Vereenvoudigd driehoeksverkeer: niet wanneer de goederen voor hun vervoer reeds zijn doorverkocht

Een in Litouwen gevestigde onderneming A heeft als activiteit de invoer en handel in bevroren vis. Zij voert in Litouwen vis in vanuit derdelanden. Die vis wordt vervolgens doorverkocht aan een Estse firma B die de vis vervolgens zo goed als onmiddellijk doorverkoopt aan in Nederland, Duitsland, Denemarken en Polen gevestigde btw-plichtige ondernemingen.
De vis wordt ofwel rechtsreeks van bij A in Litouwen naar de ondernemingen in Nederland, Duitsland, Denemarken en Polen vervoerd. Maar het gebeurt ook dat die vis eerst naar een andere plaats in Litouwen wordt vervoerd om daar een bewerking te ondergaan vooraleer vervoerd te worden naar de afnemers in de voormelde lidstaten. Volgens de overeenkomst tussen A en B is B gehouden de vis binnen de dertig dagen uit het Litouwse grondgebied uit te voeren.
De Litouwse fiscus weigert voor de verkopen die A aan B verricht de vrijstelling als IC-levering. De Litouwse rechter die zich in dit geschil moet uitspreken vraagt zich af hoe de leveringen van A aan B btw-rechtelijk moeten worden gekwalificeerd.
Uit de vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat in een keten van twee opeenvolgende leveringen waarbij slechts één intracommunautair vervoer wordt verricht, dit vervoer slechts aan één van de twee leveringen kan worden toegerekend en dat bijgevolg alleen die ene levering vrijgesteld kan worden door artikel 138 van de btw-richtlijn (IC-levering). Aan welke van de twee leveringen het vervoer moet worden toegewezen, moet blijken uit een algehele beoordeling van alle bijzondere omstandigheden van de zaak. Daarbij moet worden bepaald op welk tijdstip de macht om als een eigenaar over het goed te beschikken is overgegaan op de eindafnemer.
Indien de tweede levering plaatsvindt vóór het intracommunautaire vervoer, moet dit vervoer volgens het Hof worden toegerekend aan de tweede levering.
Het Hof besluit dat de goederenlevering die wordt verricht door een in een eerste lidstaat gevestigde btw-plichtige geen vrijgestelde IC-levering is wanneer:

vóór die levering de afnemer die in een tweede lidstaat voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, aan zijn leverancier meldt dat de goederen onmiddellijk aan een in een derde lidstaat gevestigde btw-plichtige zullen worden doorverkocht alvorens ze de eerste lidstaat verlaten;
de goederen zullen worden vervoerd met als bestemming die derde btw-plichtige.

Betekent deze rechtspraak nu dat het moeilijk wordt om het vereenvoudigd driehoeksverkeer nog toe te kunnen passen? In deze zaak is het vrij duidelijk dat B de goederen reeds doorverkocht aan C terwijl de goederen zich nog in Litouwen bevonden, en dat dus de macht om als eigenaar over die goederen te kunnen beschikken reeds aan C was overgedragen voordat de goederen vanuit Litouwen vervoerd werden. Dat wordt mee ondersteund door het feit dat B het transport vanuit Litouwen regelde.
Zolang aangetoond kan worden dat het vervoer moet worden toegewezen aan de levering door A aan B blijft de vereenvoudigingsregeling voor het driehoeksverkeer van toepassing. 
De Belgische fiscus becommentarieerde de vorige rechtspreek van het Europese Hof reeds in de beslissing nr. E.T.125.053 dd. 04.12.2013. Volgens die beslissing moeten voor de toewijzing van het vervoer aan een levering de volgende criteraie gebruikt worden:

vervoer door of voor rekening van A: het vervoer is zonder enige twijfel verbonden aan de relatie A-B;
vervoer door of voor rekening van C: het vervoer is zonder twijfel verbonden aan de relatie B-C;
vervoer door of voor rekening van B: indien een grondig onderzoek van de contracten en de leveringsvoorwaarden het niet mogelijk maakt om vast te stellen aan welke relatie het vervoer verbonden is, dan wordt het vervoer geacht verbonden te zijn aan de relatie A-B indien B aan A een btw-nummer mededeelt dat is toegekend door de lidstaat waar hij is gevestigd (LS2) of door de lidstaat van aankomst van het vervoer of de verzending van de goederen (LS3).
Het vervoer wordt evenwel geacht verbonden te zijn aan de relatie B-C, indien B aan A geen btw-nummer opgeeft of een btw-nummer dat is toegekend door de lidstaat van vertrek van het vervoer of de verzending van de goederen (LS1) (zie BTW- handleiding, nummer 310/54).

