Nieuwe regels vanaf 1 juli voor btw-tarief fietsherstellingen en -onderhoud

Zowel de herstelling als het onderhoud van fietsen is ingevolge rubriek XXXIX, 1, tabel A KB nr. 20 onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6 %.
Hieronder vallen de rijwielen:

met twee of drie wielen;
die door middel van trappers door één of meerdere personen in beweging worden gebracht;
met uitzondering van rijwielen die met een motor zijn uitgerust.

 
Zijn onder meer bedoeld:

stadsfietsen;
sportfietsen;
terreinfietsen;
mountainbikes;
driewielers;
bakfietsen;
de fiets uitgerust met een elektrische hulpmotor die enkel werkt als men trapt, zoals:

elektrische fietsen;
speed pedelecs.

 
Levering van onderdelen
De levering van onderdelen van fietsen is onderworpen aan het normale btw-tarief van 21%.
 
Herstelling en onderhoud​
Vanaf 1 juli 2017 moet volgens de minister de volgende regeling worden toegepast wanneer voor een herstelling of onderhoud van een fiets ook benodigdheden (bv. smeerolie) en onderdelen (bv. wiel, binnenband, zadel) worden gebruikt:

21% voor de levering van de onderdelen;
6% voor de werkuren, met inbegrip van de gebruikte benodigdheden (bv. lijm, smeerolie, enz).

Als de fietshersteller zijn prijs niet uitsplitst over voormelde handelingen, dan is de btw over de volledige prijs verschuldigd aan het tarief van 21%.
 
Verbeteringswerken
Indien de handeling verder gaat dan de herstelling of het onderhoud van de fiets en de btw-plichtige levert een goed waarbij hij ook de installatie of montage ervan uitvoert of voor zijn rekening neemt (bv. het uitrusten van een fiets met versnellingen), dan dient nog steeds toepassing te worden gemaakt van de beslissing nr. E.T.95.109 dd. 10.05.1999. Die stelt dat de handeling in zijn geheel:

als een dienst wordt beschouwd voor zover de waarde van de geleverde en geplaatste goederen lager is dan 50% van de totale prijs;
als een levering beschouwd in de andere gevallen.

Voormeld onderscheid is in principe niet van belang voor het toe te passen tarief (verbeteringswerken vallen niet onder het verlaagd tarief van 6% zoals voorzien in ​rubriek XXXIX, 1, tabel A KB nr. 20), maar wel voor de plaatsbepaling en eventuele vrijstellingen.
 
Fisconetplus, circulaire nr. 38, 14 juni 2017​

Fiscus actualiseert standpunten btw-vrijstelling bemiddeling bij verzekeringen en regelen schadegevallen

Artikel 44, § 3, ​4° Wbtw stelt onder meer vrij van btw, de met  handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers, met uitzondering evenwel van de diensten als schade-expert. Over het begrip ‘makelaars en lasthebbers’ in het kader van deze btw-vrijstelling, heeft het Europese Hof van Justitie de afgelopen jaren enkele uitspraken gedaan. De fiscus publiceert een nieuwe circulaire waarbij zijn standpunten met betrekking tot deze vrijstelling aan deze rechtspraak worden geactualiseerd.
Om na te gaan of er sprake is van ‘met handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers’ moet volgens het Hof de betrokken activiteiten worden onderzocht. Of de btw-plichtige effectief de hoedanigheid van assurantiemakelaar heeft, is van geen belang.
Er is sprake van ‘met  handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers’ wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

de dienstverrichter moet in een betrekking staan met de verzekeraar en met de verzekerde (die betrekking kan uitsluitend indirect zijn indien de dienstverrichter onderaannemer van de makelaar of van de tussenpersoon is);
de activiteit van de dienstverrichter dient de essentiële aspecten van de functie van verzekeringstussenpersoon te dekken, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe cliënten met de verzekeraar.​

