Zomerfaciliteiten btw-aangifte en -listings

Naar jaarlijkse gewoonte staat de fiscus ook deze zomer een uitstel toe voor het indienen van de btw-aangifte en de intracommunautaire opgave.
 
Btw-aangiftes:

aangifte juni 2017: indienen ten laatste 10 augustus 2017
aangifte 2de kwartaal 2017: indienen tegen 10 augustus 2017
aangifte juli 2017: indienen tegen 10 september 2017

 
IC-opgaves:

IC-opgave juni 2017: indienen ten laatste 10 augustus 2017
IC-opgave 2de kwartaal 2017: indienen tegen 10 augustus 2017
IC-opgave juli 2017: indienen tegen 10 september 2017

 
Betalingen
De btw verschuldigd voor de maand juni of het tweede kwartaal moet in principe uiterlijk 20 juli 2017 betaald zijn, de voor de maand juli uiterlijk op 20 augustus 2017. Indien het bedrag betaald door een kwartaalaangever op de vervaldag van 20 juli, of dit betaald door een maandaangever op 20 juli en/of 20 augustus, kleiner is dan hetgeen werkelijk zou verschuldigd zijn, worden er nalatigheidsinteresten aangerekend. Deze worden evenwel, in principe zonder tussenkomst van de btw-plichtige, opgeheven indien aan bepaalde voorwaarden voldaan is op de hierboven bedoelde vervaldagen. Deze voorwaarden zijn in principe dat het vak 71 van de betreffende btw-aangifte niet meer bedraagt dan € 125.000 en voor (nog niet bevestigd):
 
a) kwartaalaangevers

​indiening, uiterlijk op 10 augustus 2017, van de aangifte voor de handelingen van het 2de kwartaal;
betaling uiterlijk op 20 juli 2017, van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen  van het vroegere kwartaal, alsook van een som die tenminste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van het 1ste kwartaal 2017;
betaling, uiterlijk op 10 augustus 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van het 2de kwartaal 2017.

 
b) maandaangever – handelingen juni

​indiening, uiterlijk op 10 augustus 2017, van de aangifte voor de handelingen van juni;
betaling, uiterlijk op 20 juli 2017 van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van mei en de vroegere maanden, alsook van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van mei 2017;
betaling, uiterlijk op 10 augustus 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juni 2017.

 
c) maandaangever – handelingen juli

​indiening​, uiterlijk op 10 september 2017, van de aangifte voor de handelingen van juli;
betaling, uiterlijk op 20 augustus 2017, van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van juni en de vroegere maanden, alsook van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van juni 2017;
betaling, uiterlijk op 10 september 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juli 2017.

 
www.minfin.fgov.be, bericht 7 juli 2017

Factuurvermeldingen: postbusadres is voldoende volgens de AG van het Europese Hof

De btw-richtlijn voorziet in een reeks verplichte vermeldingen die een factuur moet bevatten. Eén daarvan is het ‘volledige adres’ van de leverancier. De Duitse fiscus weigerde bij de afnemer de btw-aftrek omdat de factuur enkel een postbusadres van de leverancier vermeldde, en niet het adres van waaruit de economische activiteiten worden uitgeoefend. Maar volgens de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie volstaat even welk type adres, met inbegrip van een ‘brievenbusadres’, mits de betrokkene op dat adres daadwerkelijk bereikbaar is.
Nu afwachten of het Hof zelf de visie van haar advocaat-generaal zal volgen.
HvJ, C-374/16 en C-375/16, 5 juli 2017​