Maar het mag duidelijk zijn dat wanneer B de goederen zelf vervoert of laat vervoeren van de eerste naar de derde lidstaat en aan A zijn btw-nummer van een andere lidstaat opgeeft, dit niet voldoende is om het vervoer toe te wijzen aan de levering die A aan B verricht, wanneer wel kan worden vastgesteld op basis van de contracten en de leveringsvoorwaarden dat het vervoer aan de relatie B-C moet worden toegewezen.
 
HvJ, C-386/16, Toridas, 26 juli 2017

Btw op oldtimer aftrekbaar als publiciteitskosten, maar 50%-beperking blijft wel van toepassing

Een btw-plichtige recupereert de btw op de aankoop van een Jaguar E-Type (ingeschreven als oldtimer).
De fiscus weigert de btw-aftrek omdat de oldtimer:

niet gebruikt zou worden voor de economische activiteit van de btw-plichtige (alleen voor privégebruik);
een belegging is waarvan de waarde niet daalt door het gebruik en geen werkinstrument is van de onderneming;
heel weinig kilometers aflegde die bijna uitsluitend gereden werden tijdens een oldtimerrally (een hobby).

De btw-plichtige argumenteert dat de oldtimer verband houdt met zijn activiteit van kledingwinkel (dure merken) en gebruikt werd om klanten te bezoeken. Bovendien is op de oldtimer in grote letters de naam van de winkel aangebracht en wordt hij gebruikt om publiciteit te voeren:

hij staat vaak geparkeerd vóór de winkel, om de aandacht van mogelijke klanten te trekken;
de voormelde oldtimerrally werd gesponsord door de kledingzaak en tijdens die rally werden ook t-shirts met de naam van de winkel en het logo van de rally erop uitgedeeld;
foto’s van de oldtimer sierden de advertenties voor de winkel in lokale tijdschriften.

Het Hof van Beroep staat de btw-aftrek toe omdat de oldtimer wel degelijk gebruikt werd voor de btw-activiteit, meer bepaald om er reclame voor te maken. De fiscus mag zich overigens niet uitspreken over de opportuniteit van het nut van dergelijke wijze van publiciteit voeren. De btw-plichtige had het publicitair gebruik van de oldtimer gedocumenteerd. Zo legde hij zelf foto’s voor van de oldtimer die vóór de winkel is geparkeerd.
Het Hof aanvaardt ook de volledige btw-aftrek op de kosten van de spijzen en dranken tijdens de rally. Omdat die als publicitair evenement moet worden beschouwd, geldt het aftrekverbod (artikel 45, § 3, 3° Wbtw) voor dergelijke diensten niet.
Maar die redenering wordt niet doorgetrokken naar de kosten van de oldtimer om ook daar de volledige btw-aftrek toe te staan. De autokosten behouden hun karakter van autokosten waarop de btw slechts voor maximaal 50% aftrekbaar is.
HvB Brussel, 20 april 2017, rolnr​. 2012/AR/1244

Btw ook opeisbaar bij uitreiking factuur voor aan particulieren verplicht te factureren handelingen

Volgens de sedert 2016 in werking zijnde nieuwe regels van opeisbaarheid van btw, wordt de btw opeisbaar bij de uitreiking van de factuur, als deze uitreiking verplicht wordt door artikel 53, § 2, eerste lid Wbtw.
Artikel 1 van het KB nr. 1 voorziet ik in tal van handelingen die verplicht moeten gefactureerd worden indien de afnemer geen btw-plichtige is. Die bepaling is gebaseerd op artikel 53, § 2, vijfde lid Wbtw.
Door bij de opeisbaarheid enkel te verwijzen naar artikel 53, § 2, eerste lid Wbtw​ wordt de btw dus niet opeisbaar bij de uitreiking van de factuur voor handelingen aan particulieren waarvoor de factuur verplicht is. Nochtans voorziet de memorie van toelichting bij de invoering van de nieuwe regels inzake de opeisbaarheid van de btw dat die over het gefactureerde bedrag verschuldigd is op het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt, ook voor de handelingen verricht voor natuurlijke personen die ze bestemmen voor hun privégebruik waarvoor de uitreiking van een factuur verplicht is.
Over dit verschil tussen enerzijds de wetgever zijn bedoeling, en anderzijds de omzetting van zijn bedoeling in de wettekst zelf, antwoordt de minister dat de Memorie van Toelichting gevolgd moet worden, zonder toe te geven dat er iets mis is gegaan bij de opmaak van de wetteksten. Het lijkt ons dat er toch een aanpassing van de wet nodig is vooraleer de fiscus  het standpunt zoals opgenomen in de Memorie van toelichting kan afdwingen.
Vr. & Antw. Kamer​​ 2017, 54-130, 11 september 2017, vraag 879, V. Wouters, 23 maart 2016

