Ingevolge rechtspraak van het Europese Hof van Justitie besliste de fiscus eind vorig jaar dat de pro deo-vergoedingen van advocaten en gerechtsdeurwaarders vanaf 1 april 2017 niet langer zouden kunnen genieten van het bijzonder btw-tarief van nul procent, met als gevolg dat advocaten en gerechtsdeurwaarders de btw die in die vergoedingen is begrepen zouden moeten aangeven en afdragen (beslissing nr. E.T. 131.005 van 23 december 2016). Op 27 maart 2017 liet de fiscus weten dat deze btw-heffing werd uitgesteld naar 1 september 2017 en dat die nieuwe regeling nog in een circulaire toegelicht zou worden. Op 1 september 2017 werd een bijkomend uitstel van deze btw-heffing aangekondigd tot 1 januari 2018.
De fiscus laat nu weten dat de btw-heffing op pro deo-vergoedingen van advocaten en gerechtsdeurwaarders alweer wordt uitgesteld, en deze keer tot 1 juli 2018.
FOD Financiën, bericht dd. 21.12.2017
In de Europese Raad van de ministers van financiën (ECOFIN) is een akkoord bereikt over de ontwerprichtlijnen ter vereenvoudiging van de bw-regels voor de digitale markt. Zo zal vanaf 2021 de MOSS-regeling worden uitgebreid naar de verkopen op afstand. Dat betekent dat ondernemers die vanuit België goederen verkopen aan particulieren in andere lidstaten en geheel of deels betrokken zijn bij het vervoer van de goederen naar die klanten, steeds btw zullen moeten aanrekenen van de lidstaat naar waar de goederen zijn vervoerd. Maar hiervoor zal de Belgische onderneming niet meer moeten registreren in die lidstaat want de buitenlandse btw die ze op haar verkopen op afstand moet aanrekenen zal ze in België via de MOSS-aangifte kunnen voldoen. Verder is voorzien dat de websites langs waar verkopen op afstand worden aangeboden aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de inning van de correcte btw op de via hun website verrichte verkopen. Ook de btw-vrijstelling bij invoer van kleine zendingen wordt afgeschaft.
Persmededeling van de Raad van 5 december 2017
Wanneer een handelaar goederen wegschenkt waarop hij bij de aankoop de btw heeft kunnen recupereren (bv. handelsgoederen) dan is hij over deze schenking btw verschuldigd (artikel 12, § 1 Wbtw).
Als de handelaar kledingoverschotten schenkt aan een erkende organisatie met een goed doel die de kleding uitvoert buiten de EU of aan slachtoffers van een ramp, is er geen btw verschuldigd over deze schenking.
Evenmin is de handelaar btw verschuldigd over de schenkingen van voedseloverschotten aan voedselbanken, publiekrechtelijke instellingen of door hen erkende caritatieve instellingen.
De minister is bereid een verdere uitbreiding van deze regel naar kledingoverschotten te overwegen, op voorwaarde dat de weggegeven kledij niet in concurrentie komt met de traditionele handel in kleding en dat daardoor geen administratieve rompslomp wordt gecreëerd.
Kamer, 2017-2018, PLEN 198, Vraag nr. 2425, D. Janssens, 23 november 2017
Diensten inzake goederenvervoer en de daarmee samenhangende diensten die voor een btw-plichtige worden verricht, vinden volgens de B2B-hoofdregel voor de btw in principe plaats waar de afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
Maar als een dienst op basis van die B2B-hoofdregel plaatsvindt buiten de EU, kan een lidstaat beslissen die dienst alsnog op zijn grondgebied te lokaliseren wanneer deze daar effectief wordt gebruikt of geëxploiteerd. Omgekeerd kan een lidstaat waar de dienst op basis van de B2B-hoofdregel plaatsvindt, beslissen geen btw erover te heffen, door die dienst te lokaliseren waar hij werkelijk wordt gebruikt of geëxploiteerd indien dit buiten de EU is.
Deze mogelijkheid wordt geboden door artikel 59bis van de btw-richtlijn, in België omgezet in artikel 21, § 4 Wbtw, dat deze bevoegdheid aan de Koning delegeert.
