers van reizen zullen uitwijken naar een andere lidstaat of een derdeland waar ze door een correcte toepassing van de huidige Europese regelgeving minder btw op hun omzet zullen moeten afdragen en minder btw-kosten op hun aankopen zullen oplopen.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-102, 20 januari 2017, vraag nr. 1391, L. Van Biesen, 28 december 2016

Margeregeling op de verkoop van door demontage bekomen wisselstukken

​Sjelle Autogenbrug is een in Denemarken gevestigd autorecyclagebedrijf. Haar voornaamste activiteit is het verkopen van auto-onderdelen die bekomen worden uit het demonteren van autowrakken. Daarnaast verzorgt zij ook de milieubehandeling en de verwerking van de afval van die voertuigen. Dat is een voorwaarde om de reserveonderdelen uit die voertuigen te mogen demonteren. Bijkomstig realiseert zij ook opbrengsten uit de verkoop van na de verwerking en de demontage overblijvend metaalafval (schroot).
De autowrakken koopt Sjelle Autogenbrug aan bij particulieren en verzekeraars. De particulieren noch de verzekeraars geven btw aan over de verkopen.
Sjelle Autogenbrug verzoekt de Deense fiscus om een ruling voor de toepassing van de bijzondere regeling van de btw-heffing via de winstmarge voor gebruikte goederen. De Deense fiscus weigert deze regeling omdat de auto-onderdelen niet beschouwd zouden kunnen worden als ‘gebruikte goederen’ zoals bedoeld in de bijzondere winstmargeregeling.
Gebruikte goederen in de zin van de margeregeling zijn volgens artikel 311 lid 1 punt 1 van de btw-richtlijn: ‘roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt’.
Volgens het Hof blijkt nergens uit die bepaling dat die herbruikbare goederen niet mogen voortkomen uit het demonteren van een ander goed waarin zij als onderdeel waren verwerkt. Het demonteren verandert niets aan de kwalificatie van het gedemonteerde goed als een ‘gebruikt goed’, voor zover het in de staat waarin het verkeert of na herstelling opnieuw kan worden gebruikt. Belangrijk is dat dit goed zijn functionaliteiten heeft behouden die het had toen het nog nieuw was, en dat het daarom, in de staat waarin het verkeert of na herstelling, opnieuw kan worden gebuikt.​
Het Hof oordeelt dat dit ook het geval is voor autoreserveonderdelen die uit een autowrak worden gedemonteerd, omdat die onderdelen na het demonteren uit het voertuig hun functionaliteiten behouden die zij hadden toen zij nieuw waren, en dus voor dezelfde doeleinden opnieuw kunnen worden gebruikt.
Het niet mogen toepassen van de margeregeling op de verkoop van reserveonderdelen die uit autowrakken zijn gedemonteerd, zou haaks staan op de doelstelling van die bijzondere margeregeling, namelijk het vermijden van dubbele belasting en mededingingsverstoring tussen btw-plichtigen​ op het gebied van gebruikte goederen.
Uiteraard moeten wel alle andere voorwaarden voor de toepassing van de margeregeling vervuld zijn, zoals onder meer het feit dat het voertuig aangekocht moet zijn bij een persoon die de btw over de aankoop niet heeft kunnen recupereren.
Dat de marge gerealiseerd bij de verkoop van een door demontage bekomen auto-onderdeel moeilijk vast te stellen zou zijn, omdat de aankoopprijs moeilijk vast te stellen is, mag geen reden zijn om de toepassing van die margeregeling te weigeren.
HvJ, C-471/15, Sjelle Autogenbrug, 18 januari 2017

Geen kwartaalvoorschotten meer vanaf 1 april 2017

In juli vorig jaar kondigde de minister in zijn antwoord op een parlementaire vraag aan dat de fiscus werk zou maken van de afschaffing van de verplichting voor kwartaalindieners van de periodieke btw-aangifte, om nog btw-voorschotten te moeten betalen.
In een persbericht kondigt de minister nu aan dat deze verplichting afgeschaft zal worden vanaf 1 april 2017 en dat het koninklijk besluit hiertoe op korte termijn gepubliceerd zal worden in het Belgisch Staatsblad.
Kwartaalaangevers zu​​llen wel gehouden zijn om, zoals de maandaangevers, tegen 24 december van het kalenderjaar een voorschot op de btw voor het vierde kwartaal te betalen.
Persbericht, 19 januari 2017