Nieuwe circulaire over verkopen van reisverzekeringen door reisbureaus

De fiscus publiceert een circulaire waarin de btw-regels worden uiteengezet op de verkoop van reisverzekeringen door reisbureaus. De circulaire bevat in bijlage ook een FAQ over de toepassing van de bijzondere reisbureauregeling inzake btw en kondigt nogmaals de publicatie van een nieuwe circulaire over de reisbureauregeling aan.
Volgens het Hof van Justitie moet elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd, tenzij ze vanuit het oogpunt van de afnemer economisch gezien als één handeling moeten worden aangemerkt. Een handeling is bijkomstig bij een andere wanneer ze voor de klant op zich geen doel vormt, maar slecht de hoofdprestatie aantrekkelijker maakt.​
Het principe voor verzekeringen is volgens de fiscus dat wanneer deze worden aangeboden naar aanleiding van een goederenlevering of een dienstverrichting, in principe gaat om twee onderscheiden handelingen, zelfs wanneer deze handelingen tegen één prijs worden aangeboden. Dat is zeker het geval wanneer de klant de keuze heeft om al dan niet een verzekering te nemen of wanneer, indien het nemen van een verzekering verplicht is (bijvoorbeeld bij een autoleasingcontract), de klant de mogelijkheid heeft een verzekeringscontract af te sluiten bij de verzekeraar van zijn keuze.
 
1. Verzekeringen die begrepen zijn in een aan de reiziger aangeboden pakketreis
De reiziger kan in dit geval niet afzien van de reisverzekering die in het pakket is begrepen. Volgens de fiscus heeft de reiziger hier niet de bedoeling een verzekeringsdienst af te nemen, maar behoort deze tot de hoofdprestatie, de reisdienst.
Bij toepassing van de margeregeling voor reisbureaus dient de btw berekend te worden over de marge begrepen in de gehele brochureprijs van een reis en moet de verzekeringspremie niet worden afgesplitst. De verzekeringsdienst heeft dan ook geen enkele negatieve invloed op het recht op btw-aftrek in hoofde van het reisbureau. Met dis tandpunt vervangt de fiscus zijn voorgaande zienswijze zoals opgenomen in nr. 51 van de circulaire nr. 33 dd. 08.11.1978.
 
2. Verzekering niet begrepen in pakketreis – individuele polis op naam van de reiziger
De doorrekening door het reisbureau aan de reiziger van de verzekeringspremie (voor het juiste bedrag – hoewel dit niet letterlijk in de circulaire staat) wordt beschouwd als de doorrekening van een uitgave gedaan in naam en voor rekening van de reiziger. Er is dus geen btw verschuldigd over deze doorrekening (artikel 28, 5° Wbtw). Het speelt geen rol dat de verzekeringsmaatschappij de premie niet rechtstreeks op naam van de reiziger factureert.
De commissie die het reisbureau toekomt en door de verzekeringsmaatschappij wordt uitbetaald, is een vergoeding voor door artikel 44, § 3, 4° Wbtw vrijgestelde bemiddelingsdienst inzake verzekeringen. 
Omdat uit de praktijk blijkt dat deze vrijgestelde bemiddelingsdiensten niet meer bedragen dan 3% van de omzet van het reisbureau, aanvaardt de fiscus voorlopig en bij wijze van proef dat deze door artikel 44 Wbtw vrijgestelde opbrengsten geen invloed hebben op het recht op btw-aftrek van het reisbureau.
 
3. Verzekering niet begrepen in pakketreis – collectie polis op naam reisbureau
Ingevolge het commissionairsprincipe van artikel 20 handelt het reisbureau voor de aanrekening van de premie aan de reiziger als een verzekeraar. Deze aanrekening is dan ook vrijgesteld door artikel 44, § 3, 4° Wbtw.
Hetzelfde geldt voor de verzekeringsdienst die door de verzekeringsmaatschappij aan het reisbureau wordt verstrekt.
Ook hier aanvaardt de fiscus dat, gelet op het feit dat dat deze vrijgestelde verzekeringsopbrengsten niet meer bedragen dan 3% van de omzet van het reisbureau, voorlopig en bij wijze van proef deze door artikel 44 Wbtw vrijgestelde opbrengsten geen invloed hebben op het recht op btw-aftrek van het reisbureau.
 
