‘No cure no pay’ dan toch een belastbare vergoeding?

Eind 2016 oordeelde het Hof van Justitie in de zaak Bastova (C-432/15 dd. 10.11.2016, klik hier)​ dat het prijzengeld dat de eigenaar van een paard krijgt voor het behalen van een bepaalde plaats in een wedstrijd niet de tegenprestatie is voor het ter beschikking stellen van het paard aan de organisator van de wedstrijd en bijgevolg omwille daarvan niet aan btw onderworpen is. Ook het feit dat die vergoeding onzeker is, was een criterium voor het Hof om te oordelen dat het prijzengeld niet aan btw onderworpen was.
Deze uitspraak heeft sommige auteurs doen besluiten dat een vergoeding op basis van het ‘no cure no pay’ principe evenmin aan btw is onderworpen gelet op het onzeker karakter van de vergoeding.
Een Nederlandse rechtbank sprak zich onlangs uit over deze stelling. Een advocaat komt met zijn cliënt overeen juridische procedures voor de cliënt te voeren waarvoor de cliënt alleen een vergoeding verschuldigd is bij een succesvolle afloop. Het bedrag dat de cliënt dan verschuldigd is, is gelijk aan de toegekende proceskostenvergoeding.
Voor de rechtbank is er een voldoende rechtstreeks band tussen de vergoeding die de advocaat ontvangt en de prestatie die de advocaat hiervoor verricht. Of er al dan niet een vergoeding wordt ontvangen, en zo ja, hoe veel die zal bedragen, doet geen afbreuk aan deze rechtstreekse band.
De rechtbank wijst de rechtspraak in de zaak Bastova hier af omdat het Hof in die zaak oordeelde dat er geen rechtsreekse band was tussen de vergoeding (het prijzengeld) en de dienst die daarvoor verricht zou zijn (terbeschikkingstelling van het paard aan de organisator).
Rb. Zeeland-West-Brabant, 4 oktober 2017, BRE-16_4298​

GKS en foodtrucks: een toelichting bij de nieuwe circulaire

Enkel de jaaromzet uit het verstrekken van maaltijden die ter plaatse worden verbruikt (onderworpen aan 12% btw), moet in aanmerking genomen worden om na te gaan of de € 25.000-drempel is overschreden. Is dat het geval, dan moet een GKS worden gebruikt. De fiscus breidt in een nieuwe circulaire het begrip ‘restaurantdienst’ (12% voor het eten, 21% voor de dranken) uit om de concurrentieverstoring door de verschillende btw-tarieven tussen foodstrucks (die momenteel vaak het btw-tarief van 6% voor de levering van voedingswaren toepassen) en de traditionele horeca (cafés, tavernes, restaurants, …) te verminderen.
Ook exploitanten van mobiele kramen moeten per kraam nagaan of ze die drempel overschrijden. Bij een mobiel kraam is er sprake van een restaurantdienst wanneer de klant aan of in de nabijheid van het kraam kan beschikken over een ruimte van de exploitant van het kraam die is ingericht om ter plaatse maaltijden en/of dranken te verbruiken. Let op: volgens de fiscus hoeft die ruimte niet door de exploitant van het kraam zelf ter beschikking worden gesteld. Dit kan evengoed door een derde gebeuren, bv. door de organisator van een foodtruckfestival (multifunctionele ruimten zoals de foyer in een cinema of de wachtzaal in een station zijn geen ruimten voor verbruik ter plaatse).
Gaat het om een gesloten ruimte, dan is er sprake van een restaurantdienst als:

die ruimte voorzien is van een infrastructuur die de klanten de mogelijkheid biedt om daar hun spijzen en/of dranken, zittend of staand (gewone tafels, statafels of eetbalie) te verbruiken;
de klant er effectief gebruik van maakt.

Gaat het om een ruimte ‘in open lucht’, dan gaat het om een restaurantdienst als naast een of meerdere (sta)tafels of uitklapbare toog waaraan de klant de maaltijden in open lucht verbruikt, nog minstens een van de volgende infrastructuurelementen is voorzien:

grondbekleding (andere dan de vaste wegbekleding);
(terras)verwarming;
bescherming tegen de zon of regen (bijvoorbeeld parasol, stertent) die nuttig is voor de verbruiker;
sfeermuziek verstrekt door de exploitant;

Los van het feit of een van voormelde infrastructuurelementen is voorzien, zal er steeds sprake zijn van een restaurantdienst als in voormeld geval:

de klanten hun spijzen en/of dranken al zittend kunnen nuttigen;
tafelgerei (duurzaam of wegwerp) voor een verbruik ter plaatse voorhanden is (bestek, borden, glazen, enz.), of als de spijzen en/of dranken op een dienblad overhandigd worden;
er bediening aan tafel is en/of de klant zelf niet instaat voor het afruimen.

