Circulaire geeft eerste toelichting bij diverse wijzigingen aan het Wbtw van eind 2017
De Wet van 29 november 2017 (klik hier voor de wetgevingsstukken) voerde aan het Wbtw wijzigingen door met betrekking tot onder meer:
opeisbaarheid van de btw voor handelingen met particulieren;
eigen werk in onroerende staat;
actieve verdeling;
btw-vrijstelling voor zeeschepen.
De fiscus geeft nu een eerste commentaar bij deze wetswijzigingen.
Opeisbaarheid van de btw
Op de hoofdregel dat de btw opeisbaar wordt bij de levering of de dienstverrichting, bestaan verschillende uitzonderingen:
vrijgestelde IC-leveringen;
intracommunautaire diensten;
handelingen voor openbare instellingen (B2G);
dagontvangstenstelsel (handelingen met particulieren zonder factureringsplicht).
Ook als de factuur verplicht moet worden uitgereikt in andere dan de eerste drie hiervoor vermelde gevallen, gelden er specifieke regels. De btw wordt dan opeisbaar bij:
het uitreiken van de factuur;
uiterlijk de 15de van de maand volgend op de maand van de levering of de dienst als de factuur dan nog niet is uitgereikt;
bij ontvangst van een vooruitbetaling vooraleer de goederen zijn geleverd of de dienst is verricht en voordat de factuur is uitgereikt.
Maar volgens de oude tekst in de wetgeving gold voormelde afwijking enkel indien de factuur verplicht moest worden uitgereikt door artikel 53, § 2, eerste lid Wbtw, met name in de volgende gevallen:
de leveringen of diensten voor belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen;
de verkopen op afstand;
de intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen voor particulieren;
de gevallen waarin de btw opeisbaar wordt bij de ontvangst van de prijs of van een deel ervan, voor het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt.
Door specifiek naar het eerste lid van artikel 53, § 2 Wbtw te verwijzen, golden voor handelingen voor particulieren die verplicht moeten worden gefactureerd ingevolge artikel 1 van het KB nr. 1, die regels inzake opeisbaarheid voor verplicht te factureren handelingen niet (in tegenstelling tot wat volgens de Memorie van Toelichting bij de wet van 6 december 2015 de bedoeling was). Evenmin gold de regeling dagontvangsten aangezien de factuur verplicht was, maar dit ingevolge artikel 53, § 2, vijfde lid Wbtw.
Door de verwijzing naar het eerste lid te schrappen, en dus enkel nog te verwijzen naar artikel 53, § 2 Wbtw, geldt voortaan dus ook dat voor handelingen voor particulieren waarvoor verplicht een factuur moet worden uitgereikt ingevolge artikel 1 van het KB nr. 1, de btw opeisbaar wordt:
bij het uitreiken van de factuur;
uiterlijk de 15de van de maand volgend op de maand van de levering of de dienst als de factuur dan nog niet is uitgereikt;
bij ontvangst van een vooruitbetaling vooraleer de goederen zijn geleverd of de dienst is verricht en voordat de factuur is uitgereikt.
De fiscus bevestigt nog dat ze de btw-plichtigen die vóór de publicatie van deze circulaire deze regel niet zouden gevolgd hebben, maar als tijdstip van opeisbaarheid van de btw het moment van de incassering van de prijs in aanmerking zouden hebben genomen, niet zal sanctioneren.
Eigen werk in onroerende staat
De Belgische btw-wetgeving stelde de uitvoering van een werk in onroerende staat door een btw-plichtige voor de doeleinden van zijn economische activiteit, steeds gelijk met een dienst ten bezwarende titel, met uitzondering van:
de oprichting van een gebouw door een beroepsoprichter;
het uitvoeren van reinigings-, herstellings, en onderhoudswerken, maar enkel indien de btw moest die verschuldigd zijn, toch volledig aftrekbaar zou zijn.
Volgens de btw-richtlijn kan zo’n werk slechts gelijkgesteld worden met een dienst ten bezwarende titel wanneer de btw, moest die over dat werk verschuldigd zijn, niet volledig aftrekbaar zou zijn. Dus paste de wetgever op vraag van de Europese Commissie artikel 19, § 2, 1° Wbtw aan.
Voortaan zal een btw-plichtige enkel nog btw aan zichzelf in rekening moeten brengen voor een werk in onroerende staat dat hij (en/of zijn personeel) voor beroepsdoeleinden heeft verricht wanneer hij de btw, moest die verschuldigd zijn, niet volledig kan aftrekken. De fiscus aanvaardt zelfs dit nieuwe standpunt voor het verleden. Hij zal dus geen btw vorderen op eigen werk in onroerende staat uitgevoerd door een btw-plichtige vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe regeling (16 december 2017) waarover geen btw is afgedragen, indien die btw toch volledig aftrekbaar zou zijn.
Dat is uiteraard ook van belang voor een eventuele herziening van de btw. In zijn circulaire stelt de fiscus dat ook onder deze nieuwe regeling het betrokken gebouw nog steeds een bedrijfsmiddel (in de zin van artikel 6 van het KB nr. 3) blijft. Bijgevolg zal de btw geheven van de uitgaven voor de oprichting van een nieuw gebouw en die volledig in aftrek werd gebracht (in het bijzonder de aankoop van materialen), beschouwd moeten worden als btw geheven van bedrijfsmiddelen die onderworpen is aan de herzieningstermijn van 15 jaar (artikelen 7 en 9 van het KB nr. 3).