Uitstel meldingsplicht zelfstandige groepering tot 31 maart 2017

Zelfstandige groeperingen van personen (vroeger de kostendelende verenigingen genoemd) moeten in principe vanaf 1 juli 2016 de aanvang van de activiteit, en dus ook het bestaan en de samenstelling van de groepering, melden binnen de maand die volgt op de aanvang van de activiteit. De op 1 juli 2016 reeds bestaande zelfstandige groeperingen moesten die melding ook doen ten laatste op 1 augustus 2016.
De circulaire met betrekking tot deze regeling (zie onze mailing 2017/01 dd. 17.01.2017) voorziet in een tolerantie dat deze meldingsplicht slechts moet gebeuren tegen 31 januari 2017.
In onze mailing 2017/03 van 25 januari 2017, kondigden wij reeds aan dat er een gedoogperiode zou worden toegestaan.
De fiscus bevestigt nu dat zelfstandige groeperingen tijd hebben tot 31 maart 2017 om aan deze meldingsplicht te voldoen (bericht van 31 januari 2017).
Zelfstandige groeperingen die volledig van btw zijn vrijgesteld door artikel 44 Wbtw, moeten in afwachting van een door de fiscus ter beschikking gesteld formulier, aan die meldingsplicht voldoen via een zelf opgemaakt document (voor de inhoud ervan, zie nr. 82 van de circ. 31 van 12 december 2016).
Let op: dit uitstel betreft enkel de meldingsplicht, niet het moeten voldoen aan de nieuwe voorwaarden voor de vrijstelling. Dit betekent dat om de vrijstelling van artikel 44, § 2bis Wbtw te kunnen toepassen:

de na 30 juni 2016 opgerichte zelfstandige groeperingen onmiddellijk van bij het begin moeten voldoen aan de nieuwe wettelijke voorwaarden;
de zelfstandige groeperingen die reeds vóór 1 juli 2016 actief waren en die tot 31 december 2016 gebruik maakten van de overgangsregeling (zie nr. 107 e.v. van voormelde circulaire), vanaf 1 januari 2017 moeten voldoen aan de nieuwe wettelijke voorwaarden.

FOD Financiën, bericht 31 januari 2017

Afschaffing btw-kwartaalvoorschotten vanaf 1 april 2017

In de zomer van vorig jaar bevestigde de minister dat de fiscus werk zou maken van een wetswijziging waardoor kwartaalaangevers voor de btw niet langer gehouden zouden zijn om nog voorschotten te betalen tegen de 20ste van de 2de en de 3de maand van elk kwartaal (klik hier voor het oorspronkelijk bericht).
In een persbericht van 19 januari 2017 bevestigt de minister dat deze verplichting afgeschaft zal worden vanaf 1 april 2017 en dat het koninklijk besluit hiertoe op korte termijn gepubliceerd zal worden in het Belgisch Staatsblad.
Kwartaalaangevers zu​​llen wel gehouden zijn om, zoals de maandaangevers, tegen 24 december van het kalenderjaar een voorschot op de btw voor het vierde kwartaal te betalen.
Persbericht, 19 januari 2017

Fiscus publiceert circulaire over btw-heffing op online kans- en geldspelen

De wet van 1 juli 2016 (B.S. 04.07.2016​) schafte de btw-vrijstelling van artikel 44, § 3, 13° Wbtw af voor de kans- en geldspelen, andere dan loterijen, die langs elektronische worden verricht. De invoering van deze btw-heffing werd door de minister uitgesteld naar 1 augustus 2016. Bijna vijf maanden na de invoering van de btw-heffing op deze online kans- en geldspelen, publiceert de fiscus zijn commentaar op deze nieuwe regeling.

