Update toepassing verlaagd btw-tarief voor meststoffen

Rubriek XII, 8., van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet in een verlaagd btw-tarief van 6% voor meststoffen. De fiscus werkt zijn oude commentaar (beslissing nr. E.T.101.828 van 01.07.2002) bij want die verwees nog naar het KB van 7 januari 1998, wat echter werd vervangen door het KB van 28 januari 2013 (betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten).
De belangrijkste wijziging in het administratieve standpunt heeft betrekking op de bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik vermengd met meststoffen en zuiveringsslib.
Normaliter heeft voormelde rubriek XII, 8. enkel betrekking op meststoffen, namelijk producten die voedingsstoffen leveren aan planten. Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten genieten, behoudens enkele administratieve toleranties, geen verlaagd tarief.
De volgende producten vallen onder voormeld verlaagd tarief (met verwijzing naar de rubriek indien en waaronder ze in het KB dd. 28.01.2013 zijn opgenomen):

Meststoffen (hoofdstuk I);
Meststoffen op basis van secundaire elementen  (hoofdstuk II);
Organische bodemverbeterende middelen (hoofdstuk III.A);
Meststoffen die micronutriënten bevatten (hoofdstuk V);
Meststoffen voor de aanmaak van voedingsoplossingen voor hydrocultuur en substraatteelt (hoofdstuk VI);
De producten hiervoor niet bedoeld maar waarvoor de minister van Volksgezondheid de verhandeling en het gebruik als meststof toelaat, en enkel voor de duur van die toelating;
Zuiveringsslib (hoofdstuk VIII) waarvoor toelating is verkregen het te gebruiken als meststof in de landbouw – deze producten dienen een toelatingsnummer – SB-nummer – te hebben);
EG-meststoffen die voldoen aan de voorwaarden van de verordening (EG) 2003/2003 van 13.10.2003.

De volgende producten genieten bij administratieve tolerantie eveneens het verlaagd tarief van 6%:

Meststoffen of bodemverbeterende middelen die van de natuurlijke voortbrengselen van de hoeve voortkomen als deze:

in hun natuurlijke staat in de handel worden gebracht of gebruikt;
en geleverd worden als meststoffen of bodemverbeterende middelen;

Potgrond of teelaarde waar meststoffen aan werden toegevoegd in zo’n verhouding dat de verkregen samenstelling haar wezenlijk karakter aan de meststoffen ontleent, op voorwaarde dat het mengsel als meststof te koop wordt aangeboden (dus moet het ook beoogd zijn in één van voormelde hoofdstukken van het KB dd. 28.01.2013).​

 
De volgende producten vallen niet onder de toepassing van het verlaagd tarief en worden belast aan 21% (met verwijzing naar de rubriek indien en waaronder ze in het KB dd. 28.01.2013 zijn opgenomen):​​

Fysische bodemverbeterende middelen (hoofdstuk III.B);
Teeltsubstraten ​(hoofdstuk IV);
Aanverwante producten (hoofdstuk VII – producten op basis van dicyaandiamide);
Zuiveringsslib (hoofdstuk VIII) waarvoor geen toelating is verkregen het te gebruiken als meststof in de landbouw).

De volgende producten genieten het verlaagd tarief van 12% voorzien in rubriek III van de tabel B van de bijlage bij het KB nr. 20:

Een bestrijdingsmiddel beoogd door rubriek III van tabel B vermengd met een meststof beoogd door rubriek XII, 8. van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 (ongeacht of dit product wel of niet is vermeld in hoofdstuk I van het KB dd. 28.01.2013).