Bovendien wordt nu ook in artikel 19, § 2 Wbtw (zoals reeds uit diverse administratieve toleranties bleek) uitdrukkelijk gesteld dat er geen btw meer verschuldigd is over reinigings-, onderhouds- en herstellingswerk dat een btw-plichtige (en/of zijn personeel) uitvoert voor zijn beroepsdoeleinden. Ook hier aanvaardt de fiscus dit nieuwe standpunt voor het verleden. Hij zal dus geen btw vorderen op eigen werk in onroerende staat bestaande uit onderhouds-, reinigings- of herstellingswerk, dat is uitgevoerd door een btw-plichtige vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe regeling (16 december 2017) en waarover geen btw is afgedragen.
Aan artikel 19, § 2, 2° Wbtw werd nog een technische aanpassing doorgevoerd, maar die heeft voor de praktijk geen gevolgen. Als een btw-plichtige en/of zijn personeel een werk in onroerende staat om niet (zonder tegenprestatie) uitvoeren voor andere doeleinden dan die van de btw-activiteit, dan zal de btw-plichtige daarover nog steeds btw verschuldigd zijn.
Actieve veredeling bij invoer
In de btw-wetgeving werd bij de douaneregeling actieve veredeling de verwijzing naar het schorsingssysteem geschrapt. Aangezien in de nieuwe douanewetgeving de beide regelingen van actieve veredeling (systeem met schorsing en het systeem met terugbetaling van invoerrechten) zijn samengevoegd tot één regeling actieve veredeling waarbij de douanerechten worden geschorst, werd de verwijzing in het Wbtw naar die schorsingsregeling overbodig.
Bovendien is in het nieuwe douanewetboek de regeling behandeling onder douanetoezicht (BOD) geïncorporeerd in de douaneregeling actieve veredeling, dus zal over de invoer van goederen die geplaatst worden onder de regeling BOD nog geen btw verschuldigd zijn. Hierdoor zal de invoer-btw verschuldigd zijn:
op het tijdstip dat de douaneregeling aangezuiverd wordt door het in vrije verkeer brengen van de goederen
en in de lidstaat waar de goederen uit de douaneregeling actieve veredeling gaan.
Schepen voor de vaart op volle zee
De vrijstellingen voorzien in artikel 42, § 1, Wbtw waren onder meer van toepassing op zeeschepen. Dat artikel is de omzetting van artikel 148, punten a), c) en d) van de btw-richtlijn, dat in een btw-vrijstelling voorziet voor de schepen voor de vaart op volle zee waarmee passagiersvervoer tegen betaling plaatsvindt of die worden gebruikt voor de uitoefening van een industriële, handels- of visserijactiviteit. Voor die vrijstelling telt volgens de btw-richtlijn dus enkel het werkelijk gebruik op volle zee, en niet louter de materiële kenmerken van het schip.
De wetgever brengt nu artikel 42, § 1 Wbtw in overeenstemming met de btw-richtlijn. Het concept ‘volle zee’ heeft daarbij, overeenkomstig de richtsnoeren van het 103de btw-comité, betrekking op elk gedeelte van de zee buiten de territoriale wateren van een land dat zich verder bevindt dan ten hoogste 12 zeemijlen te rekenen vanaf basislijnen die bepaald zijn in overeenstemming met het internationaal recht van de zee.
Aangezien dit nieuwe standpunt een impact kan hebben op de toepassing van de vrijstelling op bestaande zeeschepen, worden momenteel nog onderhandelingen gevoerd met de betrokken sectoren. Daarom aanvaardt de fiscus dat voorlopig, en in afwachting van de publicatie van een uitgebreidere commentaar op deze nieuwe regeling, de bepalingen van het oude art. 42, § 1, eerste lid, 1°, a) Wbtw onverkort van toepassing blijven.
Een andere technische aanpassing is het specifiek vernoemen van schepen voor kustvisserij, anders zouden zeeschepen die enkel voor kustvisserij worden gebruikt niet langer vrijgesteld zijn, aangezien enkel het gebruik op volle zee bepalend is voor de vrijstelling voor schepen.
Kostendelende verenigingen
Artikel 44, § 2bis Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor de diensten verricht aan hun leden door zelfstandige groeperingen van personen (onder bepaalde voorwaarden). De fiscus verduidelijkt dat de aanpassing aan artikel 44, § 2bis Wbtw tot doel heeft duidelijk te stellen dat zo’n zelfstandige groepering steeds de hoedanigheid heeft van btw-plichtige (vrijgestelde of gemengde btw-plichtige). De leden zelf kunnen uiteraard niet-btw-plichtigen zijn.
Aangiften aanvang, wijziging en stopzetting btw-activiteit
In artikel 53octies, § 2 Wbtw wordt aan de Koning nu ook machtiging verleent om toe te staan of te verplichten dat niet enkel de btw-aangifte zelf, maar ook de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van de btw-activiteit langs elektronische weg kunnen of moeten worden ingediend. Momenteel is er nog geen KB uitgevaardigd dat deze maatregel effectief in de praktijk omzet.
Al deze maatregelen zijn in werking getreden op 16 december 2017.
Fisconetplus, circulaire nr. 20, 12 februari 2018