Uitstel betaling btw mogelijk indien getroffen door fipronilcrisis

Ondernemingen die door de Fipronilcrisis van augustus 2017 tijdelijke financiële moeilijkheden ondervinden, kunnen inzake btw en bedrijfsvoorheffing de volgende steunmaatregelen vragen aan de FOD Financiën:

betalingsfaciliteiten
vrijstelling van nalatigheidsinteresten
kwijtschelding van boeten voor niet betaling of laattijdige betaling (de andere boeten worden niet beoogd door de steunmaatregelen)​

Voor de btw biedt de steunmaatregel voor kwartaalindieners de mogelijkheid om voor de handelingen van het 3de kwartaal 2017 de betalingsperiode te verlengen.
Deze perioden kunnen verlengd worden in functie van de eventuele verdere ontwikkelingen van deze crisis. Voor maandindieners gaat het om de btw over de handelingen van de maanden juli tot en met september 2017.​
 
Meer info in de persmededeling van de fiscus.
FOD Financiën, persbericht, 24 augustus 2017

Doorlopende sponsoring niet vrijgesteld als steunverwervende activiteit

Artikel 44, § 2, 12° Wbtw stelt vrij van btw, de leveringen van goederen en de diensten, verricht door instellingen waarvan de handelingen overeenkomstig artikel 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° zijn vrijgesteld, in samenhang met werkzaamheden die zijn bestemd ter verkrijging van financiële steun en die uitsluitend ten bate van henzelf zijn georganiseerd, mits deze vrijstelling niet tot concurrentieverstoring kan leiden.
De fiscus verduidelijkt het toepassingsgebied van deze vrijstelling in een nieuwe circulaire. Zo is de vrijstelling slechts van toepassing indien de drie volgende voorwaarden zijn voldaan:

de werkzaamheid ter verkrijging van steun wordt georganiseerd door de instelling zelf waarvan de handelingen in het kader van haar gebruikelijke activiteiten als btw-plichtige van de btw zijn vrijgesteld door artikel 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° Wbtw;
de werkzaamheid vormt geen economische activiteit van de btw-plichtige;
de werkzaamheid mag geen concurrentieverstoring veroorzaken met andere economische operatoren die gelijkaardige handelingen verrichten.

Een instelling zonder winstoogmerk die van btw is vrijgesteld door artikel 44, § 2, 7° Wbtw ( musea, monumenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen), gaat via haar website, een nieuwsbrief, de uitnodigingen, de toegangstickets enz…, publiciteit maken voor derden die hiervoor een vergoeding betalen. De instelling omschrijft deze activiteit zelf ook als doorlopende sponsoring.
Eén van de voorwaarden om steunverwervende activiteiten te kunnen vrijstellen van btw onder artikel 44, § 2, 12° Wbtw, is dat die activiteit geen economische activiteit mag vormen. Het moet gaan om een occasionele handeling. Voor de rulingcommissie hebben doorlopende handelingen, dan wel die handelingen die regelmatig terugkeren (wekelijks of maandelijks), geen occasioneel karakter. Dergelijke handelingen moeten dan ook als een economische activiteit aangemerkt worden.
Daarom kunnen de voormelde reclamediensten volgens de rulingcommsie dan ook niet vrijgesteld worden van btw als steunverwervende​ activiteit voor de door artikel 44, § 2, 7° Wbtw vrijgestelde activiteit.
Of die activiteit al of niet concurrentieverstorend zou zijn, is dan ook van geen belang meer.
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.371, 6 juli 2017

Hof van Justitie moet beslissen of België de btw-vrijstelling voor paramedische beroepen terecht beperkt tot de erkende paramedische beroepen

