Drempelverlaging naar € 50 voor vrijstelling uitvoer in bagage reiziger wordt voor onbepaalde duur verlengd

Met het KB van​ 4 juli 2016 verlaagde de wetgever de vrijstellingsdrempel voor uitvoer in de persoonlijke bagage van de reiziger van € 125 naar € 50 (klik hier voor meer info). Deze verlaging werd achteraf in tijd beperkt tot 31 augustus 2017 (KB dd. 21.09.2016).
De fiscus laat nu weten dat deze drempelverlaging voor onbepaalde duur zal blijven en het KB ter zake zal worden aangepast.
Handelaars mogen de vrijstellingsdrempel van € 50 dus gewoon verder blijven​ toepassen.
Het gaat hier om de leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond. Deze leveringen zijn vrijgesteld van btw door artikel 39, § 1, 4° Wbtw.
Ingevolge § 3 van dat zelfde artikel bepaalt de Koning de na te leven voorwaarden voor het verkrijgen van voormelde vrijstelling. Deze voorwaarden zijn als volgt opgenomen in artikel 8 van het KB nr. 18:

aan de aankoop moet elk handels- of beroepskarakter vreemd zijn;
de globale waarde van de goederen, belasting inbegrepen, moet per factuur hoger zijn dan 50 euro;
de verkoper moet de echtheid van de uitvoer aantonen aan de hand van een exemplaar van de factuur bekleed met het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap. Door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde kan worden bepaald dat de verkoopfactuur onder de door hem vastgelegde voorwaarden mag worden vervangen door een als zodanig geldend stuk.
​(Dit kan vervangen worden door gebruik te maken van erkende ‘tax free’ systemen via ondernemingen die daartoe door de overheid erkend zijn).

Alweer uitstel voor btw-heffing op pro deo-diensten: 21% vanaf 1 januari 2018

Ingevolge rechtspraak van het Europese Hof van Justitie besliste de fiscus eind vorig jaar dat de pro deo-vergoedingen van advocaten en gerechtsdeurwaarders vanaf 1 april 2017 niet langer zouden kunnen genieten van het bijzonder btw-tarief van nul procent, met als gevolg dat advocaten en gerechtsdeurwaarders de btw die in die vergoedingen is begrepen zouden moeten aangeven en afdragen (beslissing nr. E.T. 131.005 van 23 december 2016). Op 27 maart 2017 liet de fiscus weten dat deze btw-heffing werd uitgesteld naar 1 september 2017 en dat die nieuwe regeling nog in een circulaire toegelicht zou worden.
Vandaag, 1 september 2017, kondigt de fiscus aan dat deze btw-heffing opnieuw wordt uitgesteld, en ditmaal tot 1 januari 2018, en dat een circulaire over deze nieuwe regeling nog op Fisconet zal worden gepubliceerd.
FOD Financiën, bericht 1 september 2017

Vanaf 2018 enkel nog vrijstelling voor diplomatieke zendingen via E-certificaat

De volgende handelingen zijn van btw vrijgesteld door artikel 42, § 3, 1° en 2° Wbtw:

de leveringen, de invoeren van goederen en de diensten in het kader van de diplomatieke en consulaire betrekkingen;
de leveringen van roerende goederen en de diensten, met uitzondering van werk in onroerende staat, aan, alsook de invoeren van dergelijke goederen door de volgende personen, handelend voor hun persoonlijk gebruik en gehecht aan de zendingen en posten bedoeld onder 1° : de leden van het diplomatiek personeel, de leden van het administratief en technisch personeel, de consulaire beroepsambtenaren en de consulaire bedienden;

Om de vrijstelling te kunnen toepassen moet de leverancier/dienstverrichter een geldig document 450 of 451, of een Europees certificaat voor vrijstelling van accijnzen en btw, van zijn klant, de begunstigde van de vrijstelling, krijgen.
Vanaf 2018 zal de leverancier/dienstverrichter, in plaats van de vrijstelling onmiddellijk toe te passen, de btw moeten aanrekenen om die vervolgens op basis van een E-certificaat, opgemaakt en uitgereikt door een gemachtigde onderneming, terug te vragen van de Schatkist en aan die gemachtigde onderneming terug te betalen die deze btw vervolgens aan de begunstigde van de vrijstelling doorstort.
In de volgende gevallen zal de leverancier/dienstverrichter deze btw rechtstreeks aan de begunstigde moeten terugstorten en moet het certificaat voor vrijstelling van btw en accijnzen door de fiscus gevalideerd worden:

aankoop van motorvoertuigen
aankoop van nieuwe officiële gebouwen, vestiging van zakelijke rechten op en werk in onroerende staat aan deze gebouwen
doorlopende leveringen water, gas, elektriciteit en de diensten van telecommunicatie en teledistributie
de leveringen van goederen en diensten die betrekking hebben op officiële evenementen, alsook de leveringen van voedsel en dranken en de restaurant- en cateringdiensten
btw op vastgoedlasten van officiële gebouwen voor zover de belastingplichtige die optreedt als syndicus zonder recht op aftrek op de genoemde lasten (beslissing E.T.75.574 van 06.06.1999)
levering van goederen en de diensten die ogenschijnlijk wegens hun aard niet voor het officieel gebruik in aanmerking kunnen komen (bv. kleding)
levering van goederen en de diensten voor officieel gebruik door ereconsulaten (beslissing E.T.82.321 van 12.04.2007).

Om van de vrijstelling te kunnen genieten moet de leverancier/dienstverrichter steeds een factuur uitreiken (die dus de btw vermeldt). Voor de teruggaaf van die btw te bekomen na ontvangst van het e-certificaat, zal de leverancier/dienstverrichter, ook al staat dit niet expliciet in het bericht van de fiscus vermeld, een verbeterend stuk moeten uitreiken. Dat kan een creditnota zijn voor de gehele factuur gevolgd door een nieuwe factuur, of een creditering van enkel de aangerekende btw.
Zowel de begunstigde van de vrijstelling (diplomatieke zending en bepaalde personeelsleden), als de gemachtigde onderneming die het e-certificaat moet opstellen, moeten verschillende formaliteiten en verplichtingen naleven.
Vanaf 1 januari 2018 mag de vrijstelling van artikel 42, § 3, 1° en 2° Wbtw niet langer toegepast worden op basis van de documenten 450 en 451.
 
Bericht FOD Financiën, B.S. dd. 19.072017​

Escape rooms: kan ook 21% ipv 6% zijn

Een escape room is een spel waarbij een groep mensen (vrienden/familie/collega’s) binnen een bepaalde tijd probeert te ontsnappen uit een fysieke kamer door het zoeken van sleutels, het oplossen van raadsels en puzzels, het breken van codes, enz.
De fiscus aanvaardt dat de toegangsgelden voor dergelijke escape rooms in principe aan 6% btw onderworpen zijn, zolang de exploitant zich beperkt tot enkel het verlenen van toegang tot die inrichting. Dat is nog steeds het geval wanneer de exploitant voor aanvang van het spel, zonder prijssupplement, het concept van de game, de spelregels en de veiligheidsinstructies aan de deelnemers uitlegt. Hetzelfde geldt voor het bijsturen van de deelnemers die inadequaat gebruik maken van de infrastructuur.
Als de exploitant van de escape room gedurende de ganse tijd of een deel van het spel richtlijnen, raadgevingen en dergelijke aan de deelnemers verstrekt, dan gaat de handeling volgens de fiscus verder dan het verlenen van toegang tot en het gebruik van de inrichting en de daarbij noodzakelijke handelingen. In dergelijk geval is dan ook het tarief van 21% van toepassing omdat de exploitant zelf actief deelneemt aan het spel.
 
 
 

Onroerende verhuur: optie tot btw-heffing

In het zomerakkoord heeft de federale regering eveneens voorzien in de invoering van een keuzestelsel om de onroerende verhuur aan ondernemingen aan de btw te onderwerpen. Hierdoor zal in die gevallen de btw-vrijstelling niet langer verplicht zijn, wat de verhuurder de mogelijkheid biedt om de btw op kosten met betrekking tot het verhuurde gebouw te recupereren.
De maatregel zou ingaan op 1 januari 2018. Het is nu wachten op de ontwerpteksten die deze beslissing in wetgeving moeten omzetten om de juiste draagwijdte van de maatregel te kunnen inschatten. Wel zou worden voorzien dat die nieuwe regeling enkel geldt voor huurovereenkomsten die nà 31 december 2017 worden gesloten en dat een regularisatie van contracten gesloten vóór 1 januari 2018 niet mogelijk is.
Wordt vervolgd.

