Btw-optieregeling onroerende verhuur vanaf 1 januari 2019

Binnen de regering is eindelijk een akkoord bereikt over de aanpassing van het wetsontwerp om een optionele btw-heffing op onroerende verhuur in te voeren. Die regeling zal ingaan op 1 januari 2019 (ipv 1 oktober 2018 zoals eerder aangekondigd).
De voorwaarden om bij een onroerende verhuur voor toepassing van btw te kunnen kiezen, zijn de volgende:

De optie zal uitgeoefend kunnen worden voor een gebouw of een gedeelte van een gebouw, desgevallend met inbegrip van de bijhorende terreinen;
De optie zal enkel uitgeoefend kunnen worden voor overeenkomsten die betrekking hebben op gebouwen of gedeelten van gebouwen waarvoor de btw op de in artikel 19, § 2, 2de lid Wbtw bedoelde werken in onroerende staat met betrekking tot de oprichting van het gebouw zelf, ten vroegste op 1 oktober 2018 voor de eerste keer opeisbaar is; deze voorwaarde moet niet vervuld zijn voor de terbeschikkingstelling van ruimten voor het opslaan van goederen (zie verder);
Dat gebouw of gedeelte ervan moet door de huurder uitsluitend worden gebruikt voor de uitoefening van zijn economische activiteit waarvoor hij btw-plichtige is;
De optie geldt voor de gehele duurtijd van de huurovereenkomst (dus na een verhuur met btw van een gebouw zou het opnieuw verhuurd kunnen worden zonder btw);
De optie moet worden uitgeoefend door zowel de verhuurder als de huurder (de modaliteiten van die optie zullen in een KB worden vastgelegd);
De btw geheven van de oprichting van het gebouw wordt onderworpen aan een herzieningstermijn van 25 jaar.

Het oorspronkelijke ontwerp werd op verschillende punten bijgestuurd, onder meer om tegemoet te komen aan enkele opmerkingen van de Raad van State.
De belangrijkste verschilpunten met het ontwerp dat de ministerraad in eerste lezing op 30 maart 2018 goedkeurde, zijn de volgende:

Wat betreft de beperking dat enkel die gebouwen voor de optieregeling in aanmerking komen waarvoor op de werken in onroerende staat met betrekking tot de oprichting ervan, geen btw opeisbaar is geworden vóór 1 oktober 2018, verwijst de ontwerpwet uitdrukkelijk naar de werken in onroerende staat zoals bedoeld in artikel 19, § 2, 2de lid Wbtw. Dat betekent dat, in tegenstelling tot het vorige ontwerp, enkel rekening gehouden moet worden met de eigenlijke materiële bouwkosten in de strikte zin die betrekking hebben op het gebouw of het gedeelte van het gebouw. Alle handelingen die immaterieel van aard zijn (bv. intellectuele prestaties zoals diensten van architecten en landmeters, van veiligheidsexperten, voorstudies, enz.) worden buiten beschouwing gelaten, net zoals alle werken die betrekking hebben op de volledige voorafgaandelijke afbraak van een gebouw en alle werken die betrekking hebben op de grond;
Aan de voorwaarde dat de optie moet worden uitgeoefend door zowel de verhuurder als de huurder, zal volgens de Memorie van Toelichting voldaan zijn als de huurovereenkomst een specifieke verklaring pro fisco bevat die de wil van de partijen bevestigt om de optie uit te oefenen;
Artikel 44, § 3, 2° a) Wbtw zal de nieuwe definitie bevatten van een ruimte voor goederenopslag: ruimten die voor meer dan 50% gebruikt worden voor het opslaan van goederen, op voorwaarde dat die ruimten niet voor meer dan 10% worden aangewend als verkoopsruimte en waarvoor de optie tot btw-heffing op de verhuur niet kan worden uitgeoefend (vb. verhuur aan particulier); De Memorie van Toelichting gaat hier vrij gedetailleerd op in en geeft ook een overzicht van de gevolgen van de wetswijziging op de op 1 januari 2019 reeds lopende overeenkomsten:

​De 50%-regel wordt beoordeeld op basis van ofwel oppervlakte, ofwel volume, afhankelijk van welk criterium volgens de omstandigheden het meest gepast is;
De berekeningsregels voor de 10%-regel voor verkoopsruimten zijn identiek aan die voor de berekening van de 50%-drempel;
De op 1 januari 2019 reeds lopende overeenkomsten die van rechtswege aan btw waren onderworpen (voldoen aan de oude 10%-regel), blijven na 1 januari 2019 aan die btw-regeling onderworpen tot aan het einde van de oorspronkelijke overeenkomst (automatische btw-heffing);
Voor de op 1 januari 2019 reeds lopende overeenkomsten die niet van rechtswege aan btw waren onderworpen (voldoen niet aan de oude 10%-regel) geldt dat als ze voldoen aan de nieuwe 50%-regel er geopteerd zal kunnen worden voor btw-heffing, als uiteraard ook de andere voorwaarden voor de optie vervuld zijn (met uitzondering van de voorwaarde dat voor de oprichting van het gebouw geen btw opeisbaar mag geworden zijn voor 1 oktober 2018);
Voor de op 1 januari 2019 reeds lopende overeenkomsten die niet van rechtswege aan btw waren onderworpen (voldoen niet aan de oude 10%-regel) en die evenmin aan de nieuwe 50%-regel voldoen, zal de optie tot btw-heffing in principe nooit kunnen worden uitgeoefend (tenzij het zou gaan om een nog nieuw gebouw – geen btw opeisbaar geworden voor 1 oktober 2018 – en alle andere voorwaarden voor de optieregeling eveneens vervuld zijn), tenzij in het geval dat het gebruikspercentage van de ruimte voor het opslaan van goederen zou worden verhoogd tot meer dan 50% of in het geval dat de betrokken ruimte later wordt gerenoveerd tot op het punt dat het na de voltooiing van de werken als een ‘nieuw’ gebouw moet of kan worden beschouwd;

​Voor de verhuur op korte termijn (niet meer dan zes maanden) die vanaf 1 januari 2019 van rechtswege aan btw onderworpen zal zijn, stipuleert de Memorie van Toelichting nu zeer duidelijk dat deze bepaling niet van toepassing zal zijn op de verhuur van:

Privéwoningen
Woningen die als hoofdverblijfplaats of als tweede verblijfplaats worden gebruikt;
Vakantiewoningen;
Studentenverblijven;
Gebouwen gebruikt door een onderneming voor het verblijf van haar personeelsleden;
Gebouwen aan natuurlijke personen die ze aanwenden voor andere doeleinden dan die van hun economische activiteit;
Gebouwen aan organisaties (met of zonder rechtspersoonlijkheid) zonder winstoogmerk;
Gebouwen aan bepaalde organisaties waarvan de sociaal-culturele activiteiten bedoeld zijn in artikel 44, § 2 Wbtw;​

​Wat die twee laatste gevallen betreft waar de verhuur op korte termijn toch vrijgesteld blijft van btw, zal als bewijs van die vrijstelling een verklaring afgeleverd door de huurder dat hij de voorwaarden om één van die uitzonderingen te kunnen genieten, volstaan.

​​​​Wat de 25-jarige herzieningstermijn betreft voor gebouwen die onder de optieregeling met btw worden verhuurd, geeft de wetgever in de Memorie van Toelichting een zeer uitgebreide motivering waarom die uitgebreide herzieningstermijn wenselijk is en waarom hij bevoegd zou zijn af te wijken van de maximum herzieningstermijn van 20 jaar die in de btw-richtlijn is voorzien. Verder stelt de Memorie van Toelichting dat die herzieningstermijn van 25 jaar van toepassing zal zijn als het gebouw bij de ingebruikname, of in de loop van de eerste 15 jaar, onder de optieregeling met btw wordt verhuurd. Vindt dergelijke verhuur pas voor de eerste maal plaats na die eerste 15 jaar, zal de 25-jarige herzieningstermijn niet van toepassing zijn aangezien de oorspronkelijke herzieningstermijn al definitief is verlopen;
De Memorie van Toelichting voorziet nog uitdrukkelijk dat in KB nr. 3 een regeling zal worden uitgewerkt, naar analogie met een toepassing van artikel 11 Wbtw, voor de problematiek bij de verkoop met toepassing van het registratierecht van een gebouw dat wordt verhuurd met btw aan een koper die het verder gaat verhuren met btw.

Wetgever breidt bijzondere regeling deeleconomie uit met occasionele diensten tussen burgers

Deeleconomie gaat over het ruilen en delen van ruimtes, goederen, werktuigen, geld, kennis en diensten, tussen particulieren, via een elektronisch platform (erkend of georganiseerd door een overheid).
Om van de bijzondere regeling voor deeleconomie gebruik te kunnen mag de jaarlijkse omzet het grensbedrag van € 5.000 bruto (= € 3.255 euro bruto vóór indexering) niet overschrijden en moet het gaan om een natuurlijk persoon btw-plichtige.
Als de inkomsten het grensbedrag niet overschrijden en niet verbonden zijn met de beroepsactiviteit als zelfstandige of bedrijfsleider, is de identificatie als btw-plichtige voor de activiteit binnen de deeleconomie niet verplicht voor zover er geen andere activiteit wordt uitgeoefend als btw-plichtige of voor zover er geen btw-registratie  verplicht is voor de andere als btw-plichtige uitgeoefende activiteit(en).
De loontrekkende die af en toe diensten verricht via een erkend platform heeft dus niet de hoedanigheid van btw-plichtige en wordt dan ook niet beoogd door deze bijzondere regeling voor de deeleconomie op het vlak van btw.
Btw-plichtigen die reeds voor de btw zijn geregistreerd komen niet in aanmerking voor de regeling voor de deeleconomie.
De wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie past artikel 50 Wbtw aan voor wat betreft de bijzondere regeling voor deeleconomie die in paragraaf 4 van dat artikel is opgenomen.
De wetgever breidt de bestaande vereenvoudigingsregeling uit tot de in het kader van de overeenkomsten voor occasionele diensten tussen burgers (zoals bedoeld in de wet van 18 juli 2018), rechtstreeks tussen burgers verleende diensten zonder gebruik van een erkend elektronisch platform.
De omzetdrempel voor de bijzondere regeling voor de deeleconomie wordt bovendien verhoogd van € 3.255 naar € 3.830 (niet-geïndexeerd).
Tot slot verduidelijkt de wetgever in artikel 50, § 4, 2° Wbtw dat de bijzondere regeling voor deeleconomie enkel van toepassing is op occasionele diensten die geen onderdeel uitmaken de normale economische activiteit van de betrokkene.

Wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie – aanpassing deeleconomie
B.S. 26 juli 2018

Wetsontwerp diverse wijzigingen Wbtw unaniem aangenomen door de Kamer

De Kamer nam op 19 juli 2018 unaniem een wetsontwerp aan dat onder meer de hieronder vermelde wijzigingen doorvoert aan de btw-reglementering. Die zullen ingaan vanaf de 10de dag na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van:

de wijzigingen aan de forfaitaire regeling: vanaf 1 januari 2019 en de uitsluiting van vennootschappen van deze regeling vanaf 1 januari 2020;
het verbod voor vrijgestelde kleine ondernemingen en forfaitaire landbouwers op het opgeven van hun btw-nummer aan een Belgische dienstverlener van werken in onroerende staat: vanaf de 1ste dag van de 2de maand na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad.

Schenken van voedseloverschotten
De bijzondere regeling waaronder het schenken van voedseloverschotten niet als een belastbare onttrekking wordt beschouwd zijn tot nu toe opgenomen in administratieve beslissingen. Die regeling wordt nu verankerd in de wetgeving zelf.
Er wordt een nieuwe uitzondering ingevoerd op het gelijkstellen met een levering ten bezwarende titel van het onttrekken van een goed om het gratis weg te nemen, namelijk het verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen bestemd voor de menselijke consumptie, met uitzondering van geestrijke dranken, waarvan de intrinsieke kenmerken niet meer toelaten dat ze, in gelijk welke schakel van het reguliere economische circuit, worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden.
Het Wbtw zal aan de Koning de machtiging verlenen om de volgende zaken vast te leggen:

de aard en de kenmerken van deze goederen
de bedoelde liefdadigheidsdoeleinden
de omstandigheden waarin de bedoelde onverkoopbare goederen voor die doeleinden kunnen worden verstrekt (dus mogelijks ook bv. als dienst in de vorm van een sociale maaltijd)
het bedrag dat als kosten in rekening kan worden gebracht
de vo​rmvoorwaarden die moeten worden in acht genomen