1. Definities
Als ‘kans- en geldspelen’ worden beschouwd:

de spelen, onder welke benaming ook, die gelegenheid geven tot mededinging naar prijzen of premies in geld of natura, waarbij de spelers noch bij het begin, noch in de loop of bij het einde van het spel kunnen tussenkomen en de winnaars uitsluitend door het lot of enig andere kansbepaling worden aangewezen;
de spelen, onder welke benaming ook, die gelegenheid geven tot mededinging naar prijzen of premies in geld of natura, uitgeloofd aan de deelnemers van een prijskamp, van welke aard ook, tenzij de prijskamp de totstandbrenging van een contract tussen de winnaars en de organisator ervan tot gevolg heeft.

Als loterijen (of tombola’s) worden beschouwd: elke gelegenheid om door middel van te kopen deelbewijzen van deelneming (loten) mee te dingen naar prijzen of premies in geld of in natura waarbij de winnaars door het lot of een andere kansbepaling waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen worden aangewezen.
Deze definities werden met ingang van 1 juli 2016 ingevoerd in artikel 1, § 14 Wbtw.​

2. Langs elektronische weg verricht
Om na te gaan of er sprake is van een dienst die langs elektronische wordt verricht, moet rekening gehouden worden met de bepalingen die de Europese wetgever hierover heeft opgenomen in de uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de raad van 15 maart 2011 (gewijzigd door de uitvoerings­verordening (EU) nr. 1042/2013 van de raad van 7 oktober 2013).
Het gaat dan om diensten die aan de volgende vier voorwaarden voldoen:

over het internet of een elektronisch netwerk worden verleend
wegens hun aard grotendeels geautomatiseerd zijn
slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergen
zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht.

Wat het in geringe mate menselijke ingrijpen betreft, stelt de fiscus met betrekking tot online kans- en geldspelen dat dit beoordeeld moet worden in de relatie tussen de speler en de organisator.
Hierbij moet geen rekening gehouden worden met het opzetten, onderhouden, bijsturen, herstellen, aanpassen,… van het systeem waarop de online kans- en geldspelen worden verstrekt.
Zo kwalificeren volgens de fiscus weddenschappen als een dienst verricht langs elektronische weg wanneer:

in eerste instantie, de parameters die nodig zijn voor het bepalen van de winst van de spelers in een informaticasysteem worden ingevoerd door het personeel van de organisator;
in tweede instantie, de aanvaarding van de inzetten en de bepaling van de winst automatisch worden beheerd door een informaticasysteem waarover de organisator beschikt.

Uiteraard is menselijke inzet nodig bij het invoeren en wijzigen van voormelde parameters. Maar de focus ligt daar op de algemene speel- of wedomgeving en niet op een individuele weddenschap aangegaan door een welbepaalde speler. Dat de organisator de identiteit moet controleren van zijn klanten heeft evenmin invloed op het begrip ‘gering menselijk ingrijpen’.
Wat betreft het live uitzenden van spelen die plaatsvinden in een casino of speelhal, maakt de fiscus het volgende onderscheid:

als de spelers via bv. het internet interageren met de croupier (fysieke persoon), gaat het niet om een langs elektronische weg verrichte dienst (het internet is dan slechts een communicatiemiddel)
staan de handelingen van de croupier los van de activiteiten van de spelers, blijft het menselijke ingrijpen gering en gaat het wel om een dienst verricht langs elektronische weg

Voor kans- en geldspelen die worden aangeboden via interactieve automaten verbonden met het internet of een ander netwerk, voorziet de fiscus in tolerantie dat het niet gaat om diensten verstrekt langs elektronische weg op voorwaarde dat die automaten zich bevinden:

​ofwel in een spelinrichting van de klasse I, II, III of IV als bedoeld door de wet van 07.05.1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers;
ofwel in een dagbladhandel uitgebaat door een handelaar die beschikt over een vergunning klasse F2 (z. art. 43/4, § 5, van voornoemde wet van 07.05.1999).