Sedert 1 januari 2016 (in de praktijk vanaf 1 maart 2016 – via een overgangsregeling zelfs vanaf 1 juli 2016 voor bepaalde prestaties)​ is er btw verschuldigd op onder meer de prestaties van artsen die verband houden met ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter (wet van 26 december 2015​).
Diezelfde wet voerde ook voor de btw-vrijstelling voor paramedische beroepen de voorwaarde in dat het moet gaan om een erkend paramedisch beroep en dat de vrijstelling enkel van toepassing is op de behandelingen welke opgenomen zijn in de RIZIV-nomenclatuur.
Bij het Grondwettelijk Hof werden diverse verzoeken tot nietigverklaring van deze regeling (artikelen 110, 111 en 112 van de Tax Shift wet – wet van 26 december 2015) ingediend door:

Belgisch Syndicaat van Chiropraxie en Bart Vandendries (rol nr. 6429)
de erkende beroepsvereniging  ‘Belgisch Unie van Osteopaten’ en anderen (rol nr. 6462)
de bvba ‘Plast.Surg.’ en anderen (rol nr. 6464)
de vzw ‘Belgian Society for Private Clinics’ en anderen (rol nr. 6465)

Het Grondwettelijk Hof stelt hierover nu enkele prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie.
De eerste vraag is of de btw-vrijstelling inderdaad kan worden voorbehouden aan beoefenaars van een medisch of een paramedisch beroep dat onderworpen is aan de nationale wetgeving op de gezondheidszorgberoepen en die beantwoorden aan de bij die nationale wetgeving bepaalde vereisten, terwijl de vrijstelling niet van toepassing is voor personen die niet aan die vereisten beantwoorden, maar wel aangesloten zijn bij een beroepsvereniging van chiropractors of osteopaten en aan de door die vereniging gestelde eisen beantwoorden.
Een tweede vraag gaat over de discussie of het is toegestaan dat geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die worden verstrekt naar aanleiding van een ingreep of een behandeling met een louter esthetisch karakter aan 21% btw worden belast (onderdeel van de ingreep – geen losse verkoop) terwijl het verlaagd btw-tarief van toepassing is op geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die worden verstrekt naar aanleiding van een ingreep of een behandeling met een therape​utisch karakter.
Tot slot wil het Hof ook weten of zij de gewijzigde bepalingen, als die volgens het Hof van Justitie geheel of gedeeltelijk vernietigd moeten worden, toch tijdelijk mag handhaven om de wetgever in staat te stellen die bepalingen in overeenstemming te brengen met de btw-richtlijn.
Grondwettelijk hof, 28 september 2017, rolnr. 106/2017

Fiscus erkent kasticket van Safety Tax Free vanaf 1 oktober 2017 als verantwoordingsstuk voor btw-teruggaaf btw bij uitvoer in reizigersbagage

Artikel 39, § 1, 4° Wbtw stelt vrij van btw: de leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond.
Normaliter rekent de winkelier de Belgische btw aan die aan de reiziger wordt terugbetaald nadat deze een geldig gevalideerd uitvoerbewijs van de goederen voorlegt.
Mits erkenning door de administratie, kan deze procedure vervangen worden door een systeem waarbij de winkeliers zich aansluiten en bij de verkoop een document uitreiken op basis waarvan de reiziger de btw bij het verlaten van de EU reeds terugkrijgt.​ De organisatie betaalt de reiziger de btw terug, mits inhouding van een vergoeding en vraagt de btw terug voor de winkelier. De laatste krijgt die btw teruggestort na aftrek van een vergoeding.​
De Duitse vennootschap SAFETY TAX FREE GmbH, met zetel in Einsteinstraβe 3, 85748 Garching b. München, Germany, heeft de Algemene Administratie van de Fiscaliteit een vrijstellingsdocument onder de vorm van een ‘kasticket’ voorgelegd, dat bestemd is om als factuur en als verantwoordingsstuk te dienen in het kader van de teruggaaf van de btw ten gevolge van de toepassing van voornoemde vrijstelling.
De fiscus aanvaardt in zijn circulaire nr. 62 dd. 27.9.2017 dat vanaf 1 oktober 2017 de Duitse vennootschap SAFETY TAX FREE GmbH, met zetel in Einsteinstraβe 3, 85748 Garching b. München, Germany, het in bijlage van die circulaire opgenomen ‘kasticket’ als vrijstellingsdocument hanteert. Dat ticket is bestemd om als factuur en als verantwoordingsstuk te dienen in het kader van de teruggaaf van de btw ten gevolge van de toepassing van voormelde vrijstelling.
Fisconetplus​, circulaire nr. 62, 27 september 2017