Ook btw-vrijstelling voor interne diensten voor preventie en bescherming op het werk

Artikel 44, § 2, 2° Wbtw stelt vrij van btw, de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend. Hieronder vallen onder meer de externe diensten erkend bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
In een nieuwe circulaire verduidelijkt de fiscus dat deze vrijstelling ook van toepassing is op de Gemeenschappelijke Interne Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk (GIDPBW) die via een afzonderlijke entiteit (met of zonder rechtspersoonlijkheid) zijn opgericht. Zo’n GIDPBW moet voldoen aan de voorwaarden van het KB van 27 oktober 2009 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk, genomen ter uitvoering van artikel 38, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (programmawet dd. 11.07.2005, BS dd. 12.07.2005; beslissing nr. E.T.94.156 dd 25.07.2005).
Voormelde GIDPBW’s en externe diensten verrichten immers in het licht van de wet van 4 augustus 1996 diensten van dezelfde aard (risicobeheer, medisch toezicht …) en moeten dus een gelijke btw-behandeling ondergaan.
Fisconetplus, circulaire nr. 48, 14 juli 2017

Zomerfaciliteiten btw-aangifte en -listings

Naar jaarlijkse gewoonte staat de fiscus ook deze zomer een uitstel toe voor het indienen van de btw-aangifte en de intracommunautaire opgave.
 
Btw-aangiftes:

aangifte juni 2017: indienen ten laatste 10 augustus 2017
aangifte 2de kwartaal 2017: indienen tegen 10 augustus 2017
aangifte juli 2017: indienen tegen 10 september 2017

 
IC-opgaves:

IC-opgave juni 2017: indienen ten laatste 10 augustus 2017
IC-opgave 2de kwartaal 2017: indienen tegen 10 augustus 2017
IC-opgave juli 2017: indienen tegen 10 september 2017

 
Betalingen
De btw verschuldigd voor de maand juni of het tweede kwartaal moet in principe uiterlijk 20 juli 2017 betaald zijn, de voor de maand juli uiterlijk op 20 augustus 2017. Indien het bedrag betaald door een kwartaalaangever op de vervaldag van 20 juli, of dit betaald door een maandaangever op 20 juli en/of 20 augustus, kleiner is dan hetgeen werkelijk zou verschuldigd zijn, worden er nalatigheidsinteresten aangerekend. Deze worden evenwel, in principe zonder tussenkomst van de btw-plichtige, opgeheven indien aan bepaalde voorwaarden voldaan is op de hierboven bedoelde vervaldagen. Deze voorwaarden zijn in principe dat het vak 71 van de betreffende btw-aangifte niet meer bedraagt dan € 125.000 en voor (nog niet bevestigd):
 
a) kwartaalaangevers

​indiening, uiterlijk op 10 augustus 2017, van de aangifte voor de handelingen van het 2de kwartaal;
betaling uiterlijk op 20 juli 2017, van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen  van het vroegere kwartaal, alsook van een som die tenminste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van het 1ste kwartaal 2017;
betaling, uiterlijk op 10 augustus 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van het 2de kwartaal 2017.

 
b) maandaangever – handelingen juni

​indiening, uiterlijk op 10 augustus 2017, van de aangifte voor de handelingen van juni;
betaling, uiterlijk op 20 juli 2017 van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van mei en de vroegere maanden, alsook van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van mei 2017;
betaling, uiterlijk op 10 augustus 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juni 2017.

 
c) maandaangever – handelingen juli

​indiening​, uiterlijk op 10 september 2017, van de aangifte voor de handelingen van juli;
betaling, uiterlijk op 20 augustus 2017, van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van juni en de vroegere maanden, alsook van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van juni 2017;
betaling, uiterlijk op 10 september 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juli 2017.

 
www.minfin.fgov.be, bericht 7 juli 2017

Factuurvermeldingen: postbusadres is voldoende volgens de AG van het Europese Hof

De btw-richtlijn voorziet in een reeks verplichte vermeldingen die een factuur moet bevatten. Eén daarvan is het ‘volledige adres’ van de leverancier. De Duitse fiscus weigerde bij de afnemer de btw-aftrek omdat de factuur enkel een postbusadres van de leverancier vermeldde, en niet het adres van waaruit de economische activiteiten worden uitgeoefend. Maar volgens de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie volstaat even welk type adres, met inbegrip van een ‘brievenbusadres’, mits de betrokkene op dat adres daadwerkelijk bereikbaar is.
Nu afwachten of het Hof zelf de visie van haar advocaat-generaal zal volgen.
HvJ, C-374/16 en C-375/16, 5 juli 2017​