 
Volgens de fiscus heeft deze btw-vrijstelling betrekking op:

de eigenlijke tussenkomst van de makelaar of lasthebber bij het sluiten van een verzekeringscontract;
de handelingen van beheer die de makelaar of lasthebber verricht op voorwaarde dat ze betrekking hebben op de verzekeringscontracten die zijn gesloten of gewijzigd door zijn tussenkomst en dat gedurende de volledige looptijd van deze overeenkomsten.​ Deze handelingen bestaan onder meer uit:
de berekening van het bedrag van de premies
de incassering van deze premies
de invordering van de onbetaalde premies
de tussenkomst in de regeling van schadegevallen
het onderzoek van de aanpassingen in het contract gevraagd door de klant of door de maatschappij

 
Wat die handelingen van beheer betreft, is volgens de fiscus de btw-vrijstelling enkel van toepassing indien dat beheer betrekking heeft op overeenkomsten waarvoor de dienstverrichter zelf is tussenkomen als makelaar of lasthebber. Bij uitbreiding aanvaardt de fiscus de vrijstelling ook indien de btw-plichtige:

een ‘beheer-tussenpersoon’ van de polis is geworden door de overname van de gehele of een deel van de verzekeringsportefeuille van een tussenpersoon inzake verzekeringen die de polis had gesloten;
voor zover de daden van beheer daadwerkelijk betrekking hebben op de contracten die zijn overgenomen.

 
Diensten inzake het regelen van schadegevallen
Diensten inzake het regelen van schadegevallen zijn onder meer:

het in ontvangst nemen van schadeaangiftes;
het uitvoeren van inhoudelijke schadeafwikkeling;
het opstellen van technische rapporten;
onderzoek van bezwaren;
klachten over de schadeafwikkeling;
verzorgen van briefwisseling met de cliënt (met inbegrip van de wettelijke kennisgevingen).

 
De fiscus aanvaardde dat de diensten die bestaan in het regelen van schadegevallen ook onder de btw-vrijstelling voor handelingen van tussenpersonen in verzekeringen vielen (circulaire nr. 10 dd. 19.03.1979). Zelfs wanneer ze werden verstrekt door een btw-plichtige die niet was tussengekomen bij het sluiten van het contract (beslissing nr. E.T.103.851/3 dd. 20.01.2007).
Maar dat standpunt was niet langer verdedigbaar op basis van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Aspiro (C-40/15 dd. 17.03.2016; zie ook Fisc. Act. 2016, 26/5, J. Opreel, 13 juli 2016​). Het regelen van schadegevallen in naam en voor rekening van de verzekeraar houdt volgens het Hof geen verband met het zoeken van nieuwe cliënten om deze in contact te brengen met de verzekeraar met het oog op het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst, en kan dus niet beschouwd worden als een ‘met handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende dienst verricht door makelaars en lasthebbers’. Dergelijke diensten zijn wanneer ze in België plaatsvinden onderworpen aan het btw-tarief van 21%.
Deze handelingen blijven natuurlijk wel vrijgesteld van btw wanneer de dienstverrichter ze uitvoert in het kader van een verzekeringsovereenkomst waarbij hij is tussengekomen (artikel 44, § 3, 4° Wbtw​).
Deze nieuwe zienswijze, die ook de beslissingen nr. E.T. 103.851/2 dd. 14.11.2006 en nr. E.T. 103.851/3 dd. 20.01.2007 vervangt, moet pas worden toegepast vanaf 1 januari 2018.
Volgens de fiscus is voormelde niet van toepassing voor onderschrijvingsagenten. Over hun prestaties zal de fiscus nog een circulaire publiceren. Een onderschrijvingsagent is een verzekeringstussenpersoon die, als lasthebber van één of meerdere verzekeringsondernemingen, over één of meerdere mandaten beschikt, waarmee hij hem door andere verzekeringstussenpersonen aangeboden risico’s kan onderschrijven, in naam en voor rekening van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsondernemingen.
 
Fisconetplus, circulaire nr. 36, 12 juni 2017

Kunnen aangiften voor aanvang, wijziging en stopzetting btw-activiteit weldra elektronisch ingediend worden?