4. FAQ reisbureauregeling
In de bijlage van de circulaire is een FAQ terug te vinden over de bijzondere margeregeling voor reisbureaus. De belangrijkste punten uit deze FAQ zijn de volgende:

de bijzondere reisbureauregeling​ is van toepassing op reisdiensten die in eigen naam georganiseerd en verkocht worden aan een klant-reiziger;
tussenpersonen die in naam en voor rekening van de reisorganisator handelen, vallen niet onder de reisbureauregeling en moeten de normale btw-regels voor tussenpersonen toepassen;
de btw-vrijstelling voor reizen buiten de EU geldt niet alleen bij toepassing van de margeregeling voor het reisbureau zelf, maar ook voor de dienst van bemiddeling van de tussenpersoon bij zo’n reis;
in afwachting van de publicatie van een nieuwe circulaire kunnen btw-plichtigen zich nog steeds beroepen op de circulaire nr. 33 dd. 08.11.1978.

 
Fisconetplus, circulaire nr. 43, 3 juli 2017

100% boete voor het bewust vermelden van een verkeerde omschrijving op de factuur van de geleverde goederen

Een btw-plichtige actief in de verkoop van meubilair ​vermeldt op diverse verkoopfacturen een andere omschrijving van de geleverde goederen, dan die welke volgens de bestelbonnen geleverd moeten worden.
De fiscus legt aan de btw-plichtige hiervoor een boete op van 100% van de op de facturen aangerekende btw.
De btw-plichtige betwist deze boete met als argument dat het om toevallige overtredingen zou gaan.
Maar de rechtbank besluit dat deze overtredingen niet toevallig zijn. De verkeerde vermeldingen werden bewust aangebracht om een beroepskarakter van de goederen te laten uitschijnen en zo btw-aftrek bij de afnemer mogelijk te maken. Bovendien bleek dat voor de gecontroleerde periode jaarlijks voor zo’n 10% van de gefactureerde omzet verkeerde omschrijvingen van de geleverde goederen op de facturen werden vermeld.
De rechtbank acht de boete van 100% dan ook evenredig met de ernst van de door de btw-plichtige begane inbreuken op de btw-wetgeving.
Rb. Leuven, 12 mei 2017, rolnr. 16/161/A

Schadevergoeding verschuldigd omdat geding tegen bijzondere rekening enkel dient om betaling btw-schuld uit te stellen

De fiscus vordert middels een dwangbevel een bedrag aan btw, boeten en interesten​ waarvoor een bijzondere rekening werd gemaakt. De schuld zelf wordt niet betwist.
De btw-plichtige vordert wel de nietigverklaring van het dwangbevel omdat het onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
Maar het dwangbevel vermeldt uitdrukkelijk dat de erin vermelde totale som verschuldigd is ingevolge een bijzondere rekening gehouden voor de periode voorafgaand aan 30.4.2014, waarvan een afschrift als bijlage is gevoegd. Het dwangbevel is door de gerechtsdeurwaarder betekend samen met een op naam van de btw-plichtige geopende bijzondere rekening.
De bijzondere rekening zelf werd nog eens uitvoerig gemotiveerd op het ogenblik dat ze aan de btw-plichtige ter kennis werd gegeven via een aangetekende brief.
Evenmin betwist de btw-plichtige de gevorderde bedragen niet.
De rechtbank in Brugge geeft de btw-plichtige geen gelijk en stelt dat het dwangbevel wel degelijk voldoende is gemotiveerd. Maar de btw-plichtige tekent beroep aan.
Het Hof besluit dat de het dwangbevel inderdaad voldoende gemotiveerd is. Het verzet tegen het dwangbevel is volgens het Hof enkel ingegeven door de bedoeling van de btw-plichtige om in feite verder uitstel van betaling te bekomen en de daadwerkelijke en rechtmatige inning van de verschuldigde btw en accessoria zoveel mogelijk uit te stellen.
Dergelijke handelwijze van de btw-plichtige:

gaat kennelijk de perken van een normale uitoefening door een voorzichtige en zorgvuldige procespartij te buiten;
schaadt het belang van de fiscus;
brengt​ een behoorlijke en efficiënte rechtsbedeling in het gedrang.