Nieuwe circulaire over verkopen van reisverzekeringen door reisbureaus

De fiscus publiceert een circulaire waarin de btw-regels worden uiteengezet op de verkoop van reisverzekeringen door reisbureaus. De circulaire bevat in bijlage ook een FAQ over de toepassing van de bijzondere reisbureauregeling inzake btw en kondigt nogmaals de publicatie van een nieuwe circulaire over de reisbureauregeling aan.
Volgens het Hof van Justitie moet elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd, tenzij ze vanuit het oogpunt van de afnemer economisch gezien als één handeling moeten worden aangemerkt. Een handeling is bijkomstig bij een andere wanneer ze voor de klant op zich geen doel vormt, maar slecht de hoofdprestatie aantrekkelijker maakt.​
Het principe voor verzekeringen is volgens de fiscus dat wanneer deze worden aangeboden naar aanleiding van een goederenlevering of een dienstverrichting, in principe gaat om twee onderscheiden handelingen, zelfs wanneer deze handelingen tegen één prijs worden aangeboden. Dat is zeker het geval wanneer de klant de keuze heeft om al dan niet een verzekering te nemen of wanneer, indien het nemen van een verzekering verplicht is (bijvoorbeeld bij een autoleasingcontract), de klant de mogelijkheid heeft een verzekeringscontract af te sluiten bij de verzekeraar van zijn keuze.
 
1. Verzekeringen die begrepen zijn in een aan de reiziger aangeboden pakketreis
De reiziger kan in dit geval niet afzien van de reisverzekering die in het pakket is begrepen. Volgens de fiscus heeft de reiziger hier niet de bedoeling een verzekeringsdienst af te nemen, maar behoort deze tot de hoofdprestatie, de reisdienst.
Bij toepassing van de margeregeling voor reisbureaus dient de btw berekend te worden over de marge begrepen in de gehele brochureprijs van een reis en moet de verzekeringspremie niet worden afgesplitst. De verzekeringsdienst heeft dan ook geen enkele negatieve invloed op het recht op btw-aftrek in hoofde van het reisbureau. Met dis tandpunt vervangt de fiscus zijn voorgaande zienswijze zoals opgenomen in nr. 51 van de circulaire nr. 33 dd. 08.11.1978.
 
2. Verzekering niet begrepen in pakketreis – individuele polis op naam van de reiziger
De doorrekening door het reisbureau aan de reiziger van de verzekeringspremie (voor het juiste bedrag – hoewel dit niet letterlijk in de circulaire staat) wordt beschouwd als de doorrekening van een uitgave gedaan in naam en voor rekening van de reiziger. Er is dus geen btw verschuldigd over deze doorrekening (artikel 28, 5° Wbtw). Het speelt geen rol dat de verzekeringsmaatschappij de premie niet rechtstreeks op naam van de reiziger factureert.
De commissie die het reisbureau toekomt en door de verzekeringsmaatschappij wordt uitbetaald, is een vergoeding voor door artikel 44, § 3, 4° Wbtw vrijgestelde bemiddelingsdienst inzake verzekeringen. 
Omdat uit de praktijk blijkt dat deze vrijgestelde bemiddelingsdiensten niet meer bedragen dan 3% van de omzet van het reisbureau, aanvaardt de fiscus voorlopig en bij wijze van proef dat deze door artikel 44 Wbtw vrijgestelde opbrengsten geen invloed hebben op het recht op btw-aftrek van het reisbureau.
 
3. Verzekering niet begrepen in pakketreis – collectie polis op naam reisbureau
Ingevolge het commissionairsprincipe van artikel 20 handelt het reisbureau voor de aanrekening van de premie aan de reiziger als een verzekeraar. Deze aanrekening is dan ook vrijgesteld door artikel 44, § 3, 4° Wbtw.
Hetzelfde geldt voor de verzekeringsdienst die door de verzekeringsmaatschappij aan het reisbureau wordt verstrekt.
Ook hier aanvaardt de fiscus dat, gelet op het feit dat dat deze vrijgestelde verzekeringsopbrengsten niet meer bedragen dan 3% van de omzet van het reisbureau, voorlopig en bij wijze van proef deze door artikel 44 Wbtw vrijgestelde opbrengsten geen invloed hebben op het recht op btw-aftrek van het reisbureau.
 