Fiscus publiceert circulaire over btw-regeling onderschrijvingsagenten

 

Artikel 44, § 3, ​4° Wbtw stelt onder meer vrij van btw, de met  handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers, met uitzondering evenwel van de diensten als schade-expert.
De fiscus verduidelijkt in een circulaire dat de diensten van onderschrijvingsagenten eveneens als handelingen van verzekering en herverzekering onder deze bepaling van btw zijn vrijgesteld.

Onderschrijvingsagent
Een onderschrijvingsagent is ‘de verzekeringstussenpersoon die, als lasthebber van één of meerdere verzekeringsondernemingen, over één of meerdere mandaten beschikt, waarmee hij hem door verzekeringstussenpersonen aangeboden risico’s kan onderschrijven, in naam en voor rekening van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsondernemingen’.
Hij verricht een geïntegreerde dienst bestaande uit:

onderschrijven van de risico’s (dekkingsnota’s, verzekeringscontracten en bijvoegsels) in naam en voor rekening van de verzekeraar
beheer van de op die risico’s betrekking hebbende schadegevallen

Daarbij houdt hij rekening met de omvang van de volmachten overeengekomen met de verzekeraar.
Hij commercialiseert eveneens zijn eigen verzekeringsproducten of stelt die minstens op autonome wijze samen op vraag van zijn klanten.

Diensten inzake het regelen van schadegevallen
Diensten inzake het regelen van schadegevallen zijn onder meer:

het in ontvangst nemen van schadeaangiftes;
het uitvoeren van inhoudelijke schadeafwikkeling;
het opstellen van technische rapporten;
onderzoek van bezwaren;
klachten over de schadeafwikkeling;
verzorgen van briefwisseling met de cliënt (met inbegrip van de wettelijke kennisgevingen).

De diensten inzake het regelen van schadegevallen door een onderschrijvingsagent namens en voor rekening van zijn medecontractant (verzekeringsmaatschappij, andere onderschrijvingsagent … ) vallen niet onder de btw-vrijstelling voor verzekeringshandelingen. Die diensten moeten, indien ze in België plaatsvinden, belast worden aan het normaal btw-tarief.
Maakt deze dienst echter deel uit van de voormelde geïntegreerde dienst van de onderschrijvingsagent, dan geldt de vrijstelling voor handelingen met betrekking tot verzekeringen wel.​
Dit standpunt moet pas verplicht​ worden toegepast vanaf 1 januari 2018. Tot dan kunnen ook onderschrijvingsagenten zich nog beroepen op de administratieve tolerantie waarbij het regelen van schadegallen toch van btw kan worden vrijgesteld.

Fisconetplus, Circulaire nr. 60, 20 september 2017 

Btw-aftrek voor gratis herstelling van gemeentelijk pompstation indien noodzakelijk voor de uitoefening van de btw-activiteit

 

Iberdrola, een Bulgaars vastgoedbedrijf, gaat op percelen die haar eigendom zijn een vakantiecomplex bouwen dat ze met toepassing van btw zal verhuren aan de exploitant van het vakantiepark. Dit park moet aangesloten worden aan het bestaande gemeentelijke pompstation voor afvalwater. Maar om het afvalwater van het vakantiepark te kunnen verwerken, moet het pompstation eerst grondig gerepareerd worden.
Daartoe sluit Iberdrola een overeenkomst van publiek-private samenwerking met de Bulgaarse  gemeente Tsarevo. Volgens die overeenkomst zal Iberdrola de gemeentelijke afvalwaterinfrastructuur op eigen kosten te repareren.
De onderneming die door Iberdrola belast werd met het uitvoeren van die werken, brengt hierover Bulgaarse btw in rekening die door Iberdrola wordt gerecupereerd. Die kosten zijn in de boekhouding van Iberdrola onder ‘vooraf vastgestelde uitgaven’ geboekt als kosten voor de verwerving van materiële activa, en in haar resultatenrekening opgenomen als voorraden voor 2009 en 2010.
Volgens de Bulgaarse fiscus heeft Iberdrola een gratis dienst verricht door het pompstation dat eigendom is van de gemeente te repareren zonder dat ze hiervoor een vergoeding aanrekent. De fiscus weigert bijgevolg het recht op aftrek van de btw die voor die werken aan Iberdrola was aangerekend.
 
