Verplicht voorleggen van boeken is geen fiscale visitatie – boeken VAA woning op R/C is gelijk aan huur betalen

Bij een controle vraagt de fiscus inzage in de boeken van een btw-plichtige. Omdat deze controle doorging in de woning die door de vennootschap aan de zaakvoerder ter beschikking wordt gesteld, en dus voor privédoeleinden wordt gebruikt, is de btw-plichtige van oordeel dat de fiscus voor die controle diende te beschikken over een machtiging van de politierechter (artikel 63 Wbtw).
Het Hof stelt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds een onderzoek van de boeken ingevolge artikel 61 Wbtw (voorleggingsplicht) en anderzijds het fiscaal visitatierecht voorzien in artikel 63 Wbtw. Dat laatste is het geval waarin de fiscus bv. op eigen initiatief wil onderzoeken of er in een bepaalde ruimte stukken aanwezig zijn die van belang zijn voor de btw. Het louter inroepen van de voorleggingsplicht valt niet onder de fiscale visitatie want dat is geen onderzoeksdaad in de zin van artikel 63 Wbtw. Legt de btw-plichtige de door de fiscus gevraagde stukken voor in zijn privévertrekken, dan mag de fiscus die vertrekken betreden zonder dat daarvoor een machtiging van de politierechter vereist is.
De discussie ten gronde gaat over de aftrek die de vennootschap heeft uitgeoefend van de btw geheven van de kosten met betrekking tot de woning die ze gratis aan haar zaakvoerder ter beschikking stelt.
Van bij de oprichting (2010) werd het voordeel alle aard inzake directe belastingen voor het privégebruik van de woning geboekt op de rekening-courant van de zaakvoerder en in de opbrengsten van de vennootschap opgenomen. Het ‘gratis’ privégebruik van de woning moet dus worden beschouwd als een onroerende verhuur die van btw is vrijgesteld door artikel 44, § 3, 2°  Wbtw.
De boete van 10% die fiscus oplegde is volgens het Hof evenredig met de ernst en de aard van de gepleegde inbreuken en een aangepaste en adequate sanctionering van de door de btw-plichtige gepleegde feiten. Het gaat niet om inbreuken die buiten de wil van de btw-plichtige liggen, en deze kan zich in dit geval niet verschuilen achter de bewering dat het een louter technische betwisting betreft over de kwalificatie van de overeenkomst en dat zij gehandeld heeft conform de principes van de Europese rechtspraak.

HvB Antwerpen, rolnr. 2016/AR/104, 31 oktober 2017

Vervroegd innen van maandelijkse termijnen bij beëindiging overeenkomst voor einde minimumduur is geen schadevergoeding