4. FAQ reisbureauregeling
In de bijlage van de circulaire is een FAQ terug te vinden over de bijzondere margeregeling voor reisbureaus. De belangrijkste punten uit deze FAQ zijn de volgende:

de bijzondere reisbureauregeling​ is van toepassing op reisdiensten die in eigen naam georganiseerd en verkocht worden aan een klant-reiziger;
tussenpersonen die in naam en voor rekening van de reisorganisator handelen, vallen niet onder de reisbureauregeling en moeten de normale btw-regels voor tussenpersonen toepassen;
de btw-vrijstelling voor reizen buiten de EU geldt niet alleen bij toepassing van de margeregeling voor het reisbureau zelf, maar ook voor de dienst van bemiddeling van de tussenpersoon bij zo’n reis;
in afwachting van de publicatie van een nieuwe circulaire kunnen btw-plichtigen zich nog steeds beroepen op de circulaire nr. 33 dd. 08.11.1978.

 
Fisconetplus, circulaire nr. 43, 3 juli 2017

100% boete voor het bewust vermelden van een verkeerde omschrijving op de factuur van de geleverde goederen

Een btw-plichtige actief in de verkoop van meubilair ​vermeldt op diverse verkoopfacturen een andere omschrijving van de geleverde goederen, dan die welke volgens de bestelbonnen geleverd moeten worden.
De fiscus legt aan de btw-plichtige hiervoor een boete op van 100% van de op de facturen aangerekende btw.
De btw-plichtige betwist deze boete met als argument dat het om toevallige overtredingen zou gaan.
Maar de rechtbank besluit dat deze overtredingen niet toevallig zijn. De verkeerde vermeldingen werden bewust aangebracht om een beroepskarakter van de goederen te laten uitschijnen en zo btw-aftrek bij de afnemer mogelijk te maken. Bovendien bleek dat voor de gecontroleerde periode jaarlijks voor zo’n 10% van de gefactureerde omzet verkeerde omschrijvingen van de geleverde goederen op de facturen werden vermeld.
De rechtbank acht de boete van 100% dan ook evenredig met de ernst van de door de btw-plichtige begane inbreuken op de btw-wetgeving.
Rb. Leuven, 12 mei 2017, rolnr. 16/161/A

Schadevergoeding verschuldigd omdat geding tegen bijzondere rekening enkel dient om betaling btw-schuld uit te stellen

De fiscus vordert middels een dwangbevel een bedrag aan btw, boeten en interesten​ waarvoor een bijzondere rekening werd gemaakt. De schuld zelf wordt niet betwist.
De btw-plichtige vordert wel de nietigverklaring van het dwangbevel omdat het onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
Maar het dwangbevel vermeldt uitdrukkelijk dat de erin vermelde totale som verschuldigd is ingevolge een bijzondere rekening gehouden voor de periode voorafgaand aan 30.4.2014, waarvan een afschrift als bijlage is gevoegd. Het dwangbevel is door de gerechtsdeurwaarder betekend samen met een op naam van de btw-plichtige geopende bijzondere rekening.
De bijzondere rekening zelf werd nog eens uitvoerig gemotiveerd op het ogenblik dat ze aan de btw-plichtige ter kennis werd gegeven via een aangetekende brief.
Evenmin betwist de btw-plichtige de gevorderde bedragen niet.
De rechtbank in Brugge geeft de btw-plichtige geen gelijk en stelt dat het dwangbevel wel degelijk voldoende is gemotiveerd. Maar de btw-plichtige tekent beroep aan.
Het Hof besluit dat de het dwangbevel inderdaad voldoende gemotiveerd is. Het verzet tegen het dwangbevel is volgens het Hof enkel ingegeven door de bedoeling van de btw-plichtige om in feite verder uitstel van betaling te bekomen en de daadwerkelijke en rechtmatige inning van de verschuldigde btw en accessoria zoveel mogelijk uit te stellen.
Dergelijke handelwijze van de btw-plichtige:

gaat kennelijk de perken van een normale uitoefening door een voorzichtige en zorgvuldige procespartij te buiten;
schaadt het belang van de fiscus;
brengt​ een behoorlijke en efficiënte rechtsbedeling in het gedrang.

 
​De fiscus wordt in een rechtsgeding betrokken met als enig doel de rechtmatige betaling van de btw en accessoria te vertragen en wordt hierdoor op onrechtmatige wijze op kosten gejaagd.
De door de fiscus daardoor geleden schade dient ex aequo et bono te worden begroot op € 1.000,00.
HvB Gent, 8 maart 2016, rolnr. 2015/AR/2217

Btw onderlijnd nr. 7

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Nieuwe regels voor uitdelen van geschenken
|  Vrijstelling voor zeeschepen niet enkel in de eindfase
|  Fietsherstellingen: steeds 21% op de materialen
|  Wist je nog dat?
|  Telex