Fisconetplus, circulaire nr. 32, 8 maart 2018

Ook vrijstelling voor gerechtsdeurwaarder als familiaal of schuldbemiddelaar en als voorlopig bewindvoerder

In zijn beslissing nr. E.T. 122.121 dd. 08.03.2012 becommentarieerde de fiscus de gevolgen van de afschaffing per 1 januari 2012 van de algemene btw-vrijstelling voor gerechtsdeurwaarders (klik hier voor meer info).
Die commentaar werd aangevuld door de beslissing nr. 122.121/2 dd. 23.04.2012 (meer info).
In een nieuwe circulaire (nr. 30 dd. 07.03.2018) vult de fiscus voormelde commentaar aan met betrekking tot de handelingen die een gerechtsdeurwaarder verricht in zijn aanstelling als:

voorlopig bewindvoerder: vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw als de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 488bisvan het Burgerlijk Wetboek door een rechter is aangesteld;
schuldbemiddelaar in collectieve schuldenregeling: vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw
schuldbemiddelaar in minnelijke schuldenregeling: vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw
bemiddelaar in familiezaken: vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 5° Wbtw, ongeacht of de gerechtsdeurwaarder handelt als erken of niet erkend familiaal bemiddelaar.

Fisconetplus, circulaire nr. 30, 7 maart 2018

Minister erkent 6 elektronische platformen voor bijzondere regeling deeleconomie

Met het KB van 28 januari 2018 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:

‘www.bijleszoeker.be’ (vzw Centrum voor duurzame digitale onderwijsontwikkeling) – vanaf 1 december 2017; 
‘www.plat-entre-voisins.be’ (commv. PLAT ENTRE VOISINS) – vanaf 1 december 2017; 
‘www.trixxo.be’ (nv Vdet) – vanaf 1 december 2017
‘www.sagio.be’ (vzw Sagio.be) – vanaf 10 december 2017; 
‘www.howala.com’ (vennootschap van Nederlandse recht Howala) – vanaf 1 januari 2018; 
‘www.deliveroo.be’ (bvba DELIVEROO BELGIUM) – vanaf 18 januari 2018;

Minister erkent 3 elektronische platformen voor bijzondere regeling deeleconomie en trekt één erkenning in

Met het KB van 13 december 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:

‘www.hetbijlesbureau.be’ (commv. Het Bijlesbureau) – vanaf 1 oktober 2017
‘www.parcify.be’ en de verbonden mobiele applicatie (nv Parcify) – vanaf 1 oktober 2017; 
‘www.shortstreet.be’ (bvba LSQ) – vanaf 15 december 2017;

De erkenning toegekend aan het volgende elektronische platform en aan de verbonden mobiele applicatie wordt ingetrokken:

‘www.bringr.be’ en de verbonden mobiele applicatie (nv van publiek recht bpost) – erkenning ingetrokken vanaf 1 oktober 2017​.

Boete niet-gebruiken van een GKS: minister belooft minstens drie maanden tussen eerste en tweede boete

In zijn antwoord op een parlementaire vraag met betrekking tot het gebruik van een geregistreerd kassasysteem (GKS), geeft de minister enerzijds wat statistische info mee over het aantal registraties voor de GKS en de uitgevoerde controles m.b.t. het GKS.
Volgens de minister zullen de btw-plichtigen​ die bij een controle een boete hebben gekregen ​wegens het niet in gebruik hebben van een GKS, binnenkort opnieuw een controle krijgen indien zij in hun inrichting nog geen GKS hebben geregistreerd. 
Wat de boete betreft, moet er volgens de minister sowieso  rekening gehouden worden met een periode van minimaal drie maanden tussen de betekening van de eerste overtreding en een eventueel tweede bezoek.

Vr. & Antw. Kamer, 2017-2018, 54-143, 29 januari 2018, vraag nr. 1976, N. Lanjri, 8 december 2017

Boete van 200% terecht verminderd naar 50% wegens kleinschaligheid fraude en eerder passieve betrokkenheid

In het kader van een fraudeonderzoek bij een drankenhandel voor leveringen aan btw-plichtigen waarvoor geen factuur wordt uitgereikt, wordt bij een van de afnemers btw ingevorderd op niet aangegeven omzet, vermeerderd met een boete van 200%.
Het Hof van Beroep in Gent (dd. 05.04.2016) verminderde de boete tot 50%, waartegen de fiscus een voorziening in Cassatie indiende.
Cassatie bevestigt nu de uitspraak van het Hof van Beroep.
De rechters mogen een fiscale boete toetsen, maar dit toetsingsrecht houdt niet in dat de rechter op grond van een subjectieve appreciatie van wat hij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen wettelijke regels in, boeten kan kwijtschelden of verminderen.
Volgens Cassatie heeft het Hof van Beroep de verlaging van de boete naar 50% voldoende gemotiveerd::

