Geen aftrek voor btw die is aangerekend waar verlegging van heffing van toepassing is
Over de verkoop van een mobiele loods rekent de verkoper (een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een belastingschuld had) btw aan. De koper, de Hongaarse onderneming Farkas, heeft deze btw betaald aan haar leverancier die op zijn beurt deze btw aan de Hongaarse Staat heeft voldaan.
Farkas heeft de op de verkoopfactuur aangerekende btw in aftrek gebracht. Maar volgens de Hongaarse fiscus moest Farkas ingevolge een verlegginsregeling zelf de btw voldoen aan de Hongaarse Staat. De Hongaarse fiscus verwerpt de uitgeoefende btw-aftrek (ongeveer € 2.400) en legt een boete op wegens niet voldoen van de btw voor een bedrag van ongeveer € 1.200.
Volgens Farkas wordt de btw-aftrek enkel geweigerd omwille van een vormfout, met name dat de betrokken factuur volgens de gewone btw-regeling was opgemaakt in plaats van volgens de verleggingsregeling. Aangezien de verkoper de door Farkas betaalde btw ook heeft doorgestort aan de Hongaarse Staat, is de naheffing volgens Farkas onrechtmatig.
Ten eerste is er geen discussie over het feit dat de verkoopfactuur inderdaad onder de verleggingsregeling opgemaakt had moeten worden.
Bij een verleggingsregeling is er geen sprake van btw die is betaald tussen de leverancier en de koper van de goederen. Deze laatste is immers gehouden tot voldoening van de btw, die hij in principe kan aftrekken, zodat hij de fiscus in feite niets verschuldigd is. Aangezien de door de verkoper aangerekende btw niet verschuldigd was en de betaling ervan door Farkas niet in overeenstemming was met een inhoudelijke vereiste van de verleggingsregeling, kan Farkas zich niet op een recht op aftrek van die ten onrechte op de factuur aangerekende btw beroepen.
Farkas kan wel via het Hongaars recht deze onterecht betaalde btw terugvorderen van zijn leverancier. Dergelijke procedure leeft het neutraliteits‑ en het doeltreffendheidsbeginsel na. Maar als de terugbetaling van de btw onmogelijk of uiterst moeilijk wordt, kan voormeld doeltreffendheidsbeginsel vereisen dat de koper van het goed zijn vordering tot terugbetaling rechtstreeks tot de belastingdienst kan richten. Bijgevolg moet Farkas die ingevolge insolvabiliteit van de verkoper de onterecht betaalde btw onmogelijk of uiterst moeilijk kan recupereren, zijn vordering tot terugbetaling rechtstreeks tot de Hongaarse fiscus kunnen richten.
Wat de boete betreft, stelt het Hof vast dat deze werd opgelegd omwille van een inbreuk op de toepassing van het btw-mechanisme, die overeenstemt met een administratieve inbreuk, en die niet tot een derving van inkomsten voor de Hongaarse Staat heeft geleid en niet op fraude wijst. Een sanctie van 50 % van de te verleggen btw lijkt het hof niet-evenredig, maar het is aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
Dictum van het Hof
Artikel 199, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de levering van onroerend goed dat in een openbare verkoop op grond van een executoriale titel door de executieschuldenaar aan een andere persoon wordt verkocht.
De bepalingen van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, alsook de beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat in een situatie als in het hoofdgeding aan de koper van een goed het recht wordt ontzegd om de belasting over de toegevoegde waarde af te trekken die hij onterecht aan de verkoper heeft betaald op basis van een factuur die is opgemaakt volgens de gewone regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde, terwijl de relevante handeling onder de verleggingsregeling viel, wanneer de verkoper die belasting aan de schatkist heeft betaald. Voor zover de terugbetaling door de verkoper aan de koper van de onterecht gefactureerde belasting over de toegevoegde waarde onmogelijk of uiterst moeilijk wordt, met name in geval van insolvabiliteit van de verkoper, vereisen die beginselen echter dat de koper zijn vordering tot terugbetaling rechtstreeks tot de belastingdienst kan richten.
Het evenredigheidsbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat in een situatie als in het hoofdgeding de nationale belastingdienst aan een belastingplichtige die een goed heeft gekocht waarvan de levering onder de verleggingsregeling valt, een fiscale sanctie oplegt ten belope van 50 % van het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat hij aan de belastingdienst moet betalen, wanneer die belastingdienst geen belastinginkomsten heeft gederfd en er geen aanwijzing van belastingfraude is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
HvJ, C-564/15, Tibor Farkas, 26 april 2017