 
​De fiscus wordt in een rechtsgeding betrokken met als enig doel de rechtmatige betaling van de btw en accessoria te vertragen en wordt hierdoor op onrechtmatige wijze op kosten gejaagd.
De door de fiscus daardoor geleden schade dient ex aequo et bono te worden begroot op € 1.000,00.
HvB Gent, 8 maart 2016, rolnr. 2015/AR/2217

Btw onderlijnd nr. 7

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Nieuwe regels voor uitdelen van geschenken
|  Vrijstelling voor zeeschepen niet enkel in de eindfase
|  Fietsherstellingen: steeds 21% op de materialen
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Diensten bij uitvoer alleen vrijgesteld van btw indien ze rechtstreeks voor de verzender of de ontvanger van de goederen worden verricht

Artikel 41, § 1, 4° Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor diensten die rechtstreeks betrekking hebben op goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden. Dit artikel is de omzetting van artikel 146, 1 e van de btw-richtlijn dat in een btw-vrijstelling voorziet voor de diensten die rechtstreeks verband houden met de uitvoer of de invoer van goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden.
Het Hof van Justitie komt tot het besluit dat de btw-vrijstelling niet kan worden toegepast voor diensten die niet rechtstreeks worden verricht voor de afzender of de ontvanger van de goederen. De zaak die voor het Hof aanhangig werd gemaakt, betrof een vervoer​ van goederen onder de regeling extern douanevervoer dat door een onderaannemer werd verricht in opdracht van de transportfirma die zelf met het goederenvervoer was belast.
Volgens het Hof is er slechts sprake van ‘rechtstreeks verband houden met een uitvoer of een invoer’ wanneer de betrokken diensten:

door hun voorwerp bijdragen tot de daadwerkelijke realisatie van een export- of een importhandeling;
naar omstandigheid rechtstreeks wordt verricht voor de uitvoerder, de invoerder of de ontvanger van de goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden.

Voor de vrijstelling in België is het volgens de huidige wetgeving voldoende dat de dienst betrekking heeft op goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden. De administratieve commentaar verduidelijkt dat dit het geval is wanneer vaststaat dat de vervoerde goederen bij aanvang van het vervoer zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden, ongeacht de bestemming die aan de goederen zal worden gegeven bij de beëindiging van voormelde regelingen​.
De uitspraak van het Hof is niet alleen van toepassing op diensten met betrekking tot goederen die zich onder zo’n voormelde regeling bevinden, maar bv. ook op diensten die rechtstreeks verband houden met een uitvoer van goederen. En daar is in de Belgische wetgeving wel de voorwaarde opgenomen dat de diensten rechtstreeks verband moeten houden met een uitvoer, wat de uitspraak van het Hof voor deze vrijstelling nog belangrijker maakt. Het is nu afwachten of de Belgische fiscus al dan niet de btw-wetgeving in overeenstemming zal brengen met de btw-richtlijn en toepassing zal maken van deze uitspraak van het Europese Hof.
 
HvJ, C- 288/16, L.C., 29 juni 2017

Bijzondere omstandigheden rechtvaardigen 6% op VIP-ticket voor concert waar ook maaltijden, parking, enz. inbegrepen zijn

​Een vzw organiseert concerten in de ruïnes van de abdij van Villers-la-Ville. Zij verkoopt de volgende categorieën van tickets:

categorie 1, € 35: recht op toegang tot de inrichting voor cultuur;
categorie 2, € 55: cocktail formule  – toegang + dranken die ter plaatse worden verbruikt;
categorie 3, € 75:  toegang + eten en drinken dat ter plaatse wordt verbruikt;
categorie 4, € 125: VIP-plaatsen die recht geven op toegang + eten en drinken + gebruik van parasols en klapstoelen + parkeerplaatsen.