Bovendien zal door de wetswijziging de Koning ook de waarde van de handelsmonsters en de handelsgeschenken kunnen bepalen opdat de onttrekking ervan om ze gratis weg te geven niet moet worden belast.
Vrijstelling maatschappelijk werk
De btw-vrijstelling van artikel 44, § 2, 2° Wbtw voor de externe diensten voor preventie op het werk wordt uitgebreid tot de gemeenschappelijke interne diensten die voldoen aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk.
Vrijstelling voor steunverwervende activiteiten
De vrijstelling voor steunverwervende activiteiten zal niet meer van toepassing zijn voor de handelingen vrijgesteld als vervoer van zieken en gewonden door speciaal daartoe uitgeruste vervoermiddelen.
Evenmin zal ze van toepassing zijn voor steunverwervende activiteiten voor handelingen vrijgesteld als lessen die particulier door leerkrachten worden gegeven en die betrekking hebben op school- of universitair onderwijs.
De wetgever verduidelijk dat deze wijzigingen enkel legistiek zijn en niet tot doel hebben de oorspronkelijke draagwijdte van de vrijstelling te beperken.
Btw-aftrek geestrijke dranken bij demonstraties/degustaties
Het aftrekverbod voor de btw geheven van geestrijke dranken zal niet langer van toepassing zijn voor die geestrijke dranken die bestemd zijn om te worden aangeboden als handelsmonster of in het kader van een proeverij.
Btw verlegd voor werk in onroerende staat
Een bepaling wordt ingevoerd die de vrijgestelde kleine ondernemingen en de forfaitaire landbouwers verbiedt om voor werk in onroerende staat en ermee gelijkgestelde handelingen, aan hun in België gevestigde dienstverrichter hun BE-btw-nummer mee te delen. Doen zij dat toch, dan zal de btw die over het werk in onroerende staat verschuldigd is, bij die afnemer ingevorderd worden.
Curator
Een bepaling wordt ingevoerd die nu uitdrukkelijk zal stellen dat de curator in het kader van de vereffening in de plaats gesteld wordt van de btw-plichtige ten aanzien van alle rechten die zijn verleend en alle verplichtingen die zijn opgelegd aan die btw-plichtige door het Wbtw en de ter uitvoering ervan genomen besluiten.
Forfaitaire regeling voor kleine ondernemingen
De rechtspersonen onder de vorm van een VOF, bvba of gcv zullen vanaf 2020 geen gebruik meer kunnen maken van de forfaitaire regeling.
Het wetsontwerp zet ook het standpunt van de fiscus om in het Wbtw dat btw-plichtigen die gehouden zijn om een GKS-ticket uit te reiken, geen gebruik meer kunnen maken van de forfaitaire regeling.
Verder worden diverse bepalingen van het KB nr. 2 met betrekking tot de forfaitaire regeling in het Wbtw zelf opgenomen.
Aangifte nieuwbouwwaarde
Bij de oprichting van een nieuw gebouw zal niet langer de gekende aangifte nieuwbouwwaarde ingediend moeten worden met daarop betrekking hebbende bijlagen, zoals de plans, bestekken, facturen, …
Die aangifte en haar bijlagen worden vervangen door de indiening van enkel een eenvoudige lijst van gegevens met betrekking tot het opgerichte gebouw via een standaardformulier waarvan het model en de indieningsmodaliteiten worden bepaald door de Koning, zonder dat alle voormelde ondersteunende documenten moeten worden meegestuurd. Deze stukken moet de bouwheer wel bewaren gedurende vijf jaar vanaf de betekening van het kadastraal inkomen en voorleggen op vraag van de fiscus.
Technische aanpassingen
Naast de voorgaande maatregelen voorziet het wetsontwerp in enkele technische legistieke aanpassingen aan het Wbtw.
Bekrachtiging btw-tarieven
Het wetsontwerp voorziet in de bekrachtiging vanaf 1 januari 2018 van het KB van 10 december 2017 dat een verlaagd btw-tarief van 6% invoert voor bepaalde producten bestemd voor de intieme hygiënische bescherming en de externe defibrillatoren.

Circulaire over kwalificatie van motorvoertuigen als voorwerp voor verzameling

Rubriek XXI van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet een verlaagd btw-tarief van 6% voor de invoer van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten.
Als voorwerpen voor verzamelingen worden beschouwd: verzamelingen en voorwerpen voor verzamelingen, met een zoölogisch, botanisch, mineralogisch, anatomisch, historisch, archeologisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang.
De invoer van een oldtimer komt dus in aanmerking voor het verlaagd btw-tarief van 6% (en de eventuele doorverkoop ervan voor de margeregeling) wanneer dat voertuig een historisch of etnografisch belang heeft. De administratie van de douane verduidelijkt deze regels in een circulaire.
Goederen die aan de vier volgende kenmerken voldoen, worden beschouwd als goederen om opgenomen te worden in een verzameling:

relatief zeldzaam zijn;
normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt;
voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen;
een hoge waarde hebben.

Voor motorvoertuigen bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat ze aan de voormelde criteria voldoen en worden ingedeeld als motorvoertuigen voor een verzameling met historisch of etnografisch belang, als ze:

In hun oorspronkelijke staat zijn, zonder ingrijpende wijzigingen aan het chassis, de carrosserie, de stuurinrichting, het remsysteem, de aandrijving, de ophanging, de motor, de vleugels enz.
Herstel en restauratie is toegestaan en gebroken of versleten onderdelen, toebehoren en eenheden mogen zijn vervangen op voorwaarde dat het motorvoertuig of luchtvaartuig in een historisch correcte staat is gebleven en onderhouden. Gemoderniseerde of aangepaste voertuigen  en luchtvaartuigen zijn uitgesloten;
Ten minste dertig jaar oud zijn (voor luchtvaartuigen minstens vijftig jaar);
Van een model of type zijn dat niet langer in productie is.

Maar als de douaneautoriteiten zonder enige twijfel vaststellen dat een motorvoertuig niet voldoet aan één of meerdere kenmerken, is een indeling als motorvoertuig voor verzameling met historisch of etnografisch belang uitgesloten. Het is aan de douaneautoriteiten om het bewijs voor te leggen om dit voormelde vermoeden te weerleggenen.
Ook oldtimers die ingevoerd worden op een vennootschap kunnen voormeld verlaagd tarief genieten als ze niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, wat bv. het geval is als ze worden aangekocht als belegging.
Handelaars in oldtimers genieten ook dit verlaagd btw-tarief bij invoer. Als ze naast deze handel ook nog een normale handel in motorvoertuigen voeren, dan genieten ze voor de invoer van oldtimers enkel het verlaagd tarief als de handel in “motorvoertuigen voor verzamelingen” onderscheidbaar is van de normale handel in motorvoertuigen.
Verder zijn ook nog voorwerpen voor verzamelingen:

Motorvoertuigen en luchtvaartuigen, ongeacht het bouwjaar, waarvan kan worden bewezen dat ze zijn gebruikt bij een historische gebeurtenis;
Motorvoertuigen voor wedstrijden en luchtvaartuigen voor wedstrijden, waarvan kan worden bewezen dat ze uitsluitend ontworpen, gebouwd en gebruikt zijn voor wedstrijden en dat ze belangrijke sportieve successen hebben geboekt bij bekende nationale of internationale evenementen;
Delen en toebehoren van motorvoertuigen en luchtvaartuigen op voorwaarde dat het gaat om originele stukken die (in het geval van motorvoertuigen) ten minste dertig jaar of (in het geval van luchtvaartuigen) ten minste vijftig jaar oud zijn en niet langer in productie zijn.

Nabootsingen (replica’s) en reproducties zijn uitgesloten tenzij zij voldoen aan bovengenoemde drie criteria.

Fisconetplus, circulaire nr. 87, 5 juli 2018

Verkoop van credits om aan online veiling te kunnen deelnemen is afzonderlijke dienst

Madbid is een in de UK voor btw geregistreerde onderneming die een webwinkel exploiteert waar onder andere een online platform wordt aangeboden waarop geregistreerde gebruikers kunnen deelnemen aan online veilingen. Om te kunnen bieden, hebben de gebruikers credits nodig die ze op voorhand moeten aankopen bij Madbid. De credits die de consument gebruikt heeft bij een bieding die hij niet gewonnen heeft, kan hij aftrekken van de prijs van de in de webshop van Madbid aangeboden goederen. Op die manier kan de consument daar goederen tegen verlaagde prijzen aankopen. Aan elk biedpunt wordt een bepaalde geldwaarde toegekend, die min of meer gelijk is aan het bedrag dat de consument voor het biedpunt heeft betaald.
Als de winnaar van de bieding de goederen koopt (waartoe hij niet verplicht is), moet hij het bedrag van het winnende bod, plus de verzend- en verwerkingskosten, binnen een bepaalde termijn betalen. De waarde van de credits die de winnaar tijdens de veiling heeft ingezet, wordt niet verrekend met de prijs die hij voor de gewonnen goederen moet betalen.
Tijdens een veiling kan een gebruiker van het veilingplatform via de ‘Koop Nu’‑optie goederen aankopen die identiek zijn aan de goederen waarop hij aan het bieden is. De ‘Koop-Nu’-prijs van die goederen wordt verminderd met de waarde van de credits die de gebruiker tijdens die veiling heeft ingezet.
De gebruiker die de veiling niet heeft gewonnen, en geen gebruik heeft gemaakt van de „Koop Nu”-optie, ziet zijn ingezette credits omgezet in een ‘Verdiende Korting’ voor de waarde van de bij de veiling ingezette credits (voor de prijs die hij voor de credits heeft betaald). Die korting kan hij gebruiken bij een latere aankoop op de website.
Door de ‘Koop Nu’‑optie en de ‘Verdiende Korting’‑optie verliest de gebruiker nooit de waarde van zijn ingezette credits.
De Duitse fiscus is van mening dat:

de verkoop van de credits zelf geen aan btw onderworpen handeling is;
bij de verkoop van goederen de tegenprestatie bestaat uit:

de door de gebruiker voor de goederen betaalde prijs
vermeerderd met de waarde van de bij de veiling gebruikte credits

de goederenleveringen aan in Duitsland gevestigde kopers voor de btw in Duitsland plaatsvinden en er aldaar over die leveringen btw verschuldigd is.

De Engelse fiscus is van oordeel dat de verkopen van de credits beschouwd moeten worden als een dienst die voor de btw in de UK plaatsvindt (waar de dienstverrichter is gevestigd).
De eerste vraag die het Hof moet behandelen is of het tegen betaling verstrekken van de credits een dienst is, of een aan de levering van de goederen voorafgaande voorbereidende handeling.
In de zaak MacDonald Resorts (C‑270/09, dd. 16.12.2010) besliste het Hof dat de aankoop van contractuele rechten waarmee punten kunnen worden verzameld die dan onder meer kunnen worden ingewisseld tegen een recht op tijdelijk gebruik van een woning in de vakantieresorts van de dienstverrichter, geen aan de btw onderworpen handeling is, maar een voorbereidende handeling die wordt gesteld met het oog aanspraak te kunnen maken op een recht op tijdelijk gebruik van een residentie. Het aankopen van die rechten was volgens het Hof geen doel op zich voor de consument die enkel tijdelijk een residentie wil gebruiken.
In deze zaak koopt de gebruiker de credits om effectief aan veilingen van Madbid te kunnen deelnemen. De aankoop van de credits heeft voor de gebruiker dus een afzonderlijk belang ten opzichte van de aankoop van goederen in de webwinkel.
Volgens het Hof kan de verkoop van de credits niet beschouwd worden als een aan de levering van goederen voorafgaande handeling omdat de credits:

niet kunnen worden gebruikt om goederen uit de webwinkel te kopen;
eens aangeschaft, beschouwd worden als de tegenprestatie voor de kans die gebruikers krijgen om goederen tegen een lagere prijs dan de marktwaarde te kopen
die tijdens een veiling zijn ingezet, niet worden verrekend met de uiteindelijke veilingprijs.