Met het KB nr. 57 van 17 maart 2010 implementeerde de fiscus de regel van het werkelijk gebruik voor goederenvervoerdiensten en de ermee samenhangende diensten. In de mate dat ze werkelijk werden gebruikt of geëxploiteerd buiten de EU, vonden ze ook aldaar plaats en was er dus geen Belgische btw verschuldigd, wanneer ze op basis van de B2B-hoofdregel in België plaatsvonden (btw-plichtige afnemer gevestigd in België).
Maar volgens de fiscus gaf die bepaling aanleiding tot heel wat moeilijkheden bij goederenvervoerdiensten en de ermee samenhangende diensten die slechts deels buiten de EU werkelijk werden gebruikt of geëxploiteerd. Dienstverrichters moesten in dat geval verplicht bepalen welk gedeelte van het totale traject buiten en welk gedeelte binnen de EU werd afgelegd.
De fiscus vervangt nu het oude KB 57 door een nieuwe versie waarin voormeld werkelijk gebruik of exploitatie enkel toepassing vindt indien het volledige traject van de goederenvervoerdienst wordt afgelegd buiten de EU. Dit nieuwe KB treedt in werking vanaf 23 november 2017 (tiende dag na publicatie in het B.S.).
Tegelijkertijd voert de wetgever ook in de omgekeerde richting de toepassing van het werkelijk gebruik of exploitatie in voor goederenvervoerdiensten en de ermee samenhangende diensten. Dat betekent dat deze diensten in België plaatsvinden wanneer ze hier werkelijk worden gebruikt of geëxploiteerd terwijl ze op basis van de B2B-hoofdregel belastbaar geweest zouden zijn buiten de EU (btw-plichtige afnemer gevestigd buiten de EU). En ook hier stelt het nieuwe KB nr. 57 voor alle duidelijkheid dat deze bepaling van het werkelijk gebruik of exploitatie enkel geldt wanneer het volledige traject van de goederenvervoerdienst wordt afgelegd in België.
Als niet in de EU gevestigde ondernemingen in België een voorraad van goederen hebben die in het vrije verkeer zijn, en van daaruit door een Belgische transporteur goederen laten vervoeren naar hun kanten in België (bv. bij webshopverkopen), dan zal die transporteur Belgische btw moeten aanrekenen.
Voor de volledigheid geven we nog mee dat een lidstaat geen toepassing kan maken van de regel van het werkelijk gebruik of exploitatie wanneer de dienst op basis van de B2B-hoofregel plaatsvindt in een andere lidstaat dan die waar het werkelijk gebruik of exploitatie ervan plaatsvindt.
KB nr. 57 van 31 oktober 2017, B.S. 13 november 2017
De lidstaten van de EU zijn vandaag niet tot een akkoord kunnen komen over de uitbreiding van de MOSS-regeling naar andere diensten (lokale diensten die niet onder de algemene Europese verlegging van heffing vallen) en afstandsverkopen.
Duitsland uitte nog diverse bezwaren waaronder het feit dat elke lidstaat dan bijkomende controlemaatregelen moet nemen voor de 27 andere lidstaten van wie men de btw-ontvangsten int. Duitsland zou wel graag hebben dat er nog onder het Estse voorzitterschap een akkoord wordt bereikt.
Waar de lidstaten het wel eens over lijken te zijn is de toevoeging aan het oorspronkelijke voorstel om de uitbaters van de e-platforms langswaar de goederen worden aangeboden, mee aansprakelijk te stellen voor de correcte inning van de btw.
De Europese Commissie hoopt dat op de ECOFIN-raad van december 2017 de lidstaten hun akkoord kunnen geven aan de voorstellen.
