Artikel 132, 1., f) van de btw-richtlijn voorziet in een btw-vrijstelling voor diensten verricht door zelfstandige groeperingen van personen (ZGP’s) die een activiteit uitoefenen welke is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn, teneinde aan hun leden de diensten te verlenen die direct nodig zijn voor de uitoefening van voornoemde activiteit, wanneer die groeperingen van hun leden enkel terugbetaling vorderen van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven, mits deze vrijstelling niet tot verstoring van de mededinging kan leiden.
Onder de Luxemburgse regeling is de btw-vrijstelling voor ZGP’s ook van toepassing voor de diensten verricht voor haar leden wanneer die diensten worden gebruikt voor de belaste handelingen van die leden waarvan de jaaromzet, exclusief btw, niet meer bedraagt dan 30 %, of in bepaalde gevallen zelfs 45 %, van hun totale jaaromzet, exclusief btw. De tekst van de richtlijn staat de vrijstelling enkel toe voor de diensten die direct nodig zijn voor de uitoefening van de vrijgestelde of niet-belaste activiteiten van de leden.
Bovendien mogen in Luxemburg de voormelde leden eveneens de btw die aan de ZGP werd aangerekend zelf in aftrek nemen in hun periodieke btw-aangifte.
En tot slot stelt de Luxemburgse regeling dat wanneer leden op eigen naam, maar voor rekening van de ZGP goederen en diensten van derden afnemen, de doorrekening ervan door deze leden aan de ZGP niet onder de toepassing van de btw-regeling valt.
De Europese Commissie dagvaardt Luxemburg voor het Europees Hof, omdat Luxemburg weigerde deze regeling aan te passen die volgens de Commissie op basis van de drie voormelde punten de btw-richtlijn schendt.
Diensten direct nodig voor vrijgestelde activiteit leden
Het Hof brengt vooreerst in herinnering dat de btw-vrijstellingen voorzien in artikel 132 van de btw-richtlijn strikt moeten worden uitgelegd, omdat dergelijke vrijstellingen uitzonderingen zijn op het algemene beginsel dat iedere dienst die een btw-plichtige onder bezwarende titel verricht, aan de btw is onderworpen.
Voor het Hof is de tekst van artikel 132, lid 1, f) van de btw-richtlijn duidelijk en daarin is dus geen vrijstelling voorzien voor diensten die niet direct nodig zijn voor de uitoefening van de vrijgestelde en/of niet-belaste activiteiten van de leden van een ZGP.
Btw-aftrek voor lid op door ZGP gemaakte kosten
Een ZGP is een volwaardige, van haar leden onderscheiden btw-plichtige. Indien zij geen btw-plichtige zou zijn, hoefde er ook niet in een btw-vrijstelling te worden voorzien.
Een btw-plichtige kan ingevolge artikel 168, a) van de btw-richtlijn, de btw aftrekken die over de goederenleveringen en de diensten die een andere btw-plichtige voor hem heeft verricht. Dit recht op aftrek ook toestaan aan de leden van een ZGP voor de btw die verschuldigd of voldaan is voor goederenleveringen en diensten die voor de ZGP zijn verricht, is volgens het Hof in strijd met die bepaling van de btw-richtlijn.
Deze aftrek toestaan zou ook in strijd zijn met artikel 178, a) van de btw-richtlijn, aangezien volgens die bepaling de btw-plichtige, om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen, in het bezit moet zijn van een factuur waarop zijn naam als afnemer is vermeld. Dus mogen de leden van een ZGP geen btw-aftrek uitoefenen op basis van een op naam van die ZGP uitgereikte factuur.
Doorrekening aan ZGP van door lid gemaakte kosten
Een ZGP is een volwaardige van haar leden onderscheiden btw-plichtige. Als een lid, die zelf btw-plichtige is, handelingen verricht voor de ZGP, die ook zelfstandig handelt, dan zijn dit handelingen tussen twee btw-plichtigen die binnen de werkingssfeer van de btw vallen.
De toewijzing aan de ZGP door een van haar leden van door dat lid op eigen naam, maar voor rekening van de ZGP gemaakte kosten is volgens het Hof dan ook een binnen de werkingssfeer van de btw vallende handeling.
Dictum van het Hof
Door de vaststelling van de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot zelfstandige groeperingen van personen, zoals neergelegd in, in de eerste plaats, artikel 44, lid 1, onder y), van de gecoördineerde tekst van de Loi du 12 février 1979 concernant la taxe sur la valeur ajoutée, gelezen in samenhang met artikel 2, onder a), en artikel 3 van het Règlement grand-ducal du 21 janvier 2004 relatif à l’exonération de la TVA des prestations de services fournies à leurs membres par des groupements autonomes de personnes, in de tweede plaats, artikel 4 van dat Règlement grand-ducal, gelezen in samenhang met administratieve circulaire nr. 707 van 29 januari 2004 voor zover daarbij dat artikel 4 wordt toegelicht, en, in de derde plaats, de nota van 18 december 2008 die door de werkgroep binnen het comité d’observation des marchés (COBMA) is opgesteld in overleg met de administration de l’Enregistrement et des Domaines, is het Groothertogdom Luxemburg de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 2, lid 1, onder c), artikel 132, lid 1, onder f), artikel 168, onder a), artikel 178, onder a), artikel 14, lid 2, onder c), en artikel 28 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010.
Het beroep wordt verworpen voor het overige.
Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.
HvJ, C-274/15, Commissie vs. Luxemburg, 4 mei 2017