Er valt vaak te discussiëren of een ‘compensatiebetaling’ een niet aan de btw onderworpen schadevergoeding is, dan wel of het toch een vergoeding betreft voor een eventuele belastbare goederenlevering of dienstprestatie.
In de zaak Société thermale d’Eugénie-les-Bains oordeelde het Europese Hof van Justitie dat het inhouden door een hotelier van een door de klant betaald voorschot als forfaitaire vergoeding ter compensatie van de schade die de hotelier heeft geleden als gevolg van de annulering door de klant, geen vergoeding voor een dienst is en geen deel uitmaakt van de maatstaf van heffing voor de btw.
In de zaak Air France-KLM en Hop!-Brit Air besliste het Hof dat het bijhouden door een luchtvaartmaatschappij van de betaling van een vliegtuigticket door de reiziger die er uiteindelijk geen gebruik van maakt, geen contractuele schadevergoeding is die niet aan de btw is onderworpen, maar wel de vergoeding voor een vervoersdienst, ook al heeft de passagier uiteindelijk geen gebruik gemaakt van de aangeboden vervoersdienst. Het Hof kwam onder meer tot deze conclusie omdat de ingehouden vergoeding gelijk was aan de door de reiziger volledig te betalen prijs voor het ticket. Bovendien kunnen luchtvaartmaatschappijen die niet-benutte dienst doorverkopen aan andere passagiers zonder dat ze de verplichting hebben de betaalde prijs aan de oorspronkelijke passagier terug te betalen. Bij gebrek aan schade is het in dergelijk geval volgens het Hof niet gerechtvaardigd om een schadevergoeding toe te kennen.
Een nieuwe zaak over compensatiebetalingen die aan het Hof wordt voorgelegd, betreft de Portugese firma MEO die actief is in de telecomsector. In bepaalde overeenkomsten tussen MEO en haar klanten is voorzien dat de klant gedurende een minimumperiode aan de overeenkomst gebonden is. In die gevallen geniet de klant bepaalde gunstige voorwaarden, zoals lagere maandelijkse termijnen. Als MEO omwille van een aan de klant toe te rekenen reden de diensten deactiveert voor het einde van die minimumperiode, is de klant een bedrag verschuldigd gelijk aan die maandelijks termijn vermenigvuldigd met het aantal maanden waarvoor de minimumcontractduur niet in acht is genomen (het compensatiebedrag). Dat is onder meer het geval bij niet-betaling door de klant van de contractueel verschuldigde maandelijkse termijnen.
MEO reikt voor deze compensatiebedragen facturen uit met de uitdrukkelijke vermelding ‘niet aan btw onderworpen’.
De Portugese fiscus is echter van oordeel dat die compensatiebedragen geen schadevergoedingen zijn en wel degelijk aan de btw onderworpen zijn.
Advocaat-generaal (AG) Kokott heeft in deze zaak haar conclusies overgemaakt aan het Hof. Volgens de AG zit deze zaak ergens tussen de twee eerder aangehaalde zaken over compensatiebedragen. Enerzijds verricht MEO na de deactivering van de aansluiting geen diensten meer voor de klant, anderzijds is de vergoeding die de klant moet betalen als hij in gebreke blijft gelijk aan de nettovergoeding​ die oorspronkelijk voor de diensten is overeengekomen. De betaalde prijs heeft betrekking op een dienst (internetaansluiting), alleen de omvang van die dienst staat nog niet vast.
Dus de klant betaalt uiteindelijk toch de overeengekomen vergoeding, alleen niet langer in maandelijkse termijnen. Men kan zich dus ook terecht afvragen welke de door MEO ‘geleden schade’ zou zijn.
Economisch beschouwd is de ‘compensatiebetaling’ gewoon de betaling van het restant van de maandelijkse termijnen die, net zoals de eerder voldane termijnen, bedoeld is om de reeds geleverde diensten te vergoeden​.
Volgens de AG is er dan ook sprake van een onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn.
De AG verduidelijkt nog dat de ontvangen compensatiebetalingen inclusief btw zijn en dat de btw die over de aangerekende compensatiebetalingen door MEO verschuldigd is, vatbaar is voor teruggaaf wanneer in voldoende mate vaststaat dat MEO van de klant geen betaling meer van de compensatievergoeding zal ontvangen.

HvJ, conclusie AG, C-295/17, MEO, 7 juni 2018

Regering dient wetsontwerp in dat diverse wijzigingen aanbrengt aan het Wbtw

​De regering heeft in de Kamer een wetsontwerp ingediend dat de volgende wijzigingen aan het Wbtw moet aanbrengen.

Schenken van voedseloverschotten
De bijzondere regeling waaronder het schenken van voedseloverschotten niet als een belastbare onttrekking wordt beschouwd zijn tot nu toe opgenomen in administratieve beslissingen. Die regeling wordt nu verankerd in de wetgeving zelf.
Er wordt een nieuwe uitzondering ingevoerd op het gelijkstellen met een levering ten bezwarende titel van het onttrekken van een goed om het gratis weg te nemen, namelijk het verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen bestemd voor de menselijke consumptie, met uitzondering van geestrijke dranken, waarvan de intrinsieke kenmerken niet meer toelaten dat ze, in gelijk welke schakel van het reguliere economische circuit, worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden.
Het Wbtw zal aan de Koning de machtiging verlenen om de volgende zaken vast te leggen:

de aard en de kenmerken van deze goederen
de bedoelde liefdadigheidsdoeleinden
de omstandigheden waarin de bedoelde onverkoopbare goederen voor die doeleinden kunnen worden verstrekt
het bedrag dat als kosten in rekening kan worden gebracht
de vo​rmvoorwaarden die moeten worden in acht genomen

Bovendien zal door de wetswijziging de Koning ook de waarde van de handelsmonsters en de handelsgeschenken kunnen bepalen opdat de onttrekking ervan om ze gratis weg te geven niet moet worden belast.