Het recht om deel te nemen aan de veiling in ruil voor aangekochte credits is op zichzelf een volwaardige dienst, die niet mag worden verward met de levering van goederen die mogelijkerwijs plaatsvindt na de veiling. De vergoeding die Madbid ontvangt voor de verkoop van de credits, is de daadwerkelijke tegenprestatie voor deze dienst, zijnde de toekenning van het recht om mee te doen aan veilingen van Madbid.
De verkoop van de credits en de levering van goederen, kwalificeren niet als één enkele ondeelbare handeling. De winnaar van de veiling kan toch nog afzien van de aankoop, en de gebruikers die de veiling niet winnen, maken niet altijd gebruik nu van de ‘Koop Nu’-optie. Bovendien kunnen op de website van Madbid goederen ook gewoon worden aangekocht zonder deel te nemen aan een op die website georganiseerde veiling.
De tweede vraag die het Hof moet beantwoorden is of de ingezette credits die achteraf bij een verkoop worden verrekend, tot de maatstaf van heffing van die goederenlevering behoren.
Aangezien de betaling van de credits beschouwd wordt als de vergoeding voor een afzonderlijke dienstprestatie, kan die betaling geen voorschot zijn voor een latere goederenlevering. De waarde van de ingezette credits die achteraf wordt verrekend bij een aankoop in de webshop is voor de btw een prijskorting die ingevolge artikel 79, b van de btw-richtlijn niet behoort tot de maatstaf van heffing.

Dictum van het Hof:

Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat bij de verstrekking van biedpunten als in het hoofdgeding, waarmee klanten van een ondernemer kunnen meedoen aan door de ondernemer georganiseerde veilingen, sprake is van een dienst onder bezwarende titel, met als tegenprestatie het in ruil voor die biedpunten betaalde bedrag.
 
Artikel 73 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding, de tegenprestatie die de belastingplichtige ontvangt in ruil voor de leveringen van goederen aan gebruikers die een door hem georganiseerde veiling hebben gewonnen of die met gebruikmaking van de „Koop Nu”‑ of de „Verdiende Korting”‑optie een aankoop hebben verricht, niet de waarde van de tijdens de veiling ingezette biedpunten omvat.
 
De rechterlijke instanties van een lidstaat die bij de uitlegging van de relevante Unierechtelijke en nationaalrechtelijke bepalingen vaststellen dat een handeling voor de belasting over de toegevoegde waarde verschillend wordt behandeld in een andere lidstaat, hebben, afhankelijk van de vraag of hun beslissingen volgens het nationale recht al dan niet vatbaar zijn voor hoger beroep, de mogelijkheid of zelfs de verplichting om het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken.

HvJ, C-544/16, Marcandi, 5 juli 2018

Fiscus wil btw-tegoeden startende ondernemingen sneller terugbetalen

In de Kamercommissie Financiën kondigt de minister aan dat een maatregel wordt voorbereid die voor startende ondernemingen in de eerste 24 maanden moet zorgen voor een versnelde terugbetaling hun van btw-tegoeden.
Maandaangevers zullen hun btw-tegoed ook maandelijks terugkrijgen, kwartaalaangevers tweemaandelijks.

Kamercommissie Financiën 2017-2018, COM 948, vraag nr. 26475, V. Van Peteghem, 10 juli 2018​

Verhuur gebouw maakt van passieve een actieve holdingvennootschap

Marle Participations is een Franse holdingvennootschap van de Marle groep. Ze heeft tot doel het beheer van deelnemingen in verschillende dochterondernemingen van de groep, aan wie ze bovendien gebouwen verhuurde.
De Franse fiscus weigert de btw-aftrek op kosten die Marle Participations maakte in het kader van de verwerving van aandelen van drie vennootschappen, waarvan uiteindelijk slechts van één van die drie ondernemingen effectief deelnemingen werden verworven. 
Uit het aan het Hof voorgelegde dossier blijkt dat de enige diensten die Marle Participations heeft verstrekt aan de dochterondernemingen waarvoor zij de betrokken uitgaven heeft gedaan met het oog op de verwerving van de aandelen ervan, of die zij ten aanzien van deze dochterondernemingen heeft proberen op te zetten, bestonden in de verhuur van gebouwen.
De vraag waarover het Hof zich nu moet uitspreken is of de verhuur van een gebouw door een holdingvennootschap aan haar dochteronderneming beschouwd kan worden als een inmenging in het beheer van deze onderneming, wat een aan btw onderworpen economische activiteit vormt waarvoor recht op btw-aftrek bestaat en, zo ja, onder welke voorwaarden.
Het Hof haalt in zijn antwoord heel wat vaste rechtspraak aan. Zo kan er maar sprake zijn van een belastbare dienst als er een transactie tussen partijen bestaat waarbij een prijs of een tegenwaarde wordt bedongen en er een direct verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenwaarde (C‑246/08 dd. 29.10.2009).
Het recht op btw-aftrek is dan weer een basisbeginsel van het btw-stelsel en kan in beginsel niet worden beperkt. Die aftrekregeling heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw.
Maar om recht op btw-aftrek te hebben, moet:
 