de omvang van de boete is niet in redelijke verhouding met de relatief beperkte omvang van de fraude;
het opleggen van de boete mag niet tot gevolg hebben dat de btw-plichtige onredelijk zwaar gestraft wordt; 
rekening houdend met slechts beperkte drankenafnames, is de btw-plichtige niet de bedenker​ van het grootschalig zwart circuit en speelde hij eerder een passieve rol in een fraudesysteem dat door de leverancier werd aangeboden;
een effectieve belastingverhoging van 50% is in redelijke verhouding met de zwaarte van de inbreuken en de concrete context waarin de fraude zich heeft afgespeeld.

Cassatie, rolnr. F.16.0160.N, 18 januari 2018

21% voor begeleide rondleiding in een brouwerij

Rubriek XXVIII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet in een verlaagd btw-tarief van 6% voor de toekenning van het recht op toegang tot inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak, alsmede de toekenning van het recht gebruik ervan te maken, met uitzondering van:
de toekenning van het recht gebruik te maken van automatische ontspanningstoestellen;
de terbeschikkingstelling van roerende goederen.
De minister bevestigt dat een begeleide rondleiding in een brouwerij niet onder dit verlaagd tarief valt en dat België ingevolge de Europese btw-regelgeving niet gemachtigd is hiervoor een verlaagd tarief toe te staan.
Kamercommissie Financiën, 2017-2018, COM812, vraag 23323, S. Lahaye-Battheu, 6 februari 2018​

Volgens Hof van Beroep toch 6% voor mobilhome van invalide die als persoonlijk vervoermiddel wordt gebruikt

Een natuurlijke persoon met een voor onbepaalde tijd blijvende invaliditeit van minstens 50%, toe te schrijven aan de onderste ledematen. Bijgevolg komt deze persoon in aanmerking voor het verlaagd btw-tarief van 6% voor automobielen voor personenvervoer langs de weg om als persoonlijk vervoermiddel te worden gebruikt (rubriek XXII van tabel A van de bijlage​ bij het KB nr. 20).
Voor de aankoop van een nieuwe motorhome dient de betrokken persoon het formulier 716 in bij het lokale btw-controlekantoor, wat door de bevoegde ambtenaar werd gevalideerd en waarmee dus akkoord wordt gegeven voor de toepassing van het verlaagd tarief.
Vervolgens verzoekt de betrokken persoon om de teruggaaf van deze btw (artikel 77, § 2 Wbtw). De gewestelijke directie laat aan het lokaal controlekantoor weten dat de gunst tot teruggaaf niet kon worden toegestaan omdat het gaat om een motorhome. Met als gevolg dat het lokaal controlekantoor de toestemming voor het verlaagd tarief intrekt en middels een correctieopgave 15% btw bijkomend vordert van deze persoon.​
De rechtbank van eerste aanleg geeft de fiscus gelijk (klik hier) omdat de mobilhome na de aanpassingswerken nog altijd voor verblijf kan worden gebruikt.
Voor het Hof van Beroep blijft de mindervalide argumenteren dat de mobilhome volledig werd aangepast aan haar invaliditeit en dat het haar enige voertuig is dat werd aangekocht, na de toestemming door het btw-controlekantoor, met de toepassing van het verlaagde tarief van 6%. 
Het Hof baseert zich op de wettelijke bepalingen en stelt dat de wettelijke voorwaarden voor het verlaagd btw-tarief van 6% vervuld zijn omdat:

de mindervalide blijvend invalide is voor meer dan 50% aan de onderste ledematen;
de motorhome bestemd is voor gebruik als persoonlijk vervoermiddel;
de motorhome het enige voertuig van de mindervalide is.