Vrijstelling maatschappelijk werk
De btw-vrijstelling van artikel 44, § 2, 2° Wbtw voor de externe diensten voor preventie op het werk wordt uitgebreid tot de gemeenschappelijke interne diensten die voldoen aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk.

Vrijstelling voor steunverwervende activiteiten
De vrijstelling voor steunverwervende activiteiten zal niet meer van toepassing zijn voor de handelingen vrijgesteld als vervoer van zieken en gewonden door speciaal daartoe uitgeruste vervoermiddelen.
Evenmin zal ze van toepassing zijn voor steunverwervende activiteiten voor handelingen vrijgesteld als lessen die particulier door leerkrachten worden gegeven en die betrekking hebben op school- of universitair onderwijs.
De wetgever verduidelijk dat deze wijzigingen enkel legistiek zijn en niet tot doel hebben de oorspronkelijke draagwijdte van de vrijstelling te beperken.

Btw-aftrek geestrijke dranken bij demonstraties/degustaties
Het aftrekverbod voor de btw geheven van geestrijke dranken zal niet langer van toepassing zijn voor die geestrijke dranken die bestemd zijn om te worden aangeboden als handelsmonster of in het kader van een proeverij.

Btw verlegd voor werk in onroerende staat
Een bepaling wordt ingevoerd die de vrijgestelde kleine ondernemingen en de forfaitaire landbouwers verbiedt om voor werk in onroerende staat en ermee gelijkgestelde handelingen, aan hun in België gevestigde dienstverrichter hun BE-btw-nummer mee te delen. Doen zij dat toch, dan zal de btw die over het werk in onroerende staat verschuldigd is, bij die afnemer ingevorderd worden.

Curator
Een bepaling wordt ingevoerd die nu uitdrukkelijk zal stellen dat de curator in het kader van de vereffening in de plaats gesteld wordt van de btw-plichtige ten aanzien van alle rechten die zijn verleend en alle verplichtingen die zijn opgelegd aan die btw-plichtige door het Wbtw en de ter uitvoering ervan genomen besluiten.

Forfaitaire regeling voor kleine ondernemingen
De rechtspersonen onder de vorm van een VOF, bvba of gcv zullen vanaf 2020 geen gebruik meer kunnen maken van de forfaitaire regeling.
Het wetsontwerp zet ook het standpunt van de fiscus om in het Wbtw dat btw-plichtigen die gehouden zijn om een GKS-ticket uit te reiken, geen gebruik meer kunnen maken van de forfaitaire regeling.
Verder worden diverse bepalingen van het KB nr. 2 met betrekking tot de forfaitaire regeling in het Wbtw zelf opgenomen.

Aangifte nieuwbouwwaarde
Bij de oprichting van een nieuw gebouw zal niet langer de gekende aangifte nieuwbouwwaarde ingediend moeten worden met daarop betrekking hebbende bijlagen, zoals de plans, bestekken, facturen, …
Die aangifte en haar bijlagen worden vervangen door de indiening van enkel een eenvoudige lijst van gegevens met betrekking tot het opgerichte gebouw via een standaardformulier waarvan het model en de indieningsmodaliteiten worden bepaald door de Koning, zonder dat alle voormelde ondersteunende documenten moeten worden meegestuurd. Deze stukken moet de bouwheer wel bewaren gedurende vijf jaar vanaf de betekening van het kadastraal inkomen en voorleggen op vraag van de fiscus.

Technische aanpassingen
Naast de voorgaande maatregelen voorziet het wetsontwerp in enkele technische legistieke aanpassingen aan het Wbtw.

Bekrachtiging btw-tarieven
Het wetsontwerp voorziet in de bekrachtiging vanaf 1 januari 2018 van het KB van 10 december 2017 dat een verlaagd btw-tarief van 6% invoert voor bepaalde producten bestemd voor de intieme hygiënische bescherming en de externe defibrillatoren.