In een zeer letterlijke toepassing van deze standpunten, zou men kunnen besluiten dat er in de praktijk snel sprake kan zijn van een restaurantdienst wanneer de klant aan het kraam in open lucht de spijzen en/of dranken nuttigt. Of dit nog te rijmen valt met de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie is een andere vraag.
Voor foodtrucks op festivals is de fiscus soepeler. Daar blijft een verbruik van spijzen en/of dranken in open lucht een goederenlevering (tenzij de exploitant enkel factureert aan de organisator van het festival om daar maaltijden te verstrekken aan diens genodigden/klanten, want dan is het een cateringdienst). Maar mag de fiscus die situatie wel anders behandelen dan een foodtruck op een markt of een sportevenement?
In elk geval zullen de controleurs ter plaatse heel wat evenementen moeten bezoeken om feitelijke vaststellingen te kunnen doen en zo na te gaan of de exploitant zijn omzet aan 6% (meeneem) en aan 12%/21% (restaurantdienst) correct aangeeft.
En de exploitanten van foodtrucks? Zij zullen voor hun restaurantdiensten een GKS-ticket moeten uitreiken, of een btw-bonnetje indien het gebruik van een GKS voor hen niet verplicht is.

 
Klik hier voor een grondige samenvatting van de nieuwe GKS-circulaire

Nog maar eens uitstel van btw-heffing op pro deo-vergoeding van advocaten en gerechtsdeurwaarders

Ingevolge rechtspraak van het Europese Hof van Justitie besliste de fiscus eind vorig jaar dat de pro deo-vergoedingen van advocaten en gerechtsdeurwaarders vanaf 1 april 2017 niet langer zouden kunnen genieten van het bijzonder btw-tarief van nul procent, met als gevolg dat advocaten en gerechtsdeurwaarders de btw die in die vergoedingen is begrepen zouden moeten aangeven en afdragen (beslissing nr. E.T. 131.005 van 23 december 2016). Op 27 maart 2017 liet de fiscus weten dat deze btw-heffing werd uitgesteld naar 1 september 2017 en dat die nieuwe regeling nog in een circulaire toegelicht zou worden. Op 1 september 2017 werd een bijkomend uitstel van deze btw-heffing aangekondigd tot 1 januari 2018.
De fiscus laat nu weten dat de btw-heffing op pro deo-vergoedingen van advocaten en gerechtsdeurwaarders alweer wordt uitgesteld, en deze keer tot 1 juli 2018.
FOD Financiën, bericht dd. 21.12.2017

Europese Raad aanvaardt uitbreiding MOSS-regeling naar verkopen op afstand vanaf 2021

In de Europese Raad van de ministers van financiën (ECOFIN) is een akkoord bereikt over de ontwerprichtlijnen ter vereenvoudiging van de bw-regels voor de digitale markt. Zo zal vanaf 2021 de MOSS-regeling worden uitgebreid naar de verkopen op afstand. Dat betekent dat ondernemers die vanuit België goederen verkopen aan particulieren in andere lidstaten en geheel of deels betrokken zijn bij het vervoer van de goederen naar die klanten, steeds btw zullen moeten aanrekenen van de lidstaat naar waar de goederen zijn vervoerd. Maar hiervoor zal de Belgische onderneming niet meer moeten registreren in die lidstaat want de buitenlandse btw die ze op haar verkopen op afstand moet aanrekenen zal ze in België via de MOSS-aangifte kunnen voldoen. Verder is voorzien dat de websites langs waar verkopen op afstand worden aangeboden aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de inning van de correcte btw op de via hun website verrichte verkopen. Ook de btw-vrijstelling bij invoer van kleine zendingen wordt afgeschaft.
Persmededeling van de Raad van 5 december 2017
 

Minister overweegt uitbreiding regeling schenking voedseloverschotten naar kledingoverschotten

Wanneer een handelaar goederen wegschenkt waarop hij bij de aankoop de btw heeft kunnen recupereren (bv. handelsgoederen) dan​ is hij over deze schenking btw verschuldigd (artikel 12, § 1 Wbtw).
Als de handelaar kledingoverschotten schenkt aan een erkende organisatie met een goed doel die de kleding uitvoert buiten de EU of aan slachtoffers van een ramp, is er geen btw verschuldigd over deze schenking.
Evenmin is de handelaar btw verschuldigd over de schenkingen van voedseloverschotten aan voedselbanken, publiekrechtelijke instellingen of door hen erkende caritatieve instellingen.
De minister is bereid een verdere uitbreiding van deze regel naar kledingoverschotten te overwegen, op voorwaarde dat de weggegeven kledij niet in concurrentie komt met de traditionele handel in kleding en dat daardoor geen administratieve rompslomp wordt gecreëerd. 
Kamer, 2017-2018, PLEN 198, Vraag nr. 2425, D. Janssens, 23 november 2017