Dat de motorhome ook is ingericht om te overnachten en voor vakantiedoeleinden kan worden aangewend, doet volgens het Hof geen afbreuk aan de vaststelling dat een motorhome essentieel bestemd is voor het vervoer van personen.
Rubriek XXII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet niet in een uitsluiting van een motorhome van het verlaagd tarief. Het Hof ziet geen enkele reden waarom een motorhome van de toepassing van het verlaagd tarief zou moeten worden uitgesloten indien aan alle voormelde voorwaarden voor de toepassing van voormeld verlaagd tarief is voldaan.
Door te stellen dat voormeld verlaagd tarief afhankelijk zou zijn van de wijziging van het voertuig zodat het enkel nog het model heeft van een motorhome maar niet meer de essentiële kenmerken ervan, in het bijzonder wat de binneninrichting betreft, voegt de fiscus een voorwaarde toe aan de wet.  En een antwoord van de minister van financiën (waar de fiscus ook naar verwijst) heeft geen bindend karakter.
Dat inzake verkeersbelasting de vrijstelling niet-retroactief werd stopgezet, is totaal irrelevant voor de eventuele toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief. En of de aankoop van de mobilhome al dan niet is ingegeven door de goedkeuring door het bevoegde lokale btw-controlekantoor, speelt evenmin een rol.

HvB Antwerpen, rolnr. 2016/AR/809, 21 november 2017

Huurkwijtschelding is tegenprestatie voor door huurder uitgevoerde werken

Een btw-plichtige met als activiteit de exploitatie van een horecazaak, huurt van een verbonden patrimoniumonderneming een gebouw. Volgens de schriftelijke handelshuurovereenkomst:

is de verhuring ingegaan op 1 juni 2004 om te eindigen op 31 mei 2012;
zijn de verhuurde plaatsen bestemd tot de uitbating van een restaurant;
mag de huurder deze bestemming niet veranderen.

De btw-plichtige liet belangrijke verbouwings-en inrichtingswerken uitvoeren aan het gebouw, onder meer voor de brandveiligheid.
De verhuurder heeft de door de btw-plichtige verschuldigde huur voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 kwijtgescholden (in totaal € 384.000,00). Deze kwijtschelding is volgens de fiscus de tegenprestatie van de door de btw-plichtige uitgevoerde verbouwings-en inrichtingswerken. Deze laatste had dus btw moeten aanrekenen​ aan de verhuurder over de uitgevoerde werken.
Volgens de btw-plichtige is de reden voor de huurkwijtschelding het veilig stellen door de verhuurder van zijn toekomstige huurinkomsten omdat de btw-plichtige huurder financiële problemen ondervond ingevolge:

​werken in de straat;  
de kosten van voornoemde verbouwings-en inrichtingswerken.

De rechtbank van eerste aanleg volgde de fiscus in zijn zienswijze (klik hier), maar de btw-plichtige heeft tegen dit vonnis beroep aangetekend.
Het Hof van Beroep haalt de rechtspraak aan van het Europese Hof van Justitie in de zaak Serebryannay vek (C-283/12 dd. 26.09.2013). Daar oordeelde het Hof van Justitie dat er sprake is van een belastbare dienst als een btw-plichtige ingevolge een overeenkomst met de eigenaar van een appartement de reparatie en stoffering van dat appartement voor zijn rekening neemt en daardoor het recht verkrijgt om dat appartement gedurende de looptijd van deze overeenkomst te gebruiken voor zijn economische activiteit, zonder dat hij huur hoeft te betalen, terwijl de eigenaar het ingerichte appartement terugkrijgt aan het einde van die overeenkomst. Tussen die dienstverrichting en de tegenprestatie die de verrichter in ruil voor het verrichten van de dienst daadwerkelijk heeft ontvangen, bestaat een rechtstreeks verband, namelijk het recht om het betrokken appartement gedurende de looptijd van voormelde overeenkomst te gebruiken voor zijn economische activiteit.
Het Hof van Beroep komt in deze zaak tot dezelfde conclusie omdat blijkbaar vaststaat dat:
 

de huurder zich ertoe heeft verbonden om op eigen kosten de renovatiewerken te verrichten;
de huurder ingevolge de handelshuurovereenkomst het recht had verkregen om het onroerend goed, inclusief de uitgevoerde werken, te gebruiken voor zijn btw-activiteiten als restaurantuitbater;
de huurder voor de periode dat de werken werden uitgevoerd, zijnde de jaren 2008 tot en met 2012 geen huur hoefde te betalen;
uit de jaarverslagen van de verhuurder blijkt dat deze huur was kwijtgescholden ‘gezien belangrijke verbouwings- en inrichtingswerken (…) werden uitgevoerd door de huurder’;
de verhuurder het onroerend goed aan het einde van de handelshuurovereenkomst zal terugkrijgen.