Klik hier​ voor de wetgevingsstukken

Commissie stelt definitieve btw-regeling IC-leveringen voor

Op 7 april 2016 nam de Europese Commissie het ‘VAT action plan’ naar een eengemaakte btw-ruimte aan. Dat plan voorziet in de uitwerking van de volgende maatregelen:

een definitieve btw-regeling voor de intracommunautaire handelingen;
een hervorming van de regelgeving inzake btw-tarieven;
het wegnemen van belemmeringen voor de e-commerce;
een bijzondere regeling voor kleine en middelgrote ondernemingen; 
verbetering van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten onderling en met derdelanden; 
tijdelijke maatregelen voor lidstaten om btw-fraude aan te pakken

De e-commerce richtlijn was de eerste en is tot nu toe de enige richtlijn van dit pakket die reeds door de Raad is aangenomen. In de Ecofinraad van mei 2018 konden de ministers van financiën van de lidstaten het niet eens geraken over de voorstellen van de Commissie voor de hervorming van de btw-tarieven, een veralgemeende verlegging van heffing voor binnenlandse handelingen die de lidstaten kunnen invoeren om btw-fraude te bestrijden en de verbeterde administratieve samenwerking tussen de lidstaten.
Ondertussen heeft de Commissie al een nieuw voorstel van richtlijn aangenomen, deze maal met technische maatregelen voor de invoering van het definitief btw-systeem voor de intracommunautaire handel.
De intracommunautaire verwerving zou als belastbare handeling verdwijnen, en dus ook alle wettelijke bepalingen die op deze handeling betrekking hebben. Er zal dan nog enkel sprake zijn van intra-Unie leveringen van goederen. Dat zal het geval zijn indien de goederen worden verkocht aan een btw-plichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, waarbij de goederen door of voor rekening van de verkoper of de koper worden vervoerd van een lidstaat naar een andere lidstaat.
De regeling voor intra-Unie leveringen zou niet van toepassing zijn op leveringen met installatie of montage, leveringen die vrijgesteld zijn omwille van internationaal vervoer of gelijkstelling met uitvoer (diplomatie zendingen, internationale instellingen, …) en leveringen die worden verricht onder de forfaitaire landbouwregeling.
Er komt ook een nieuwe uitzondering voor de plaatsbepaling van een goederenlevering met vervoer: intra-Unie leveringen zullen plaatsvinden waar het vervoer naar de koper eindigt. Verkopen van  goederen met toepassing van de winstmargeregeling zullen niet onder deze uitzondering vallen.
Alle lidstaten zullen ook hetzelfde tijdstip van opeisbaarheid moeten nemen voor intra-Unie leveringen, met name het tijdstip waarop de factuur is uitgereikt, ten laatste de vijftiende van de maand volgend op de maand waarin de levering heeft plaatsgevonden indien er dan nog geen factuur is uitgereikt.
Omdat intra-Unie leveringen plaats zullen vinden waar het vervoer aankomt, zal ook de afnemer gehouden zijn de btw in die lidstaat van bestemming te voldoen, maar enkel indien de koper een gecertifieerde (betrouwbare) btw-plichtige is (het is de lidstaat waar de koper is gevestigd die deze certificatie moet afleveren) en de verkoper niet gevestigd is in de lidstaat van bestemming. Intra-Unie leveringen van goederen zullen onder de nieuwe regeling niet langer gerapporteerd moeten worden in intracommunautaire listings (die verplichting zal enkel blijven bestaan voor de IC-diensten).
Is voormelde verlegging van heffing niet van toepassing en de leverancier over de intra-Unie levering de btw van de lidstaat van aankomst van het vervoer moet aanrekenen, en hij niet in die lidstaat is gevestigd, dan zal hij die btw kunnen aangeven via de elektronische (M)OSS-aangifte. Vanaf een jaarlijkse omzet in de EU van meer dan € 2.500.000 zal die (M)OSS-aangifte maandelijks ingediend moeten worden. In diezelfde aangifte zou de btw-plichtige ook de btw opgelopen in de andere lidstaat kunnen aftrekken (vandaag moeten btw-plichtigen onder de MOSS-regeling nog steeds de VAT-refund procedure gebruiken om de btw van andere lidstaten die ze over hun aankopen hebben betaald, terug te kunnen krijgen).
Als datum van inwerkingtreding stelt de Commissie 1 juli 2022 voor.
 