De ministerraad van 9 juni 2017 heeft op voorstel van minister van Financiën Johan Van Overtveldt een voorontwerp van wet goedgekeurd met betrekking tot diverse bepalingen rond de btw. 
Eén van de maatregelen is de invoering van de mogelijkheid om de aangiften van aanvang (604A), wijziging (604B) en stopzetting (604C) van de btw-activiteit elektronisch in te dienen.
Verder voorziet het wetsontwerp​ in aanpassingen van:

de met diensten gelijkgestelde handelingen
de regeling van actieve veredeling bij invoer
de btw-vrijstelling voor de levering van schepen voor de vaart op volle zee

 
Persbericht Ministerraad 9 juni 2017
Persbericht J. Van Overtveldt, 9 juni 2017

Btw onderlijnd nr. 6

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Verlaagde btw voor groendaken en -gevels
|  Wie zijn de vrijgestelde zorgkundigen?
|  Btw-aftrek voor gratis managementdiensten?
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Aanpassing niet-proportionele boeten voor overtredingen GKS en kastickets in de horecasector

In het Belgisch Staatsblad van 1 juni 2017 wordt het KB van 11 mei 2017 gepubliceerd dat wijzigingen aanbrengt aan de afdeling II van de bijlage van het KB nr. 44 inzake de niet-proportionele boeten voor overtredingen met betrekking tot kastickets in de horecasector.
Voor de volgende overtredingen zijn boeten voorzien:

Het niet houden van een geregistreerd kassasysteem. Onder de oude regeling was een boete voorzien voor het gebruik van een niet geregistreerd kassasysteem. Voortaan beoogt deze overtreding het niet houden van een geregistreerd kassasysteem dat voldoet aan de voorwaarden van het KB dd. 30.12.2009 zodat deze bepaling zowel betrekking heeft op de btw-plichtigen die een niet conform kassaregister gebruiken als op de btw-plichtigen​ die geen kassaregister bezitten.
Niet naleving van de verplichting tot uitreiking van een kasticket, rekening of ontvangstbewijs. Deze bepaling blijft ongewijzigd.
Niet naleving van elke andere verplichting met betrekking tot het kasticket, rekening of ontvangstbewijs voorzien door of krachtens de regelgeving. Deze overtreding is nieuw ingevoegd in afdeling II en beoogt, naar analogie met afdeling 2, I, punt B met betrekking tot de facturen en de als zodanig geldende stukken, in het bijzonder de toepassing van een boete in het geval het kasticket, de rekening of het ontvangstbewijs niet alle vermeldingen bevat als bedoeld in respectievelijk artikel 2, eerste lid, punt 4 van het KB dd. 30.12.2009 en in artikel 22, § 2, van het KB nr. 1. Voor de bepaling van het bedrag van de toe te passen boete werd rekening gehouden met dezelfde bedragen als die voor de facturen.
Het gebruik, ter vervanging van een rekening of ontvangstbewijs, van een niet vergunde geregistreerde kassa of van een niet krachtens artikel 22, § 9, van het KB nr. 1 dd. 29.12.1992 vergunde procedure, of die niet voldoet aan de door of krachtens de regelgeving vereiste voorwaarden. Deze bepaling blijft ongewijzigd.
Gebrek aan rechtvaardiging van de bestemming van de rekeningen en ontvangstbewijzen, afkomstig van de drukker. Deze bepaling blijft ongewijzigd.
Overtredingen van verplichtingen die door of krachtens de regelgeving worden opgelegd aan de erkende drukkers​. Deze bepaling blijft ongewijzigd.