Transportdiensten in België te belasten met btw indien de afnemer een niet in de EU gevestigde btw-plichtige is

Diensten inzake goederenvervoer en de daarmee samenhangende diensten die voor een btw-plichtige worden verricht, vinden volgens de B2B-hoofdregel voor de btw in principe plaats waar de afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
Maar als een dienst op basis van die B2B-hoofdregel plaatsvindt buiten de EU, kan een lidstaat beslissen die dienst alsnog op zijn grondgebied te lokaliseren wanneer deze daar effectief wordt gebruikt of geëxploiteerd. Omgekeerd kan een lidstaat waar de dienst op basis van de B2B-hoofdregel plaatsvindt, beslissen geen btw erover te heffen, door die dienst te lokaliseren waar hij werkelijk wordt gebruikt of geëxploiteerd indien dit buiten de EU is.
Deze mogelijkheid wordt geboden door artikel 59bis van de btw-richtlijn, in België omgezet in artikel 21, § 4 Wbtw, dat deze bevoegdheid aan de Koning delegeert.
Met het KB nr. 57 van 17 maart 2010 implementeerde de fiscus de regel van het werkelijk gebruik voor goederenvervoerdiensten en de ermee samenhangende diensten. In de mate dat ze werkelijk werden gebruikt of geëxploiteerd buiten de EU, vonden ze ook aldaar plaats en was er dus geen Belgische btw verschuldigd, wanneer ze op basis van de B2B-hoofdregel in België plaatsvonden (btw-plichtige afnemer gevestigd in België).
Maar volgens de fiscus gaf die bepaling aanleiding tot heel wat moeilijkheden bij goederenvervoerdiensten en de ermee samenhangende diensten die slechts deels buiten de EU werkelijk werden gebruikt of geëxploiteerd. Dienstverrichters moesten in dat geval verplicht bepalen welk gedeelte van het totale traject buiten en welk gedeelte binnen de EU werd afgelegd.
De fiscus vervangt nu het oude KB 57 door een nieuwe versie waarin voormeld werkelijk gebruik of exploitatie enkel toepassing vindt indien het volledige traject van de goederenvervoerdienst wordt afgelegd buiten de EU. Dit nieuwe KB treedt in werking vanaf 23 november 2017 (tiende dag na publicatie in het B.S.).
Tegelijkertijd voert de wetgever ook in de omgekeerde richting de toepassing van het werkelijk gebruik of exploitatie in voor goederenvervoerdiensten en de ermee samenhangende diensten. Dat betekent dat deze diensten in België plaatsvinden wanneer ze hier werkelijk worden gebruikt of geëxploiteerd terwijl ze op basis van de B2B-hoofdregel belastbaar geweest zouden zijn buiten de EU (btw-plichtige afnemer gevestigd buiten de EU). En ook hier stelt het nieuwe KB nr. 57 voor alle duidelijkheid dat deze bepaling van het werkelijk gebruik of exploitatie enkel geldt wanneer het volledige traject van de goederenvervoerdienst wordt afgelegd in België.
Als niet in de EU gevestigde ondernemingen in België een voorraad van goederen hebben die in het vrije verkeer zijn, en van daaruit door een Belgische transporteur goederen laten vervoeren naar hun kanten in België (bv. bij webshopverkopen), dan zal die transporteur Belgische btw moeten aanrekenen.
Voor de volledigheid geven we nog mee dat een lidstaat geen toepassing kan maken van de regel van het werkelijk gebruik of exploitatie wanneer de dienst op basis van de B2B-hoofregel plaatsvindt in een andere lidstaat dan die waar het werkelijk gebruik of exploitatie ervan plaatsvindt.
KB nr. 57 van 31 oktober 2017, B.S. 13 november 2017

Nog geen akkoord over uitbreiding MOSS-regeling naar andere diensten en afstandsverkopen

De lidstaten van de EU zijn vandaag niet tot een akkoord kunnen komen over de uitbreiding van de MOSS-regeling naar andere diensten (lokale diensten die niet onder de algemene Europese ​verlegging van heffing vallen) en afstandsverkopen.
Duitsland uitte nog diverse bezwaren waaronder het feit dat elke lidstaat dan bijkomende controlemaatregelen moet nemen voor de 27 andere lidstaten van wie men de btw-ontvangsten int. Duitsland zou wel graag hebben dat er nog onder het Estse voorzitterschap een akkoord wordt bereikt.
Waar de lidstaten het wel eens over lijken te zijn is de toevoeging aan het oorspronkelijke voorstel om de uitbaters van de e-platforms langswaar de goederen worden aangeboden, mee aansprakelijk te stellen voor de correcte inning van de btw.
De Europese Commissie hoopt dat op de ECOFIN-raad van december 2017 de lidstaten hun akkoord kunnen geven aan de voorstellen.