de betrokkene uiteraard wel eerst een btw-plichtige zijn;
de kost gemaakt worden bij een andere btw-plichtige;
die gemaakte kost waarvoor aanspraak op btw-aftrek wordt gemaakt, door die btw-plichtige in een later stadium zijn gebruikt voor zijn eigen belastbare handelingen.

 
Een holdingvennootschap die enkel tot doel heeft deelnemingen te verwerven in andere ondernemingen, zonder zich direct of indirect te mengen in het beheer van die ondernemingen, onverminderd de rechten van deze holdingvennootschap als aandeelhouder of vennoot, is geen btw-plichtige bij gebrek aan het uitoefenen van een economische activiteit.
De inmenging door een holdingvennootschap in het beheer van de ondernemingen waarin zij deelnemingen heeft verworven, is wel een economische activiteit voor de btw, als die holdingvennootschap in het kader van die inmenging belastbare handelingen zoals hiervoor omschreven verricht, zoals administratieve, boekhoudkundige, financiële, commerciële, IT‑ en technische diensten ten behoeve van die dochterondernemingen.
De voorgaande opsomming is niet limitatief, dus het begrip ‘inmenging in het beheer van een dochteronderneming’ omvat alle door een holdingvennootschap ten behoeve van haar dochteronderneming verrichte handelingen die een economische activiteit vormen voor de btw.
Het Hof besluit dat de verhuur van een gebouw door een holdingvennootschap aan haar dochteronderneming beschouwd moet worden als een ‘inmenging in het beheer’ van deze onderneming, welke voor btw een economische activiteit vormt die recht op aftrek verleent van de btw geheven van de door de holdingvennootschap gemaakte kosten om deelnemingen in deze dochteronderneming te verwerven, als die dienstverlening:

duurzaam van aard is;
onder bezwarende titel wordt verricht;
met btw wordt belast (dus niet vrijgesteld is);
en, er een direct verband bestaat tussen de door de dienstverrichter verleende dienst en de van de begunstigde ontvangen tegenprestatie.

Het Hof bevestigt hiermee zijn vaste rechtspraak dat de kosten in verband met de verwerving van deelnemingen in dochterondernemingen, gemaakt door een holdingvennootschap die aan het beheer van die dochterondernemingen deelneemt en aldus een economische activiteit uitoefent, geacht moeten worden deel uit te maken van de algemene kosten van die holdingvennootschap, en dat de over die kosten voldane btw in beginsel volledig in aftrek moet worden gebracht. En het geeft tegelijkertijd een zeer uitgebreide aanvulling aan het begrip ‘beheer van ondernemingen’.

Dictum van het Hof
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat de verhuur van een gebouw door een holding aan haar dochteronderneming een „inmenging in het beheer” van deze onderneming vormt, die moet worden beschouwd als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, op grond waarvan recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) ontstaat over de door de holding gemaakte kosten ter verwerving van deelnemingen in deze dochteronderneming, wanneer deze dienstverlening duurzaam van aard is, zij wordt verricht onder bezwarende titel en zij wordt belast, wat betekent dat deze verhuur niet is vrijgesteld, en er een direct verband bestaat tussen de door de dienstverrichter verleende dienst en de van de begunstigde ontvangen tegenprestatie. De kosten in verband met de verwerving van deelnemingen in dochterondernemingen, gemaakt door een holding die aan het beheer van die dochterondernemingen deelneemt door aan hen een gebouw te verhuren, en die uit dien hoofde een economische activiteit uitoefent, moeten worden geacht deel uit te maken van de algemene kosten van die holding, en de over die kosten voldane btw moet in beginsel volledig in aftrek kunnen worden gebracht.
Ingeval een holding kosten heeft gemaakt voor de verwerving van deelnemingen in dochterondernemingen en zij slechts aan het beheer van bepaalde van deze dochterondernemingen deelneemt en met betrekking tot de andere dochterondernemingen geen economische activiteiten verricht, kunnen deze kosten daarentegen slechts voor een deel worden geacht deel uit te maken van de algemene kosten van deze holding, zodat enkel de btw die is voldaan over kosten die inherent zijn aan de economische activiteit, in aftrek kan worden gebracht. Welk gedeelte van de totale kosten inherent is aan de economische activiteit, wordt bepaald aan de hand van verdeelcriteria die worden vastgelegd door de lidstaten, die bij de uitoefening van die bevoegdheid rekening moeten houden met het doel en de opzet van genoemde richtlijn en derhalve in een berekeningsmethode moeten voorzien die objectief weergeeft welk deel van de in een eerder stadium gemaakte kosten werkelijk toe te rekenen is aan de economische activiteit en welk deel aan de niet-economische activiteit. Het staat aan de nationale rechter om dit te verifiëren.
 