 
Overzicht van de boeten

A. Het niet houden van een kassasysteem dat voldoet aan het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen

– 1ste overtreding: 1.500 EUR
– 2de overtreding: 3.000 EUR
– volgende overtredingen: 5.000 EUR

 

 

B. Niet naleving van de verplichting tot uitreiking van een kasticket, rekening of ontvangstbewijs als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992

Per kasticket, rekening of ontvangstbewijs
– 1ste overtreding: 50 EUR met een maximum van 500 EUR
– 2de overtreding: 125 EUR met een maximum van 1.250 EUR
– volgende overtredingen: 250 EUR met een maximum van 5.000 EUR

 

 

C. Niet naleving van elke andere verplichting met betrekking tot het kasticket, rekening of ontvangstbewijs voorzien door of krachtens de regelgeving

Per kasticket, rekening of ontvangstbewijs:
– 1ste overtreding:
o Louter toevallig: 25 EUR met een minimum van 50 EUR en een maximum van 250 EUR
o Overige: 50 EUR met een maximum van 500 EU
 
– 2de overtreding: 125 EUR met een maximum van 1.250 EUR
– volgende overtredingen: 250 EUR met een maximum van 5.000 EUR

 

 

D. Het gebruik, ter vervanging van een rekening of ontvangstbewijs, van een niet vergunde geregistreerde kassa of van een niet krachtens artikel 22, § 9, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 vergunde procedure, of die niet voldoet aan de door of krachtens de regelgeving vereiste voorwaarden

– 1ste overtreding: 1.000 EUR
– 2de overtreding: 2.000 EUR
– volgende overtredingen: 3.000 EUR

 

 

E. Gebrek aan rechtvaardiging van de bestemming van de rekeningen en ontvangstbewijzen, afkomstig van de drukker

– 1ste overtreding: 500 EUR
– 2de overtreding: 2.000 EUR
– volgende overtredingen: 3.000 EUR

 

 

F. Overtredingen van verplichtingen die door of krachtens de regelgeving worden opgelegd aan de erkende drukkers

– 1ste overtreding: 1.000 EUR
– volgende overtredingen: 2.000 EUR

 
KB van 11 mei 2017, B.S. 1 juni 2016

Geen btw ingeval vernietiging of verlies goederen onder douaneregeling extern communautair douanevervoer

Is er btw verschuldigd wanneer goederen die onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst geheel worden vernietigd of wanneer een deel ervan onherstelbaar verloren gaat?
Het Hof van Justitie moest zich hierover uitspreken in een zaak waar tankwagons gevuld met solvent onder de regeling extern communautair douanevervoer werden geplaatst, maar tijdens het vervoer van die goederen over het Letse grondgebied werd vastgesteld dat de onderste losinstallatie van een van de tankwagons lekte. 
Volgens het Hof kan de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen enkel leiden tot een ‘invoer’ indien deze omstandigheden gelijk kunnen worden gesteld met het onttrekken van dergelijke goederen aan die douaneregeling.
Goederen die geheel zijn vernietigd of onherstelbaar verloren zijn gegaan terwijl zij onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst, kunnen niet terechtkomen in het economische circuit van de EU. Zij kunnen dan ook niet beschouwd worden als zijnde onttrokken aan de douaneregeling, en dus evenmin als ‘ingevoerd’ in de zin van de btw-richtlijn. Er is dan ook geen btw verschuldigd voor het geheel vernietigde of onherstelbaar verloren gegane deel van goederen die onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst.
Daarnaast bespreekt dit arrest ook nog de relevante gevolgen inzake douane.
HvJ, C-154/16, Latvijas Dzelzceļš, 18 mei 2017

Wetsontwerp verstrenging bewarend beslag inzake btw aangenomen in Kamercommissie Financiën

De Kamercommissie Financiën heeft het wetsontwerp (lichtjes tekstueel gewijzigd) aangenomen dat artikel 52bis Wbtw inzake het bewarend beslag aanpast.
De belangrijkste elementen van deze wijziging zijn:

verstrenging van de toepassingsvoorwaarde: er moet een geheel van overeenstemmende aanwijzingen van ernstige fraude, al dan niet georganiseerd, ​vastgesteld worden. Onder de oude regeling was er enkel sprake van een ‘niet-naleving’ van de btw-voorschriften;
uitbreiding van het voorwerp van het beslag: onder de oude regeling konden enkel de ‘verdachte goederen evenals van de voor hun vervoer dienende middelen’ het voorwerp uitmaken van dit bewarend beslag. Onder de nieuwe regeling kunnen alle ‘roerende goederen waarvoor tijdens die onderzoeken niet is aangetoond dat zij uitsluitend aan derden toebehoren’ het voorwerp vormen van zo’n beslag.
beperking tot vermoedelijke schuld: het proces-verbaal moet immers melding maken​ van de specificatie van een belastingschuld die zeker is en vaststaand of vatbaar voor een voorlopige raming
geen verkoop van beslagen goederen: de goederen die het voorwerp uitmaken van het bewarend beslag mogen niet worden vervreemd of bezwaard gedurende een periode van drie jaar 
aanpassing beslag door beslagrechter: de beslagrechter kan het beslag wijzigen in de mate dat de waarde van de beslagen goederen het bedrag van de (vermoedelijke) btw-schuld op een disproportionele manier overschrijdt
gedetailleerde omschrijving van de te volgen procedure

Laad- en losdiensten voor zeeschepen kunnen ook btw-vrijstelling genieten in aan de eindhandelsfase voorafgaande fasen

Een btw-plichtige oefent zijn activiteiten uit in twee havens, waar hij laad‑ en losdiensten, opslag-, scheepsagent‑ en expediteursdiensten aanbiedt.
Met betrekking tot het laden en lossen van schepen voor de vaart op volle zee doet deze onderneming beroep op een onderaannemer en ze rekent deze diensten door aan haar opdrachtgever (de moedermaatschappij) , die naargelang het geval, de houder van de handelswaar, de bevrachter, de transitonderneming of de reder kan zijn.
Gedetailleerde informatie over het betrokken schip en zijn lading worden vermeld op de facturen van zowel de onderaannemer aan de onderneming als van de onderneming aan haar moedermaatschappij.
De onderneming verzoekt de Finse Fiscus om toepassing van de vrijstelling van artikel 148, d) van de btw-richtlijn op de laad‑ en losdiensten die de onderaannemer voor rekening van de klanten van de onderneming heeft verricht. De Finse fiscus weigert deze vrijstelling omdat diensten die worden verricht voor schepen in het internationale handelsverkeer of voor hun lading, slechts kunnen worden vrijgesteld van btw als zij worden verricht in de eindhandelsfase van de betrokken diensten. De Finse fiscus beroept zich hiervoor op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Elmeka van 14 september 2006.
Volgens artikel 148 van de btw-richtlijn verlenen de lidstaten btw-vrijstelling voor onder meer de andere dan de in punt c) van dat artikel bedoelde diensten die voor de rechtstreekse behoeften van de in punt a) van dat artikel bedoelde schepen en hun lading worden verricht.​
Dat betekent volgens het Hof dat voor de vrijstelling van artikel 148, d) van de btw-richtlijn de volgende voorwaarden vervuld moeten zijn:
de betrokken diensten moeten worden verricht voor de rechtstreekse behoeften van een schip en zijn lading;
het schip moet bedoeld zijn in artikel 148, a) van de btw-richtlijn.​
De btw-richtlijn zelf verduidelijkt niet hoe het begrip ‘rechtstreekse behoeften van een schip en zijn lading’ moet worden begrepen. Aangezien artikel 148, d) van de btw-richtlijn verwijst naar het supra c) van datzelfde artikel, moet dan ook naar de opzet van artikel 148, c) van de btw-richtlijn gekeken worden. Dat heeft tot doel om diensten in verband met internationaal zeevervoer vrij te stellen. Maar vereist is wel dat er een band bestaat tussen de verrichte dienst en de exploitatie van het betrokken schip.
Hijsdiensten bestaande in het laden en lossen voldoen volgens het Hof aan die vereiste, want zonder deze diensten kunnen de goederen niet vervoerd worden, en het vervoer van een lading vormt immers een gebruikelijke exploitatievorm van schepen voor de vaart op volle zee.
Maar geldt deze vrijstelling dan enkel in de eindhandelsfase? De tekst zelf van artikel 148, d) van de btw-richtlijn verwijst niet naar een specifieke fase van de handelsketen, noch bepaalt dit artikel aan wie deze diensten in rekening moeten worden gebracht. Dus sluit dit niet uit dat de diensten die niet tijdens de eindhandelsfase worden verricht of die aan een tussenpersoon worden gefactureerd ook onder deze btw-vrijstelling vallen. Maar dat moet volgens het Hof beoordeeld worden in de context van dit artikel.
Het Hof herinnert eraan dat de zaak Elmeka diensten van brandstoftoevoer betrof die werden verricht voor rekening van een opdrachtgever die deze brandstof vervolgens verkocht aan reders. Er moesten dus meerdere materiële verrichtingen uitgevoerd worden voordat er sprake was van het gebruik van deze diensten voor de behoeften van het schip. Dergelijk gebruik stond pas vast nadat de brandstof was geleverd aan de exploitanten van de schepen die deze zouden gebruiken. De btw-vrijstelling toestaan op deze diensten zou vereisen dat regelingen werden ingevoerd om de eindbestemming van die brandstof te kunnen nagaan. Dergelijke regelingen zouden volgens het Hof echter complicaties meebrengen die niet te rijmen zijn met een juiste en eenvoudige toepassing van de vrijstellingen.
Omdat dus de rechtspraak in de zaak Elmeka is aangepast aan de voormelde bijzondere omstandigheden, mag deze niet worden toegepast​ op een zaak waar de bestemming van de diensten vaststaat vanaf het moment dat die dienst is afgesproken. Dat is het geval voor de in deze zaak betrokken hijsdiensten bestaande in het laden en lossen.
De btw-vrijstelling is dan ook van toepassing met betrekking tot deze hijsdiensten die plaatsvinden in de eindhandelsfase van deze diensten, of in een eerdere fase.
HvJ, C-33/16, A Oy, 4 mei 2017