Europese Commissie, Persmededeling IP/18/3834, 25 mei 2018
Voorstel van richtlijn COM(2018) 329, 25 mei 2018​ (voorlopig geen Nederlandse versie beschikbaar)

Vrijstelling kleine onderneming mag geweigerd worden indien btw-plichtige zich niet voor deze regeling heeft geregistreerd

Een Hongaarse btw-plichtige onderneming heeft zonder zich voor de btw te hebben geregistreerd, goederen verkocht via twee internetsites. Ingevolge een controle vordert de Hongaarse fiscus de btw op deze verkopen.
De Hongaarse btw-plichtige beroept zich echter op de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen zoals van toepassing in Hongarije als reden om toch geen btw op die verkopen te moeten afdragen.
De Hongaarse wetgeving voorziet echter dat als een btw-plichtige alsnog na zijn registratie voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen kiest, die regeling alleen kan gelden voor toekomstige handelingen. Aangezien de btw-plichtige voor de jaren waarover btw wordt gevorderd, de vrijstellingsregeling pas aanvraagt nadat deze jaren reeds verstreken zijn, weigert de Hongaarse fiscus de vrijstellingsregeling voor de betrokken jaren.
Aan het Europese Hof van Justitie wordt gevraagd of in zo’n geval een lidstaat wel degelijk de vrijstellingsregeling kan weigeren, ook al zijn de andere voorwaarden voor die vrijstellingsregeling (zoals bv. de omzetdrempel) vervuld.
Het Hof antwoordt hierop dat een lidstaat wel degelijk de vrijstellingsregeling mag weigeren als de btw-plichtige die aan alle inhoudelijke voorwaarden van die regeling voldoet, heeft nagelaten voor deze vrijstellingsregeling te kiezen.
Het Hof steunt hiervoor onder meer op artikel 273 van de btw-richtlijn waaruit blijkt dat de lidstaten andere verplichtingen dan die uit hoofde van de btw-richtlijn kunnen voorschrijven die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de juiste inning van de btw en ter voorkoming van fraude.
In België zijn ingevolge artikel 56, § 3, 5° Wbtw​ uitgesloten van de vrijstellingsregeling: de handelingen verricht op verborgen wijze, met name de handelingen die niet worden aangegeven en de handelingen die ongeoorloofd zijn.
Deze bepaling lijkt dus aan het doel van voorkoming van fraude en het juist innen van de btw tegemoet te komen, en in lijn te zijn met de btw-richtlijn. Op basis van die bepaling kan de Belgische fiscus bij een controle de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen weigeren aan een Belgische btw-plichtige die zich niet voor de btw heeft geregistreerd en waarbij is vastgesteld dat hij belastbare handelingen op een verdoken wijze heeft verricht.

HvJ, C-566/16, David Vamos, 17 mei 2018

Fictiebepaling persoonsvoortzetting bij overdracht artikel 11 Wbtw is geen reden om btw op gebouw dat aan de overnemer wordt verhuurd niet te moeten herzien

Volgens het Hof van Cassatie volgt uit de artikelen 9,10 en 11 Wbtw niet dat bij een overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling, de wettelijke fictie van de voortzetting, door de overnemer, van de persoon van de overdrager zich zou uitstrekken tot goederen en of diensten die niet begrepen zijn in de overgedragen algemeenheid van goederen of bedrijfsafdeling.
Het Hof van Cassatie vernietigt hiermee een uitspraak van het Hof van Beroep te Luik dat geoordeeld had dat omwille van die fictiebepaling van de persoonsvoortzetting, een natuurlijke persoon btw-plichtige geen herziening moest doorvoeren van de btw die hij had afgetrokken op de oprichting van een onroerend goed, dat geen deel uitmaakte van de overdracht van de eenmanszaak naar een nieuw opgerichte vennootschap en door de overdrager na de overdracht verhuurd werd aan de overnemer.