 
De vzw heeft op de verkoop van al deze tickets 6% btw afgedragen. De fiscus aanvaardt daarentegen de 6% slechts op de toegang tot het evenement. Voor alle formules van meer dan € 35 belast de fiscus het verschil tussen de verkoopprijs van het ticket en de € 35 met 21% btw. De fiscus aanvaardt niet dat de dranken, maaltijden, parking, enz. als bijkomstig bij het concert kunnen worden beschouwd waardoor ze het fiscale lot van de hoofddienst zouden volgen. De klanten kiezen immers zelf de formule in functie van wat ze daarvoor als prestaties ontvangen, dus gaat het om afzonderlijke hoofdprestaties.
In principe dient voor de btw elke dienstverrichting als onderscheiden en zelfstandig te worden beschouwd. Maar is vanuit economisch oogpunt bekeken er sprake van één dienst, dan mag die niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Anders zou de functionaliteit van het btw-stelsel aangetast kunnen worden.
Of het gaat om meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten, dan wel om één enkele, dat moet beoordeeld worden vanuit het oogpunt van de (modale) consument. Is de dienst voor de klant geen doel op zich is, maar slechts een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken, dan is er sprake van één enkele dienstverrichting. Dat er één prijs wordt aangerekend kan een indicatie zijn dat het om één dienst gaat, maar dat is op zich niet doorslaggevend.
Volgens het Hof bedragen de supplementen die de klanten betalen voor de bovenop de toegang tot de voorstelling aangeboden extra diensten, niet meer dan de prijzen die voor deze diensten in normale omstandigheden, zoals in horecazaken, betaald zouden worden. Dat de klanten bereid zijn meer te betalen voor een bepaalde formule is slechts een gevolg van het feit dat ze de concerten willen bijwonen. Die concerten zijn trouwens bijzonder omdat ze zich richten op liefhebbers van concerten in open lucht op een historische site. Het gaat niet om door het brede publiek gekende en geapprecieerde muziek of om concerten in concertzaal.
Volgens het Hof rechtvaardigen die bijzondere omstandigheden dat de toegang tot de voorstelling voor de klant de belangrijkste reden was om inkomtickets aan te kopen en strekken de andere diensten er enkel toe de concerten in de beste omstandigheden te kunnen bijwonen.
Uit de bewoordingen die het Hof gebruikt, blijkt dat voorgaande niet als algemeen principe gehanteerd mag worden voor alle culturele evenementen. In elke situatie zal, op basis van de omstandigheden​ van de organisatie van het evenement, beoordeeld moeten worden of er sprake is van één hoofddienst, waarbij de bijhorende diensten dezelfde fiscale regeling als de hoofddienst moeten ondergaan, dan wel om meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten die elk hun eigen btw-regeling moeten volgen.
Het Hof van Beroep in Antwerpen oordeelde op 10 mei 2011 dat de vergoeding die de bezoekers van een familie- of pretpark betalen voor de parking geen bijzaak vormt van de toegang tot het park, en dus niet onderworpen kan worden aan het verlaagd tarief van 6%.
Ook in Nederland oordeelde een rechtbank dat de gelegenheid tot parkeren voor de modale bezoeker van een (safari)park een doel op zich is, en geen bijkomstigheid bij de toegang tot het park. Hij kiest zelf tussen diverse vervoermiddelen waarmee hij naar het park komt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden​ dd. 13.09.2016​).
 
HvB Brussel, 18 april 2017, rolnr. 2014/AF/156

Uitgavecontract volledig vrijgesteld van btw, ook al wordt voor inkomstenbelasting slechts de helft als ‘auteursrecht’ belast