Toch btw-aftrek op diensten bij verkoop van aandelen

Een btw-plichtige met als economische activiteit onder meer informatieverstrekking aan de overheid in verband met het informatiseren van lokale overheden, verkoopt zijn deelname in een vennootschap (A) aan een andere vennootschap (B). De andere aandeelhouders van A verkopen eveneens hun aandelen aan B. Enkele maanden na de verkoop van deze deelname, koopt de btw-plichtige met de opbrengsten uit voormelde verkoop, aandelen van vennootschap B.
Bij een controle verwerpt de fiscus de aftrek van de btw geheven van de kosten die de btw-plichtige had gemaakt bij een financiële instelling die financieel en technische ondersteuning bij deze verkoop had geleverd. De verkoop van aandelen is een door artikel 44 Wbtw van btw vrijgestelde handeling die geen recht op aftrek van btw doet ontstaan.
Volgens het Hof van Beroep van Brussel kan er maar een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaan tussen de financiële en technische ondersteuning enerzijds en de verkoop van de aandelen anderzijds, indien de kosten van die dienst werden opgenomen in de prijs van de verkochte aandelen. Het hof verwijst hiervoor naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie in onder meer de zaak SKF.
Van dergelijk rechtstreeks en onmiddellijk verband is in het huidig geschil volgens het hof van beroep geen sprake, gelet op artikel 12.1 van de overeenkomst tot de koop en verkoop van aandelen in een op te richten vennootschap, dat met betrekking tot de vastlegging van de definitieve prijs van die handeling bepaalt dat de partijen de kosten en erelonen die zij betalen met het oog op de totstandkoming en uitvoering van de overeenkomst ieder afzonderlijk dragen.
Maar om recht op aftrek van btw te hebben moet, wanneer er geen rechtsreeks en onmiddellijk verband is tussen een input en een outputtransactie, er wel een verband zijn met de btw-activiteit van de btw-plichtige. Dat is het geval indien de kosten van de diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de btw-plichtige en als zodanig geacht kunnen worden opgenomen te zijn in de prijs van de door hem geleverde goederen of verrichte diensten. In dit geval betekent dat volgens het hof dat de btw-plichtige gegevens moet kunnen voorleggen die aantonen dat de aankoop van de diensten uitsluitend is ingegeven door de economische activiteit van de btw-plichtige die recht op aftrek van btw geeft.
Het Hof besluit dat dit het geval is aangezien:

vennootschap A had als hoofdactiviteit het verlenen van IT-diensten en oplossingen, met een bijzondere focus op overheids- en sociale zekerheidsinstellingen;
de koper, vennootschap B, is eveneens een vooraanstaande IT-dienstverlener op de Belgische markt en is geïnteresseerd​ in de overname van de activiteit van vennootschap A, wat blijkt uit de aanhef van de overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen;
de raad van bestuur van vennootschap A wil de positie van deze vennootschap in deze markt versterken en de activiteiten van deze vennootschap verder ontwikkelen en uitbreiden om een topspeler te worden op de Belgische markt van IT-dienstverlening, en dat kan het best gerealiseerd worden indien deze vennootschap wordt overgenomen door een strategische partner (wat blijkt uit het verslag van de bedrijfsrevisor over de kapitaalverhoging door inbreng in natura n.a.v. de partiële splitsing door overneming van de vennootschap A).​

De aandelen van vennootschap A werden dus wel degelijk verkocht om de positie van de btw-plichtige op de overheidsmarkt voor IT-diensten veilig te stellen en uit te breiden, en die verkoop vindt dus exclusief zijn oorzaak in de economische activiteit van de btw-plichtige.​
HvB Brussel, 18 januari 2017, rolnr. 2012/AR/1714

Rechter moet met gevolgen van nietig dwangbevel rekening houden indien een partij de verjaring inroept

Het Hof van Cassatie oordeelde reeds dat aangezien de fiscale wet van openbare orde is, de rechter, ongeacht de eventuele nietigheid waardoor het dwangbevel is aangetast, daarnaast nog moet beoordelen of de btw-schuld al dan niet bestaat. Volgens het Hof valt, door de nietigheid, het dwangbevel enkel als invorderingstitel weg, maar dit heeft geen invloed op de btw-schuld zelf (Cassatie dd. 22.05.2014).
Volgens het Hof van Beroep in Brussel (26 november 2014) betekent dit echter dat de rechter die zich over de btw-schuld moet uitspreken, met geen enkel vormvoorschrift nog rekening zou moeten houden en dat dus ook de verjaring buiten spel wordt gesteld omdat ingeval van een wegens verjaring nietig dwangbevel, de rechter toch het bestaan van de btw-schuld moet nagaan. 
Deze uitspraak van het Hof van Beroep wordt nu door het Hof van Cassatie vernietigd. Deze laatste herhaalt dat de fiscale wetgeving van openbare orde is, en dus moet een rechter, ongeacht de nietigheid van de administratieve akte, zelf in feite en in rechte beslissen over het be­staan van de belastingschuld, wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd door de vorderingen die door de partijen worden gesteld, tenzij de administratieve akte zelf noodzakelijk is voor het ontstaan van de btw-schuld, maar dat is niet het geval.
Dus moet wanneer een btw-plichtige niet alleen de nietigverklaring vordert van het dwangbevel, maar ook de terugbetaling van de bedragen die hij reeds betaald heeft, de rechter oordelen over het bestaan van de btw-schuld, ook al heeft hij dat dwangbevel nietig verklaard. De rechter kan de terugbetaling van de betaalde btw-bedragen niet bevelen zonder dat hij eerst nagaat of de btw al dan niet verschuldigd is. De nietigverklaring van het dwangbevel betekent niet dat die btw-bedragen ten onrechte werden betaald.
Maar de rechter moet bij die beoordeling wel rekening houden met de door de betrokken partijen aangevoerde gevolgen van die nietigverklaring van het dwangbevel, onder meer op het vlak van de verjaring. Dus als een partij het bestaan van de btw-schuld betwist op basis van de verjaring omwille van de​ nietigverklaring van het dwangbevel, dan moet de rechter met deze nietigheid wel rekening houden.
Cass. 23 december 2016, rolnr. F.15..0083.N

Retrocessie van bestuurdersbezoldiging aan holding is geen vergoeding voor geleverde prestaties