3. Plaats van de dienst
Voor de kans- en geldspelen die langs elektronische weg worden verricht, is de plaats van de dienst steeds daar waar de speler (de afnemer) gevestigd is, ongeacht of de afnemer al dan niet een btw-plichtige is.
Is de afnemer een niet-btw-plichtige, dan moeten de vermoedens worden toegepast die in voormelde verordening opgenomen zijn en becommentarieerd worden in een toelichting van de Europese Commissie van 3 april 2014. Zo is voor diensten langs elektronische weg:

verricht via een vaste lijn, de plaats van de dienst waar die lijn is geïnstalleerd,
verricht via een mobiel netwerk, de plaats van de dienst het land aangeduid met de mobiele landencode van de voor die dienst gebruikte SIM-kaart
verricht op een andere wijze dan hiervoor, de plaats vastgesteld op basis van twee bewijstukken, zoals het gebruikte IP-adres, bankgegevens mbt de betaling
andere zakelijke relevante gegevens (bv. rijksregisternummer van de speler)

4. Op de kans- en geldspelen verschuldigde Belgische btw
De bepaling van de maatstaf van heffing verschilt naargelang het om één van de drie volgende gevallen gaat:

de organisator heeft een juridische verplichting om een gedeelte van de inzetten van de spelers als winst uit te keren;
de organisator heeft geen juridische verplichting om een gedeelte van de inzetten van de spelers als winst uit te keren;
de organisator ontvangt slechts een commissie.

4.1. Organisator juridisch verplicht om gedeelte inzetten uit te keren
De maatstaf van heffing is de werkelijke brutomarge verminderd met de erin begrepen btw.
De brutomarge inclusief btw (21%) is het verschil tussen de inzetten van de spelers en het bedrag van de winsten die werkelijk uitgekeerd zijn aan de spelers​. Worden hierbij als inzetten beschouwd, zonder dat enige kosten van deze bedragen afgetrokken mogen worden (zoals de regionale belasting op spelen en weddenschappen.):

de eigen middelen die door de speler worden gewaagd;
de bedragen die door de speler worden uitgegeven om aan het spel te mogen deelnemen, zoals bv. een inschrijvingsgeld;
de uitgekeerde winsten die door de speler opnieuw worden ingezet.

De uitgekeerde winsten is het totale bedrag van alle sommen waarover de spelers vrij kunnen beschikken.
De btw wordt uit de brutomarge inclusief btw gehaald door deze marge te vermenigvuldigen met het toepasselijke btw-tarief en te delen door 100 vermeerderd met dit tarief.
Indien in plaats van een geldsom de prijs in natura wordt overhandigd, is volgens de fiscus de maatstaf van heffing gelijk aan de normale waarde van de uitgereikte prijs.
In deze situatie mag, omwille van administratieve redenen, de organisator zijn brutomarge van de in België aan btw onderworpen langs elektronische weg verrichte kans- en geldspelen, globaal vaststellen per hieronder vermelde periode:

gaande van de 15de dag van de vorige maand tot en met de laatste dag van de vorige maand (vast te stellen op de eerste dag van elke maand: voor de periode;
gaande van de 1ste tot en met de 14de dag van de lopende maand (vast te stellen de 15de dag van elke maand:).

Is voor een bepaald btw-aangiftetijdvak (maand of kwartaal) de brutomarge negatief, dan mag deze negatieve marge overgedragen worden naar het volgende aangiftetijdvak, ook wanneer dit op het einde van een kalenderjaar voorvalt. Bij een negatieve werkelijke brutomarge zal er geen recht op btw-teruggaaf zijn.

4.2. Organisator juridisch niet verplicht om gedeelte inzetten uit te keren
De maatstaf van heffing is het totaalbedrag van de inzetten, zonder aftrek van de winst die aan de spelers wordt uitgekeerd​. Worden hierbij als inzetten beschouwd, zonder dat enige kosten van deze bedragen afgetrokken mogen worden (zoals de regionale belasting op spelen en weddenschappen.):

de eigen middelen die door de speler worden gewaagd;
de bedragen die door de speler worden uitgegeven om aan het spel te mogen deelnemen, zoals bv. een inschrijvingsgeld;
de uitgekeerde winsten die door de speler opnieuw worden ingezet.