Met het KB van 22 oktober 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:
‘www.wurk.be’ (commv. Klusser) – vanaf 16 mei 2017;
‘www.wetasker.com’ (bvba WETASKER) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.helpper.be’ (nv HELPPER) – vanaf 15 juni 2017;
‘www.deelplatform.be’ (bvba RED CARROTS) – vanaf 1 november 2017
Met het KB van 22 oktober 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:
‘www.huiswerk-instituut.be’ (commv. Opleiding en huiswerkinstituut) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.kluster.work’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba StarPirates) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.shippr.be’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba Shippr) – vanaf 30 juni 2017;
‘www.vengo.technology’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba VENGO) – vanaf 1 juli 2017.
In de vastgoedsector wordt al eens op volgende werkwijze gehandeld: vastgoedpromotoren richten een projectvennootschap op waarin de bouw en de ontwikkeling van het gebouw zal gebeuren om eenmaal het gebouw is opgericht en opgeleverd, de aandelen van de projectvennootschap te verkopen aan een aantal investeringsmaatschappijen.
Volgens de BBI is het gebruik van de projectvennootschappen een louter kunstmatige constructie om het gebouw over te dragen aan de finale investeerders, zonder dat er btw verschuldigd wordt (de verkoop van aandelen is vrijgesteld van btw door artikel 44, § 3, 10° Wbtw). De BBI vordert btw op het bij de verkoop van de aandelen behaalde positieve resultaat als zijnde een vergoeding voor diensten van projectontwikkeling en beroept zich hiervoor op zowel simulatie als rechtsmisbruik.
De rechtbank volgt de fiscus niet en stelt, met verwijzing naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Newey (C-653/11 dd. 20.06.2013), dat de fiscus op basis van de anti-misbruikbepaling enkel aan de contractuele bepalingen voorbij kan gaan wanneer blijkt dat die bepalingen niet de economische en commerciële realiteit weergeven, maar zuivere kunstmatige constructies vormen die geen verband houden met de economische realiteit en alleen bedoeld zijn om een belastingvoordeel te verkrijgen. De fiscus slaagt er volgens de rechtbank niet in om aan te tonen welke dan de diensten zijn die werkelijk zijn verricht, en door wie, in de plaats van wat juridisch is voorgesteld, namelijk de verkoop van de aandelen.
Voor de rechtbank is het duidelijk dat werken met een projectvennootschap wel degelijk overeenstemt met de realiteit, te meer omdat in deze zaak het gebruik van zo’n projectvennootschap contractueel was opgelegd door de opdrachtgever, in casu de Vlaamse overheid.
Naar verluidt heeft de fiscus beroep aangetekend.
Commentaar
De rechtbank houdt dus voor de toepassing van de anti-misbruikbepaling enkel vast aan de ‘economische realiteit’. Die zienswijze kan er op neer komen dat wanneer men constructies opzet om bv. verschuldigde btw te vermijden, de fiscus die handelswijze niet als misbruik kan beschouwen indien ze maar breed genoeg wordt toegepast in de betrokken sector. Dergelijke visie zou het doel van de anti-misbruikleer zwaar kunnen uithollen.
Had de BBI bovendien niet beter de verkoop van de aandelen als de verkoop van een gebouw kunnen herkwalificeren? Dat heeft de fiscus al eens geprobeerd in een zaak waarin een immovennootschap voor haar project een dochtervennootschap opricht waarin de immovennootschap een onroerend goed inbrengt dat moet worden afgebroken om er vervolgens een nieuw gebouw op te richten. Daarna zoekt de immovennootschap een andere vennootschap die de aandelen van de projectvennootschap wil kopen. Tenslotte verhuurt de projectvennootschap het gebouw aan de koper van haar aandelen. Volgens de fiscus was de intentie van de partijen enkel de verkoop van het gebouw. Maar ook hier oordeelde de rechtbank van Brussel dat er geen sprake was van misbruik omdat de gebruikte handelswijze wel een andere verklaring had dan een louter fiscale: het komt in de onroerend goedsector vaak voor dat een dochtervennootschap wordt opgericht waarvan later de aandelen worden verkocht in plaats van de verkoop van het onroerend goed zelf.