Cassatie, 24 november 2017, rolnr. c.14.0578.F​

Duitsland schaft opsplitsing van IC-levering in overbrenging en lokale levering af

In principe aanvaarden de lidstaten dat als bij een vrijgestelde intracommunautaire levering het vervoer wordt verricht door of voor rekening van de leverancier, de IC-levering wordt opgesplitst in eerst een intracommunautaire overbrenging door de leverancier die vervolgens in de lidstaat van aankomst een lokale levering verricht (klik hier voor meer info). Op die manier hoeft hij op zijn IC-listing in de lidstaat van vertrek enkel zijn btw-nummer van de lidstaat van aankomst te vermelden ipv de individuele btw-nummers van al zijn btw-plichtige afnemers.
 
In het verleden beperkt Duitsland deze tolerantie reeds tot de situatie waarbij de leverancier het vervoer met eigen vervoermiddelen doet, en dus niet meer wanneer hij een beroep doet op een derde transporteur (klik hier voor meer info).
 
Volgens een nieuw bericht van de Duits fiscus zal die tolerantie nu volledig verdwijnen. Dus ook als de leverancier met zijn eigen vervoermiddelen de goederen die hij verkoopt aan btw-plichtigen vanuit een andere lidstaat dan Duitsland vervoert naar Duitsland, dan mag hij die vrijgestelde IC-levering niet langer opsplitsten in een overbrenging naar Duitsland gevolgd door een aldaar verrichte lokale levering. Het gevolg is dus dat de leverancier dergelijke verkopen in zijn IC-listing in de lidstaat van vertrek geïndividualiseerd per btw-nummer van elke afnemer zal moeten aangeven.
 
 
Bundesministerium der Finanzen, 23 april 2018​

Fiscus erkent ‘tax refund cheque’ Departax.com vanaf 1 juni 2018 als verantwoordingsstuk voor btw-teruggaaf btw bij uitvoer in reizigersbagage

Artikel 39, § 1, 4° Wbtw stelt vrij van btw: de leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond.
Normaliter rekent de winkelier de Belgische btw aan die aan de reiziger wordt terugbetaald nadat deze een geldig gevalideerd uitvoerbewijs van de goederen voorlegt.
Mits erkenning door de administratie, kan deze procedure vervangen worden door een systeem waarbij de winkeliers zich aansluiten en bij de verkoop (incl. btw) een document uitreiken op basis waarvan de reiziger de btw bij het verlaten van de EU reeds terugkrijgt.​ De organisatie betaalt de reiziger de btw terug, mits inhouding van een vergoeding. De winkelier krijgt een periodiek overzicht van de door de erkende onderneming op basis van de door de winkelier ingevulde formulieren terugbetaalde btw. De winkelier vraagt op basis van dat document de voldane btw terug en stort deze door aan die erkende onderneming.
De vennootschap ARIMAR ebvba, met zetel in de Rue de Viville 48, 6700 Aarlen​, heeft de Algemene Administratie van de Fiscaliteit een vrijstellingsdocument onder de vorm van een ‘tax refund cheque’ voorgelegd, dat bestemd is om als factuur en als verantwoordingsstuk te dienen in het kader van de teruggaaf van de btw ten gevolge van de toepassing van voornoemde vrijstelling.
De fiscus aanvaardt in zijn circulaire nr. 54 dd. 07.05.2018 dat vanaf 1 juni 2018 de ebvba ARIMAR, met zetel in de Rue​ de Viville 48, 6700 Aarlen​, de in bijlage van die circulaire opgenomen ‘tax refund cheque’ als vrijstellingsdocument hanteert. Dat document is bestemd om als factuur en als verantwoordingsstuk te dienen in het kader van de teruggaaf van de btw ten gevolge van de toepassing van voormelde vrijstelling.