De btw wordt uit het totaalbedrag van de inzetten inclusief btw gehaald door dat totaalbedrag te vermenigvuldigen met het toepasselijke btw-tarief en te delen door 100 vermeerderd met dit tarief.

4.3. De organisator ontvangt slechts een commissie
Dit is onder meer het geval wanneer spelers, in het kader van kans- of geldspelen, elkaar trotseren om een som geld te winnen en waarbij de vergoeding die de exploitant van de kansspelen van de spelers ontvangt voor zijn diensten beperkt is tot een ‘commissie’ (bv. de vaste fee die spelers betalen aan de exploitant van een website​ om online tegen elkaar poker te spelen).
De maatstaf van heffing is het totaalbedrag van de commissie, niet het totaalbedrag van de inzetten.
De btw wordt uit de commissie inclusief btw gehaald door deze commissie te vermenigvuldigen met het toepasselijke btw-tarief en te delen door 100 vermeerderd met dit tarief.

5. De opeisbaarheid van de btw op online kans- en geldspelen
Wanneer over de langs elektronische weg verrichte kans- en geldspelen Belgische btw verschuldigd is, dan wordt die opeisbaar op het moment dat het bedrag wordt ingezet door de speler, en dus niet op het tijdstip dat hij reeds geld op zijn spelersrekening stort. De op zijn rekening ontvangen winsten moeten pas als inzetten worden aangemerkt op het tijdstip waarop de speler deze inzet op een ander kans- op geldspel.
In het geval de organisator juridisch de verplichting heeft een gedeelte van de inzetten van de spelers als winst uit te keren, en de maatstaf van heffing voor de btw-heffing dus afhankelijk is van de uit te keren winsten, dan kan de verschuldigde btw nog niet worden bepaald op het tijdstip van de inzet op het kans- of geldspel. Daarom aanvaardt de fiscus dat de organisator zijn werkelijke brutomarge niet per handeling, maar voor een gegeven periode vaststelt:

gaande van de 15de dag van de vorige maand tot en met de laatste dag van de vorige maand (vast te stellen op de eerste dag van elke maand: voor de periode;
gaande van de 1ste tot en met de 14de dag van de lopende maand (vast te stellen de 15de dag van elke maand:)

​De handelingen waarvoor de maatstaf van heffing op deze wijze wordt berekend worden opgenomen in de btw-aangifte voor de maand of het kwartaal waarin de periode valt waarover de brutomarge wordt bepaald.

6. Gemengde btw-plichtige
Btw-plichtigen die behalve door artikel 44 Wbtw vrijgestelde kans- en geldspelen of loterijen aanbieden, ook langs elektronische weg kans- en geldspelen verrichten, hebben het statuut van gemengde btw-plichtige. Zij moeten hun recht op btw-aftrek beperken via het algemeen verhoudingsgetal of via het werkelijk gebruik.
​Wanneer gebruik wordt gemaakt van het algemeen verhoudingsgetal en voor de maatstaf van heffing van de belaste online kans- en geldspelen de brutomarge moet worden gehanteerd, wordt die brutomarge verminderd met de erin begrepen btw opgenomen in de teller van de breuk voor de berekening van het verhoudingsgetal.

7. Historische btw-aftrek
Btw-plichtigen die reeds vóór 1 augustus 2016 online kans- en geldspelen verrichtten, en die toen nog waren vrijgesteld door artikel 44, § 3, 13° Wbtw, kunnen nu door de afschaffing van die vrijstelling nog de btw recupereren op:

de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op 1 augustus 2016 voor zover die bestemd zijn voor de belaste activiteit van de btw-plichtige – btw geheven van algemene onkosten (telefoon, energie, water, e.a.) die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan 1 augustus 2016, is niet aftrekbaar;
de bedrijfsmiddelen die op 1 augustus 2016 nog bestaan, voor zover:
die goederen nog bruikbaar zijn
de herzieningstermijn bepaald bij artikel 48, § 2 Wbtw nog niet is verstreken
die bestemd zijn voor de belaste activiteit van de btw-plichtige​​