Een vzw heeft als doel de jaarlijkse organisatie van een toeristisch evenement (Brussels Summer Festival) met nationaal belang in Brussel dat de stad Brussel en het Brussels Gewest zowel een lokale als internationale uitstraling moet geven. Het festival staat open voor verschillende podiumkunsten zonder muzikale of culturele grenzen en moet leiden tot een toename van bezoekers van Brussel. Het moet het culturele toerisme bevorderen, maar ook integreren in perfecte harmonie met de bevolking.
De vzw recupereert de btw geheven op de kosten van hotel en catering naar aanleiding van de organisatie van dit evenement. Maar de fiscus weigert de btw-aftrek op basis van artikel 45, § 3, 3° Wbtw. In eerste instantie gaat de vzw akkoord met deze verwerping. Maar later beroept de vzw zich op de beslissing nr. E.T.124.247 dd. 13.03.2015 waarin de fiscus de btw-aftrek aanvaardt op cateringkosten gemaakt in het kader van een publicitair evenement met de bedoeling de verkoop te bevorderen.
Maar de vzw moet erkennen dat het evenement niet werd georganiseerd om aan bestaande of potentiële klanten een boodschap mee te geven met de bedoeling de verkoop van haar producten of diensten te bevorderen. Het evenement moet het imago van Brussel zelf bevorderen. Daarom weigert de rechtbank de aftrek van de btw geheven van deze kosten.
Tot voor 2009 was het festival gratis toegankelijk en was de vzw een gedeeltelijke btw-plichtige die haar recht op btw-aftrek moest beperken via het werkelijk gebruik, want daarnaast heeft de vzw nog een aan btw onderworpen activiteit. Maar bij die controle stelt de fiscus vast dat de toegang vanaf 2009 betalend is geworden. En dus stelt de fiscus dat de vzw een gemengde btw-plichtige is die haar recht op aftrek moet beperken via een pro-rata, en niet via het werkelijk gebruik.
Volgens de fiscus is de organisatie van het festival een door artikel 4, § 2, 9° Wbtw vrijgestelde btw-activiteit. Dat artikel stelt onder meer vrij van btw: de organisatie van toneelvoorstellingen en concerten alsook de leveringen van goederen die nauw samenhangen met deze diensten door instellingen erkend door de bevoegde overheid, mits de inkomsten die zij verkrijgen uit hun werkzaamheid uitsluitend gebruikt worden tot dekking van de kosten ervan. Volgens de vzw is dit artikel niet van toepassing op het Brussels Summer Festival omdat dit een sociaal-cultureel evenement is, en geen concert zoals bedoeld zou zijn in de voormelde vrijstelling. Maar op basis van onder meer afdrukken van de website van het Brussels Summer Festival, oordeelt de rechtbank dat het wel degelijk om concerten gaat zoals bedoeld in artikel 44, § 2, 9° Wbtw.
Voor de vrijstelling is verder vereist dat de organisator erkend is door de bevoegde overheid en dat de ontvangsten van de werkzaamheid uitsluitend dienen om de kosten van de organisatie te dekken.
Volgens de fiscus (btw-handleiding nr. 328) worden als bedoelde bevoegde overheid beschouwd: de publieke instellingen die (regionaal) bevoegd zijn voor de cultuur. Die erkenning blijkt over het algemeen door het verlenen van werkingstoelagen. En aangezien de vzw subsidies van de Franse Gemeenschap ontvangt, de instelling die bevoegd is voor onder meer cultuur, is de vzw volgens de fiscus erkend door de bevoegde overheid. Ook hier volgt de rechtbank het standpunt van de fiscus.
En aangezien uit de jaarrekeningen blijkt dat de organisatie van het Brussels Summer Festival verlieslatend is, kunnen de opbrengsten niet anders dan voor de vrijgestelde organisatie van het evenement aangewend zijn.
De rechtbank besluit dus dat de vzw erkend is door de bevoegde overheid voor de organisatie van concerten en dat ze de opbrengsten daarvan enkel aanwendt tot dekking van de kosten ervan. Bijgevolg valt die activiteit onder de toepassing van de vrijstelling van artikel 44, § 2, 9° Wbtw en is de vzw een gemengde btw-plichtige.
Rb. Brussel, rolnr. 2009/13874/A, 21 maart 2017