De aftrekregeling heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw (neutraliteit​ van het btw-stelsel). Daartoe voorziet artikel 168 van de btw-richtlijn dat een btw-plichtige die als zodanig handelt op het tijdstip waarop hij een goed of een dienst verwerft en het goed of de dienst gebruikt voor zijn belaste handelingen, de over dit goed verschuldigde of voldane btw mag aftrekken (bestemmingsprincipe).
Dit bestemmingsprincipe kan op twee wijzen worden ingevuld:

rechtstreekse bestemming: er is een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat (de uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat​);
onrechtstreeks: kosten die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de gehele economische activiteit van de belastingplichtige (kosten die deel uitmaken van de algemene kosten van de btw-plichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem geleverde goederen of verrichte diensten).

In de zaak Iberdrola is er van een rechtstreekse bestemming geen sprake aangezien de werken als dusdanig niet aan een andere partij worden aangerekend. Dus moet voor het recht op btw-aftrek nagegaan worden of er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen die reparatiediensten enerzijds, en anderzijds de aan btw onderworpen economische activiteit van Iberdrola.
Het Hof stelt vast dat de aansluiting op het gemeentelijk pompstation van de gebouwen die Iberdrola van plan was te bouwen, onmogelijk zou zijn geweest zonder eerst dat pompstation te herstellen. Die herstelling was dus essentieel voor de realisatie van het vakantiepark en bijgevolg dus ook noodzakelijk voor de uitoefening van de btw-activiteit van Iberdrola.
Als dit voor de nationale rechter voldoende is om een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de uitgave en de btw-activiteit van Iberdrola vast te stellen, dan mag de btw-aftrek niet geweigerd worden aan Iberdrola, ook al komt die dienst ook ten goede aan de gemeente Tsarevo.
De nationale rechter moet ook nagaan of die reparatie door Iberdrola beperkt is gebleven tot dat wat noodzakelijk was om de door Iberdrola opgerichte gebouwen te kunnen aansluiten op het pompstation. Want in dat geval is de btw volledig aftrekbaar. Anders zou de aftrek beperkt moeten worden tot dat gedeelte van de werken welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de btw-activiteit van Iberdrola.

Dictum van het Hof
Artikel 168, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige recht heeft op aftrek van voorbelasting voor een dienstverrichting die bestaat in het bouwen of verbouwen van een onroerend goed dat eigendom is van een derde, wanneer die derde om niet het genot van het resultaat van die diensten verkrijgt en die diensten zowel door die belastingplichtige als door die derde in het kader van hun economische activiteiten worden gebruikt, voor zover die diensten niet verder reiken dan hetgeen noodzakelijk is om die belastingplichtige in staat te stellen om belaste handelingen in een later stadium te verrichten en de kosten ervan zijn inbegrepen in de prijs van die handelingen.

HvJ, C-132/16, Iberdrola, 14 september 2017

Niet-erkende assistentiewoning kan ook 6% voor verbouwing genieten indien ze verhuurd wordt via een klassieke huurovereenkomst

Rubriek XXXVIII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet een verlaagd btw-tarief van 6% voor de verbouwingen, herstellingen, … van privéwoningen die minstens 10 jaar oud zijn.
De assistentiewoningen die deel uitmaken van een niet-erkende groep van assistentiewoningen, worden voor de toepassing van dit verlaagd btw-tarief van 6 % beschouwd als privéwoningen in de mate dat voor deze assistentiewoningen een klassieke huurovereenkomst werd gesloten.
De minister bevestigt dat ook naar het verleden toe, de onroerende werkzaamheden met betrekking tot die woningen in aanmerking komen voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6 % voor zover alle voorwaarden vervuld zijn. 
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-128, 23 augustus 2017, vraag nr. 1783, J. Klaps, 16 augustus 2017​

Minister geeft criteria waarbij de exploitatie van een parking door een ziekenhuis is vrijgesteld van btw