Fisconetplus, circulaire nr. 54, 7 mei 2018

Gratis terbeschikkingstelling personeel door gemeente aan AGB is geen misbruik

Om na te gaan of een autonoom gemeentebedrijf niet louter theoretisch maar ook in werkelijkheid een instelling met winstoogmerk is, moet de waarde van het door de gemeente aan het AGB gratis ter beschikking gestelde personeel (potentiële personeelskost) niet in aanmerking genomen worden. Dat zou immers aanleiding geven tot aanzienlijke bijkomende administratieve lasten in hoofde van het AGB, en praktische moeilijkheden voor de fiscus inzake controleerbaarheid.
Het kosteloos ter beschikking stellen van personeel door een gemeente aan haar AGB zal door de fiscus in principe niet als misbruik in de zin van artikel 1, § 10 Wbtw beschouwd worden.
De gehele administratie dient dit standpunt te respecteren.
Voor de berekening of het AGB werkelijk een winstoogmerk heeft, komen de werkingstoelagen die de gemeente aan het AGB uitkeert niet in aanmerking. Deze mogen dus niet als ontvangsten uit werkzaamheden worden beschouwd. Dit in tegenstelling tot de werkingstoelagen die het AGB ontvangt van een andere entiteit dan de gemeentelijke overheid.

Vr. & Antw. Kamer, 2017-2018, 54-150, 29 maart 2018, vraag nr. 1955, L. Van Biesen, 6 december 2017​

Minister bevestigt dat stagiair-notarissen niet als btw-plichtige moeten worden beschouwd

De minister bevestigt dat de beslissing nr. E.T.109.278 dd. 15.06.2005 nog steeds van toepassing is. Volgens die beslissing aanvaardt de fiscus dat de stagiair-notaris, zelfs als hij voor de toepassing van de sociale wetten als zelfstandige wordt aangemerkt, zich ten opzichte van de stagemeester in een band van ondergeschiktheid bevindt tijdens de stage die hij vervult, en dus niet de hoedanigheid van btw-plichtige heeft voor de diensten die hij aan zijn stagemeester verstrekt tijdens de uitvoering van zijn stage.

Vr. & Antw. Kamer, 2017-2018, 54-151, 4 april 2018, vraag nr. 1908, V. Scourneau, 8 november 2017

Ook aparthotel met digitaal onthaal is volgens de rulingcommissie geen vrijgestelde onroerende verhuur

Het verschaffen van gemeubelde logies in hotels, motels en inrichtingen waar aan betalende gasten onderdak wordt verleend, is een dienst die aan btw onderworpen is en een uitzondering vormt op de vrijgestelde onroerende verhuur (art. 44, § 3, 2°, a), derde streepje Wbtw).
Volgens de fiscus is er sprake van een dergelijke dienst wanneer:

​er gemeubelde logies van welke aard ook ter beschikking worden gesteld;
een onthaal ter plaatse van gasten aanwezig is gedurende in ieder geval een groot gedeelte van de dag;
in de forfaitaire prijs voor de gemeubelde logies minstens één van de volgende bijkomende diensten inbegrepen is:
het regelmatig onderhoud en schoonmaken van gemeubelde kamers tijdens het verblijf, of;
het verschaffen en het verversen van het huishoudlinnen tijdens het verblijf, of;
het verschaffen van een ontbijt op de kamers of in de eetzaal van de inrichting

Dat betekent dat er sprake zal zijn van een door artikel 44, § 3, 2° Wbtw vrijgestelde onroerende verhuur, als:

de uitbater geen enkele van de hiervoor bedoelde bijkomende diensten aanbiedt, of;
de uitbater die bijkomende diensten slechts verstrekt op uitdrukkelijke vraag van de klant mits betaling van een prijstoeslag, of nog;
de diensten onder de hiervoor bedoelde voorwaarden worden verstrekt maar de klant de mogelijkheid heeft om af te zien van één of meerdere van die bijkomende diensten tegen een prijsvermindering, of;
de inrichting niet over de nodige organisatie beschikt om, zoals hotels, de ontvangst en het onthaal van klanten te kunnen verzekeren.

De rulingcommissie bevestigt dat er bij de combinatie van een fysiek onthaal en een digitaal onthaal, gesproken kan worden van een onthaal en een ontvangst van klanten. 
Bovendien blijkt uit de aanvraag dat er tegen een forfaitaire prijs gemeubelde logies zullen worden aangeboden en werkelijk zullen worden verstrekt met daarbij inbegrepen minstens één van de voormelde diensten.
De rulingcommissie bevestigt dan ook dat de uitbating in die omstandigheden van een aparthotel​, beschouwd moet worden als het verstrekken van gemeubeld logies welke aan btw is onderworpen ingevolge artikel 44, § 3, 2°, a, derde streepje Wbtw.

Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.906, 9 januari 2018