Gevraagd naar onder meer de btw-regeling op de vergoedingen die aan zelfstandige journalisten en persfotografen worden toegekend ter compensatie van de cessie of concessie van auteursrechten voor de door hen gecreëerde werken, zet de rulingcommissie de regels voor de btw-vrijstelling voor contracten tot uitgave nog eens op een rij. De vergoedingen in casu worden voor 50% beschouwd als roerend inkomen dat inzake inkomstenbelasting de bijzondere regeling voor ‘auteursrechten’ geniet.
De door de auteur of toondichter gesloten contracten voor uitgave van letterkundige werken of van kunstwerken, zijn vrijgesteld van btw op basis van artikel 44, § 3, 3° Wbtw, indien de volgende drie voorwaarden vervuld zijn:

het moet gaan om een uitgavecontract
dat is gesloten door een auteur of toondichter
en dat betrekking heeft op een letterkundig werk of een kunstwerk.​

 
Uitgavecontract
Opdat er van uitgavecontract sprake kan zijn moet de overeenkomst eerst en vooral betrekking hebben op een auteursrecht of een naburig recht. Dit recht moet bestaan in hoofde van de persoon die zelf de eigendom ervan wenst over te dragen of het gebruik ervan wenst af te staan aan een uitgever.
Bovendien moet de persoon die de rechten verkrijgt op een auteursrechtelijk beschermd werk de verplichting aangaan om het werk te publiceren. Het is daarbij van geen belang op welke wijze het werk ter beschikking wordt gesteld van het publiek, noch op welk soort drager het werk wordt geproduceerd, zolang het maar een voldoende breed publiek wordt verspreid (op papier, digitaal, internetsites, …).
Degene die uitgaveverplichting op zich neemt hoeft zelf niet in te staan voor  de publicatie van het werk. Hij mag op zijn beurt een uitgavecontract sluiten met een andere uitgever.
Voor zelfstandige fotografen blijkt uit de praktijk dat zij meestal een fotoreeks overmaken zonder de garantie dat alle foto’s effectief gepubliceerd zullen worden. De toepassing van de vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw is in dat geval dan ook niet mogelijk.
Bij zelfstandige journalisten daarentegen worden de aan de uitgevers aangeboden artikels wel gepubliceerd (dat is in principe ook zo opgenomen in het protocolakkoord afgesloten met de journalisten), dus is de vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw in principe wel van toepassing, indien de andere hierna vermelde voorwaarden uiteraard ook vervuld zijn.
 
Contract afgesloten door auteur
De btw-vrijstelling voor uitgavecontracten is maar van toepassing voor zover dat contract wordt afgesloten door de auteur van het auteursrechtelijk beschermde werk. Artikel XI.170, 1ste lid van het Wetboek Economisch Recht (WER) stelt dat de oorspronkelijke auteursrechthebbende de natuurlijke persoon is die het werk heeft gecreëerd. Bijgevolg komen voor de vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw enkel de uitgavecontracten in aanmerking die worden afgesloten door een natuurlijk persoon.
 
Letterkundige werken
Voor de vrijstelling van artikel 44, §  3° Wbtw is vereist dat het uitgavecontract betrekking heeft op letterkundige werken of kunstwerken die auteursrechtelijke bescherming genieten.
Letterkundige werken zijn volgens artikel XI.172. § 1 WER, de geschriften van welke aard ook, alsmede lessen, voordrachten, redevoeringen, preken of andere mondelinge uitingen van de gedachte. De fiscus hanteert een gelijkaardige definitie: ‘alle voortbrengselen op het gebied van de letterkunde, wetenschap en kunst, zoals boeken, brochures, teksten van persartikels, voordrachten, toespraken, preken en andere geschriften van die aard, enz.
Overdrachten van informatie die geen persoonlijk en origineel werkstuk van de journalist zijn, voldoen niet aan deze voorwaarde en komen dus niet in aanmerking voor de btw-vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw.
 