De btw-vrijstelling van artikel 44, § 2, 1° Wbtw is van toepassing op diensten en goederenleveringen die nauw samenhangen met ziekenhuisverpleging en die worden verstrekt door onder meer ziekenhuizen en klinieken in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid.
Deze vrijstelling geldt eveneens voor de uitbating van een parkeergelegenheid die uitsluitend toegankelijk is voor de patiënten, hun bezoekers en de personeelsleden van de inrichting. Of dit effectief het geval is moet in principe geval per geval beoordeeld worden. De minister verduidelijkt dat aan deze voorwaarde sowieso is voldaan indien minstens drie van de volgende criteria vervuld zijn:

de parking ligt op de site van het ziekenhuis;
de toegang tot de parking is slechts mogelijk vanuit het ziekenhuis zelf (bv. een ondergrondse garage toegankelijk via het onthaal van het ziekenhuis;
aan de ingang van de parking wordt duidelijk vermeld dat de parking, in voorkomend geval op straffe van immobilisatie, enkel toegankelijk is voor patiënten, bezoekers en personeel;
men moet zich aanbieden aan de onthaalbalie van het ziekenhuis om een parkeerticket te bekomen;
de betaalterminal voor de parking bevindt zich in de inkomhal van het ziekenhuis of vlak daarbuiten;
de parking is niet toegankelijk buiten de openingsuren van het ziekenhuis;
de parking heeft geen commerciële ligging.

Als een derde de parking exploiteert (bv. via een concessie), zijn deze handelingen aan de normale btw-regels onderworpen.
Voor zover het ziekenhuis geen andere handelingen​ verricht die aan de btw zijn onderworpen, blijft de concessieovereenkomst zelf eveneens buiten toepassing van de btw.
Dit standpunt geldt eveneens voor instellingen die van btw vrijgesteld zijn door artikel 44, § 2, 2° Wbtw (maatschappelijk werk zoals bv. bejaardenzorg) en geldt ook naar het verleden toe.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-128, 23 augustus 2017, vraag nr. 1787, J. Klaps, 16 augustus 2017

GKS-plichtige beenhouwer voor cateringdiensten moet in zijn beenhouwerij dan toch geen GKS-tickets uitreiken

Btw-plichtigen zijn gehouden voor hun horecaprestaties een GKS-ticket uit te reiken wanneer hun jaaromzet, exclusief btw, voor restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van het verschaffen van dranken, hoger is dan € 25.000.
Zolang de klant de voeding en/of dranken meeneemt naar huis of de btw-plichtige levert deze bij de klant aan huis (of op een andere door hem bepaalde plaats) zonder dat er een menselijke tussenkomst is bij de klant, dan is er geen sprake van een restaurant- of cateringdienst.
Maar als de voeding en/of de dranken bij de klant aan huis (of op een andere door hem bepaalde plaats) worden geleverd en de leverancier daar een menselijke tussenkomst verricht, is er sprake van een cateringdienst. Het is daarvoor voldoende dat bv. één van de volgende tussenkomsten wordt verricht:

het ter plaatse thuis bij de klant bereiden van de voeding door de btw-plichtige en/of zijn personeel (zelfs het louter opwarmen van de voeding bij de klant);
de aanwezigheid (al dan niet in de verbruiksruimte) van de btw-plichtige en/of zijn personeel op het ogenblik dat de klant de voeding opeet wanneer deze aanwezigheid gepaard gaat met tussenkomsten van deze personen:

bereiden;
opdienen;
schotels opmaken;
afruimen;
de afwas doen;

het inrichten en eventueel het weghalen van de buffetten;
het zetten en eventueel het afruimen van de tafels;
de afwas doen;
schoonmaken.

Het louter vervoer van de voeding en van de dranken, het gebruik van warmhouders, schotels en gelijkaardige zaken die noodzakelijk zijn voor het vervoer van de voeding en, meer algemeen, de diensten die vereist zijn voor de “handel” in voedingswaren, worden niet beschouwd als een menselijke tussenkomst waardoor er sprake zou zijn van een cateringdienst.
Specifiek voor wat de beenhouwer betreft die ook cateringdiensten verricht, stelt de minister nu, in tegenstelling tot wat de fiscus eerder als standpunt​ had ingenomen, dat de slagerij en de cateringdiensten als twee afzonderlijke inrichtingen beschouwd moeten worden. Aangezien de drempel van € 25.000 per inrichting beoordeeld moet worden, moet voormelde beenhouwer enkel GKS-tickets uitreiken voor de geleverde cateringdiensten en niet voor de verkopen verricht in de beenhouwerij.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-128, 23 augustus 2017, vraag nr. 1789, M. de Lamotte, 16 augustus 2017​