In de inkomstenbelastingen wordt soms aanvaardt dat wanneer een bestuurder natuurlijke persoon zijn bestuurdersbezoldiging die hij van een vennootschap ontvangt retrocedeert aan een andere vennootschap, die vergoedingen niet belastbaar zijn in hoofde van de bestuurder natuurlijke persoon, maar wel in hoofde van die andere vennootschap.
In een discussie met een holdingvennootschap (gemengde btw-plichtige) over de berekening van het verhoudingsgetal, was de fiscus van oordeel dat de aan deze vennootschap door de natuurlijke personen geretrocedeerde bestuurdersbezoldigingen beschouwd moesten worden als de tegenprestatie voor door de holdingvennootschap geleverde dienstprestaties.
Dat had tot gevolg dat volgens de fiscus die geretrocedeerde bestuurdersbezoldigingen in de noemer van de breuk voor de berekening van de pro-rata opgenomen moesten worden. De btw-plichtige was van oordeel dat die inkomsten niet in de berekening van de pro-rata betrokken moesten worden aangezien dit voor de holdingvennootschap geen ontvangen tegenprestatie was voor geleverde diensten.
Het Hof van Beroep van Brussel sluit zich aan bij de zienswijze van de btw-plichtige en volgt daarmee ook de rechter die de zaak in eerste aanleg behandelde.
Het zijn wel degelijk de natuurlijke personen bestuurders die hun mandaat opnamen in de betrokken vennootschappen, en niet de holdingvennootschap. Die natuurlijke personen bestuurders moeten dan ook voor de toepassing van de btw, beschouwd worden als de dienstverrichters. Dat zij deze inkomsten retrocederen​ aan de holdingvennootschap verandert daar niets aan. 
HvB Brussel, 4 mei 2016, rolnr. 2013/AF/105

Bijkomende verduidelijking over btw-aftrek bij relatiegeschenken en handelsmonsters

Op 29 mei publiceerde de fiscus een circulaire over de btw-aftrek op relatiegeschenken, reclameartikelen, handelsmonsters enz. Deze regels zijn eveneens van toepassing om na te gaan of er al dan niet een onttrekking moet worden belast.
De fiscus heeft intussen deze commentaar aangevuld met de volgende verduidelijkingen:
 
1. Handelsgeschenken van geringe waarde
Wanneer een btw-plichtige in een kalenderjaar meerdere handelsgeschenken geeft aan eenzelfde beroepsrelatie, dan staat de fiscus enkel de aftrek toe van de btw geheven van één van die geschenken. Maar de circulaire vermeldt niet wie als beroepsrelatie moet worden beschouwd: de natuurlijke persoon aan wie het geschenk van geringe waarde gegeven wordt, of de vennootschap of de onderneming waar deze persoon werkzaam is. De fiscus bevestigt dat als beroepsrelatie wel degelijk de natuurlijke persoon moet worden beschouwd aan wie het geschenk van geringe waarde gegeven wordt.
Wij willen ook benadrukken dat ‘enkelvoudige vouchers’ voor diensten (dit is wanneer men de btw over de dienst die in ruil voor de voucher verstrekt zal worden reeds bij de uitgifte ervan kan berekenen) een handelsgeschenk van geringe waarde kunnen zijn, zelfs al zijn deze vouchers btw-technisch geen goederen (bv. bioscoopticket). Het gratis verrichten van diensten kan daarentegen niet als een handelsgeschenk van geringe waarde worden beschouwd.
 
2. Handelsmonsters – geestrijke dranken
De fiscus benadrukt in zijn circualire dat er geen btw-aftrek is voor geestrijke dranken die als handelsmonster worden uitgedeeld of die gebruikt worden bij demonstraties.Hoewel geestrijke dranken ook als handelsmonster uitgedeeld kunnen worden, en de onttrekking ervan aan zijn voorraad door een drankenhandelaar dus in pricipe niet moet worden belast, moet hij volgens de fiscus deze gratis verstrekking toch via het systeem van de onttrekking belasten in plaats van een herziening door te voeren van de over deze onttrokken goederen oorspronkelijk afgetrokken btw.