Er bestaat volgens het Hof van Beroep dan ook een rechtstreeks verband tussen de uitgevoerde werken en de kwijtschelding van de huurprijs, zijnde het recht om het onroerend goed te gebruiken voor haar economische activiteit. ​
Het bestaan van dit rechtstreeks verband wordt door de btw-plichtige niet weerlegd. Zo kan hij niet zijn stelling bewijzen dat de uitgevoerde werken opgelegd zouden zijn door de brandweer (de huurovereenkomst voorziet dat aanpassingswerken, opgelegd door de overheid, ten laste zijn van de huurder), noch kan hij aantonen dat de uitgevoerde werken geen enkele waarde zouden hebben voor de verhuurder en haar niet ten goede zouden komen. Evenmin wordt aangetoond dat het om meeneembare werken zou gaan (een demonteerbare keuken, die inmiddels zou zijn vervangen). De huurder kan dus niet aantonen dat de werken uitsluitend in zijn voordeel werden gedaan en de verhuurder, aan het einde van de handelshuur, niet ten goede zouden komen. 
De btw-plichtige roept nog de verjaring in omdat het bewijskrachtig gegeven (kennisgeving 281C) waarop de fiscus zich baseerde om binnen de uitgebreide verjaringstermijn van zeven jaar de btw in te vorderen, binnen de normale verjaringstermijn van drie jaar aan de btw-administratie is overgemaakt, en de fiscus dus binnen de normale driejarige verjaringstermijn de invordering had kunnen instellen, maar dit pas na het verstrijken van deze termijn gedaan heeft.
Het is inderdaad zo dat volgens de oude bepaling (van toepassing ten tijde van het geschil) van artikel 81bis, § 1, 2de lid, 3° Wbtw het bewijskrachtig gegeven in het bezit moest zijn van de btw-administratie binnen de normale driejarige verjaringstermijn (de wetgever wijzigde met ingang van 14 juli 2016 dit artikel door eraan toe te voegen dat de uitgebreide verjaringstermijn eveneens van toepassing kan zijn als de fiscus dit bewijskrachtig gegeven ook na het verstrijken van de normale driejarige verjaringstermijn in zijn bezit krijgt). Maar daaruit kan volgens het Hof niet worden afgeleid dat de fiscus dan ook zijn vordering moet instellen binnen die driejarige verjaringstermijn.

HvB Antwerpen, rolnr. 2016/AR/34, 31 oktober 2017

Opgave 281C van directe belastingen op basis van een bekentenis is een bewijskracht gegeven voor uitbreiding btw-verjaringstermijn

De normale driejarige verjaringstermijn kan overeenkomstig artikel 81bis, 2de lid, ​3° Wbtw uitgebreid worden naar zeven jaar, onder meer wanneer bewijskrachtige gegevens, waarvan de administratie kennis heeft gekregen, aantonen dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België, dat er handelingen ten onrechte werden vrijgesteld of dat er belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die daarop van toepassing zijn.
Ingevolge een controle van de directe belasting over het jaar 2011 heeft deze administratieve eind 2014 een opgave 281C verstuurd naar de btw-administratie waarin is opgenomen dat een niet-aangegeven meeromzet is vastgesteld en dat het bewijsmiddel daarvan een bekentenis is.
Vervolgens gaat de btw-administratie over tot een navordering van 21% op de vastgestelde meeromzet (niet uit de omzet).
Volgens de btw-plichtige is de vordering van de fiscus verjaard, maar de rechtbank stelt dat terecht toepassing is gemaakt van de uitgebreide verjaringstermijn van 7 jaar ingevolge artikel 81bis, 2de lid, 3° Wbtw. De opgave 281C waarin is opgenomen dat die gebaseerd is op een bekentenis, is daarvoor een voldoende bewijskrachtig gegeven.
Rb. Antwerpen, rolnr. 15/1407/A, 18 maart 2016