Komt voor de btw dan enkel het gedeelte van het inkomen van de journalist dat aan de cessie of concessie van auteursrechten​ wordt toegewezen in aanmerking voor de btw-vrijstelling voor contracten tot uitgave? Daarop antwoordt de rulingcommissie dat de notie ‘uitgavecontract’ voor de toepassing van de btw op een autonome wijze geïnterpreteerd moet worden, en dat stemt niet volledig overeen met de notie van ‘cessie of concessie van auteursrechten’ voor doeleinden van de inkomstenbelastingen.
Bijgevolg  komt de door de zelfstandige journalisten verkregen vergoeding (overeenkomstig het protocolakkoord voor de overdracht van hun auteursrechtelijk beschermde werken) volledig in aanmerking voor de btw-vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw, uiteraard voor zover de voorwaarden van kwalificatie als uitgavecontract vervuld zijn.
 
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.154, 4 april 2017

Volledige btw-aftrek bij vestiging vruchtgebruik voor 25 jaar aan gegarandeerd rendement van 4% per jaar

​Aan een bestaand kantoorgebouw worden werken uitgevoerd om het gebouw om te bouwen tot een hotel.
Aangezien het gebouw geen ingrijpende wijziging ondergaat in de wezenlijke elementen van zijn structuur, kan het enkel als een nieuw gebouw voor btw kwalificeren indien aan de zogenaamde 60%-regel voldaan is. Dit houdt in dat kan worden aanvaard dat het om een nieuw gebouw gaat wanneer de kostprijs, exclusief btw, van de door de eigenaar of door derden voor zijn rekening uitgevoerde werken aan het gebouw zelf, ten minste 60% bereikt van de verkoopwaarde van het gebouw waaraan de werken werden uitgevoerd, de grond buiten beschouwing gelaten, op het tijdstip van de voltooiing van die werken.
De rulingcommissie stelt dat hiervoor drie parameters van belang zijn:

de verkoopwaarde van het afgewerkte gebouw;
de grondwaarde;
de kostprijs van de uitgevoerde werken (exclusief btw en met uitsluiting van intellectueel werk). 

 
Zonder uitspraak te doen over de gehanteerde cijfers stelt de rulingcommissie vast dat met het gebruik van de voor de aanvrager meest ongunstige cijfers, de uitgevoerde werken toch nog 63% bedragen van de verkoopwaarde van het gebouw, de grond buiten beschouwing gelaten.
De eigenaar van het gebouw zal de hotelkamers verkopen aan particuliere investeerders. Gelet op de reeds uitgevoerde projecten en de omvang van dit project, moet de verkoper beschouwd worden als een beroepsoprichter. En omdat het gebouw door de uitgevoerde werken een nieuw gebouw is geworden (door toepassing van de 60%-regel op vraag van de btw-plichtige), is de verkoop ervan aan btw onderworpen.
De investeerders zullen na hun aankoop een vruchtgebruik vestigen ten gunste van de vennootschap die het hotel zal uitbaten. Daarbij kiezen de investeerders om deze vestigingen aan de btw te onderwerpen als toevallige btw-plichtige. Zij kunnen de btw op de aankoop van de hotelkamer, en het daarbij horend terrein, recupereren wanneer de prijs voor de vestiging van het vruchtgebruik de oprichtingsprijs van het gebouw benadert.
De rulingcommissie beslist dat hierbij geen rekening moet worden gehouden met het bijhorend terrein, zelfs indien het aan de btw is onderworpen. Het volstaat het om de prijs voor het zakelijk recht, waarbij geen rekening wordt gehouden met de waarde van het terrein, en de prijs voor de oprichting of aankoop van het gebouw, met uitzondering van de prijs voor de verwerving van het terrein, met elkaar te vergelijken.​
Bedraagt de prijs voor het zakelijk recht minstens 97,5% van de oprichtingsprijs van het gebouw, dan is de btw op de aankoop van het gebouw volledig aftrekbaar (voor een zakelijk recht van minder dan 10 jaar hoeft dit slechts 95% te zijn).
Omdat aan de investeerders een minimumrendement van 4% is gegarandeerd (via een bankwaarborg indien er minder gasten zouden zijn), en dit ged​urende de 25 jaar dat het vruchtgebruik loopt, benadert de vergoeding voor het zakelijk recht de aankoopprijs van de hotelkamer (nominaal gelijk aan de investering).
Belangrijk hierbij is dat het vruchtgebruik niet vroegtijdig beëindigd kan worden. Want als een contractuele clausule is voorzien waarbij de partijen dit recht vroegtijdig kunnen beëindigen, dan kan die tot gevolg hebben dat de uiteindelijk verkregen tegenprestatie niet de vooropgestelde 97,5% zou bereiken om een volledige btw-aftrek te verantwoorden. Men mag hierbij enkel rekening houden met de vergoedingen die onherroepelijk verschuldigd zijn door de verkrijger van het zakelijk recht (men houdt bijvoorbeeld geen rekening met indexatie clausules, vermits de juiste bedragen of de toepassing ervan op het moment van het sluiten van het contract nog niet zeker vaststaan).
 