ECOFIN-raad, 7 november 2017​

Minister erkent 4 elektronische platformen voor bijzondere regeling deeleconomie

Met het KB van 22 oktober 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:

‘www.wurk.be’ (commv. Klusser) – vanaf 16 mei 2017;
‘www.wetasker.com’ (bvba WETASKER) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.helpper.be’ (nv HELPPER) – vanaf 15 juni 2017;
‘www.deelplatform.be’ (bvba RED CARROTS) – vanaf 1 november 2017

Minister erkent 4 elektronische platformen voor bijzondere regeling deeleconomie

Met het KB van 22 oktober 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:

‘www.huiswerk-instituut.be’ (commv. Opleiding en huiswerkinstituut) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.kluster.work’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba StarPirates) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.shippr.be’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba Shippr) – vanaf 30 juni 2017;
‘www.vengo.technology’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba VENGO) – vanaf 1 juli 2017.

Verkoop projectvennootschap ipv het onroerend goed zelf is geen misbruik

In de vastgoedsector wordt al eens op volgende werkwijze gehandeld: vastgoedpromotoren richten een projectvennootschap op waarin de bouw en de ontwikkeling van het gebouw zal gebeuren om eenmaal het gebouw is opgericht en opgeleverd, de aandelen van de projectvennootschap te verkopen aan een aantal investeringsmaatschappijen.
Volgens de BBI is het gebruik van de projectvennootschappen een louter kunstmatige constructie om het gebouw over te dragen aan de finale investeerders, zonder dat er btw verschuldigd wordt (de verkoop van aandelen is vrijgesteld van btw door artikel 44, § 3, 10° Wbtw). De BBI vordert btw op het bij de verkoop van de aandelen behaalde positieve resultaat als zijnde een vergoeding voor diensten van projectontwikkeling en beroept zich hiervoor op zowel simulatie als rechtsmisbruik.
De rechtbank volgt de fiscus niet en stelt, met verwijzing naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Newey (C-653/11 dd. 20.06.2013), dat de fiscus op basis van de anti-misbruikbepaling enkel aan de contractuele bepalingen voorbij kan gaan wanneer blijkt dat die bepalingen niet de economische en commerciële realiteit weergeven, maar zuivere kunstmatige constructies vormen die geen verband houden met de economische realiteit en alleen bedoeld zijn om een belastingvoordeel te verkrijgen. De fiscus slaagt er volgens de rechtbank niet in om aan te tonen welke dan de diensten zijn die werkelijk zijn verricht, en door wie, in de plaats van wat juridisch is voorgesteld, namelijk de verkoop van de aandelen.
Voor de rechtbank is het duidelijk dat werken met een projectvennootschap wel degelijk overeenstemt met de realiteit, te meer omdat in deze zaak het gebruik van zo’n projectvennootschap contractueel was opgelegd door de opdrachtgever, in casu de Vlaamse overheid.
Naar verluidt heeft de fiscus beroep aangetekend.

Commentaar
De rechtbank houdt dus voor de toepassing van de anti-misbruikbepaling enkel vast aan de ‘economische realiteit’. Die zienswijze kan er op neer komen dat wanneer men constructies opzet om bv. verschuldigde btw te vermijden, de fiscus die handelswijze niet als misbruik kan beschouwen indien ze maar breed genoeg wordt toegepast in de betrokken sector. Dergelijke visie zou het doel van de anti-misbruikleer zwaar kunnen uithollen.
Had de BBI bovendien niet beter de verkoop van de aandelen als de verkoop van een gebouw kunnen herkwalificeren? Dat heeft de fiscus al eens geprobeerd in een zaak waarin een immovennootschap voor haar project een dochtervennootschap opricht waarin de immovennootschap een onroerend goed inbrengt dat moet worden afgebroken om er vervolgens een nieuw gebouw op te richten. Daarna zoekt de immovennootschap een andere vennootschap die de aandelen van de projectvennootschap wil kopen. Tenslotte verhuurt de projectvennootschap het gebouw aan de koper van haar aandelen. Volgens de fiscus was de intentie van de partijen enkel de verkoop van het gebouw. Maar ook hier oordeelde de rechtbank van Brussel dat er geen sprake was van misbruik omdat de gebruikte handelswijze wel een andere verklaring had dan een louter fiscale: het komt in de onroerend goedsector vaak voor dat een dochtervennootschap wordt opgericht waarvan later de aandelen worden verkocht in plaats van de verkoop van het onroerend goed zelf.

Rb. Brussel, rolnr. 16/1322/A, 9 juni 2017