de recupe​reerbare btw is zoveel vijfden of vijftienden van de in het verleden niet gerecupereerde btw, als er nog jaren van die herzieningstermijn lopende zijn op 1 augustus 2016.
Om deze historische aftrek te kunnen uitoefenen moet de btw-plichtige bij zijn bevoegd btw-controlekantoor een inventaris indienen van de op 1 augustus 2016 nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen. Deze inventaris moet in twee exemplaren worden opgemaakt (één exemplaar is bestemd voor het bevoegde btw-controlekantoor) en worden ingediend uiterlijk op 31 december 2016. De recuperatie van btw die in 2013 opeisbaar is geworden mag nog worden uitgeoefend in de btw-aangifte van de maand december of het vierde kwartaal 2016, in te dienen tegen 20 januari 2017.
De btw-plichtige mag die historische btw-aftrek ook uitoefenen in een btw-aangifte in te dienen vóór 31 december 2016, maar dan moet de inventaris ingediend zijn uiterlijk op het moment van indiening van deze btw-aangifte.
De btw-plichtige kan met deze historische btw-aftrek geen saldo in zijn voordeel creëren in zijn btw-aangifte. Indien de verschuldigde btw van een aangiftetijdvak onvoldoende is om de historische aftrek volledig tegenover af te zetten, wordt dat saldo naar de volgende aangiftetijdvakken overgebracht.

8. Btw-aangifte – tolerantie
De regularisaties die de betrokken btw-plichtigen op basis van de circulaire nu eventueel nog moeten doorvoeren, zullen door de fiscus als ‘spontaan’ worden beschouwd indien ze worden opgenomen in:

de aangifte met betrekking tot de maand november 2016, in te dienen uiterlijk op 20 december 2016, wanneer het een maandaangever betreft;
de aangifte met betrekking tot het vierde kwartaal van 2016, in te dienen uiterlijk op 20 januari 2017, wanneer het een kwartaalaangever betreft.

9. Dagontvangstenboek
De ontvangsten van de handelingen waarvoor de organisatoren van online kans- en geldspelen niet gehouden zijn een factuur uit te reiken en waarvoor zij geen factuur hebben uitgereikt​, moeten in principe dagelijks ingeschreven worden in een dagontvangstenboek. De fiscus aanvaardt dat wanneer de maatstaf van heffing berekend moet worden op basis van de brutomarge (zie 4.1. supra), de dagelijkse inschrijving van de werkelijke brutomarge per speler (positieve of negatieve inschrijving) vervangen mag worden door een globale inschrijving:

​de eerste dag van elke maand: voor de periode gaande van de 15de dag van de vorige maand tot en met de laatste dag van de vorige maand;
de 15de dag van elke maand: voor de periode gaande van de 1ste tot en met de 14de dag van de lopende maand.​

De circulaire voorziet nog in specifieke commentaren over:

​tussenpersonen bij online kans- en geldspelen
het uitkeren van bonussen door organisatoren, al of niet met een turnaroundvereiste​
de identificatie voor btw-doeleinden
gebruik van het btw-nummer
MOSS-regeling voor online kans- en geldspelen die plaatsvinden in een andere EU-lidstaat dan België
hoofdelijke aansprakelijkheid van de speler
datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling

Fisconetplus, circulaire nr. 32/2016, 30 november 2016

Fiscus schaft vanaf 2018 verschillende forfaitaire regimes af

De fiscus schaft met ingang van 1 januari 2018 de volgende forfaitaire regelingen op het vlak van btw af:

​​kleinhandelaar in wild en gevogelte;
kleinhandelaar in vis;
visventer;
kleinhandelaar in schoeisel;
geneesheer met geneesmiddelendepot;
drogist;
kleinhandelaar in ijzerwaren en gereedschappen;
kleinhandelaar in tabaksproducten;
kleinhandelaar in boeken.

De betrokken btw-plichtigen zouden persoonlijk verwittigd worden over de gevolgen van deze beslissing.
Voor de eerste vier beroepen verdwijnt eveneens de forfaitaire regeling voor directe belastingen.
Fisconetplus, circulaire nr. 37, 28 november 2016