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.035, 7 maart 2017​

Promofilm voor openbaar belang is geen reclamedienst, dus auteursrecht kan overgedragen worden aan 6%

​Onderneming​ A realiseert een audiovisuele productie (ontwikkeling van een creatief script en draaiboek, en instaan voor de productie en postproductie van de film) in opdracht van onderneming B. Er is bepaald dat B de exclusieve eigendomsrechten van de resultaten en de producten van de opdracht verkrijgt.
Deze eigendomsrechten omvatten eveneens de overdracht van auteursrechten. Onderneming B zal dus nadat onderneming A de films heeft opgeleverd, het recht hebben de films te gebruiken, bewerken, vermenigvuldigen en verspreiden op alle mogelijke wijzen.
De rulingcommissie beslist dat het verlaagd tarief van 6% voor auteursrechten (rubriek XXIX van tabel A van KB nr. 20) van toepassing is aangezien:

A en B uitdrukkelijk het bestaan van auteursrechten erkennen;
en A als ontwerper van de film, aan B het recht verleent om het werk te vermenigvuldigen en te publiceren of te verdelen.

 
Ook de afgifte van de cassette die de drager vormt van de rechten is eveneens als bijzaak bij het auteursrecht aan 6% onderworpen.
​De film wordt bovendien niet beschouwd als een dienst inzake reclame, welke uitgesloten is van voormeld verlaagd tarief. Het gaat om een overheidsopdracht die niet commercieel van aard is. De promofilm wordt niet gecreëerd om de verkoop van een welbepaald product of dienst te bevorderen of om  de getrouwheid aan een merk te versterken. ​De aanbestedende overheid streeft met deze opdracht enkel een openbaar doel na.
De rulingcommissie aanvaardt in deze situatie de uitbreiding naar analogie tot promofilms van de beslissing nr. E.T. 98.968 dd. 13.06.2002, waarin de fiscus stelt dat niet als reclamedrukwerk wordt aangemerkt:

drukwerk waarin campagne wordt gevoerd door instellingen of organisaties die geen winst beogen en die doeleinden van humanitaire, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, staatsburgerlijke, filantropische, politieke, mutualistische, syndicale of patronale aard nastreven;
drukwerk waarin campagne wordt gevoerd voor een landstreek, een productengroep of een motto zonder vermelding van specifieke handelsmerken, producten, leveranciers of dienstverrichters. (bv. “Geef bloed”, “Doe sport”, “Drink meer melk”, “Proef de Belgische Kazen”, “Bezoek de Auvergne”);
blaadjes met aanwervingsaankondigingen door bedrijven;

 
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.013, 21 februari 2017

Minister erkent 4 elektronische platforms voor bijzondere regeling deeleconomie

Met het KB van 22 mei 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:

‘www.yourprivatebutler.com’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba Your Private Butler) – vanaf 3 april 2017;​
‘www.ubereats.com’ en de verbonden mobiele applicatie (vennootschap van buitenlands recht Uber Portier BV) – vanaf 1 maart 2017;
‘www.dajobs.be’ (nv Daoust) – vanaf 1 april 2017;
‘www.mysherpa.be’ (bvba MY SHERPA) – vanaf 1 mei 2017.