HvJ, C-320/17, Marle Participations, 5 juli 2018

Geen akkoord Europese Raad over algemene verlegging van heffing en verlaagde btw op e-publicaties

De Ecofin-Raad van 13 juli 2018​ besprak twee ontwerprichtlijnen die de lidstaten enerzijds toe moeten staan tijdelijk een algemene verlegging van heffing voor de btw, en anderzijds tijdelijk een verlaagd tarief voor e-publicaties in te voeren.
De ontwerprichtlijn voor de tijdelijke invoering van een algemene verlegging van heffing werd door bepaalde lidstaten voorgesteld in de strijd tegen btw-fraude. Ze zou toegepast kunnen worden op goederenleveringen en dienstprestaties voor meer dan € 10.000.
De ontwerprichtlijn voor een tijdelijk verlaagd btw-tarief op e-publicaties heeft als bedoeling, in het kader van het digitale markt programma van de Commissie, de elektronische publicaties gelijk te stellen met fysieke publicaties. Deze mogelijkheid tot een verlaagd tarief zou tijdelijk zijn in afwachting van de invoering van een definitief btw-systeem.
Beide ontwerpen werden reeds besproken op de Ecofin Raad van 25 mei 2018, maar de lidstaten konden toen geen akkoord bereiken. Oostenrijk, voorzitter van de Raad tot eind 2018, plaatste toch dezelfde teksten opnieuw op de agenda van de Ecofin Raad van 13 juli 2018, maar alweer kon er geen akkoord bereikt worden. De lidstaten hopen een akkoord te bereiken in de Ecofin Raad van oktober 2018. 

Geen margeregeling voor verkopen van juwelen als grondstof voor edelmetalen en/of edelstenen

E LATS is een in Letland gevestigde btw-plichtige die onder meer leningen aan particulieren verstrekt waarvoor deze laatsten edelmetalen voorwerpen en voorwerpen die goud en/of zilver bevatten (bv. kettingen, hangertjes, ringen, trouwringen, lepels en vorken en tandheelkundig materiaal) in onderpand geven. De niet-afgeloste panden worden door E LATS verkocht, die er de bijzondere regeling van de btw-heffing op de winstmarge op toepast. Ten onrechte volgens de Letse fiscus, die de verkochte onderpanden als afval kwalificeert.
Artikel 311, 1, 1 van de btw-richtlijn bepaalt dat voor de toepassing van de margeregeling als gebruikte goederen worden beschouwd: de roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt, andere dan kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, en andere dan edele metalen of edelstenen als omschreven door de lidstaten.
Volgens het Hof van Justitie moet deze bepaling niet alleen uitgelegd worden volgens de bewoordingen ervan, maar ook volgens de context ervan en de doelstellingen van de bijzondere margeregeling waarvan ze deel uitmaakt (dus met de ontstaansgeschiedenis van die regeling).
Wat ‘gebruikte goederen’ betreft, oordeelde het Hof eerder al dat dit ook het geval is voor goederen die worden gedemonteerd uit een ander goed waarin zij als onderdeel waren verwerkt. De kwalificatie als ‘gebruikt goed’ vereist enkel dat het gebruikte goed de functionaliteiten heeft behouden die het had toen het nieuw was.
Het Hof stelt verder nog vast dat artikel 311, 1, 1 van de btw-richtlijn expliciet melding maakt van edelmetalen en edelstenen als zodanig (voor goederen die niet als gebruikt goed kunnen worden beschouwd), maar geen enkele uitdrukkelijke verwijzing bevat naar voorwerpen die edelmetalen of edelstenen bevatten en die opnieuw gebruikt kunnen worden (zoals hiervoor reeds omschreven door het Hof). Maar de Commissie had in het oorspronkelijk ontwerp van deze regeling (COM(88) 846 def.) wel in een onderscheid voorzien tussen enerzijds edelmetalen en edelstenen (die van de margeregeling uitgesloten zijn) en anderzijds de voorwerpen waarvan de waarde van de erin verwerkte edelmetalen en/of edelstenen niet meer bedraagt dan 50% van de verkoopprijs van die voorwerpen (die wel onder de margeregeling kunnen vallen). Dus had de wetgever wel degelijk de bedoeling om in bepaalde gevallen de voorwerpen die edelmetalen of edelstenen bevatten onder de winstmargeregeling te doen vallen.
En hoewel de lidstaten volgens artikel 311, 1, 1 van de btw-richtlijn de bevoegdheid hebben om het begrip ‘edele metalen of edelstenen’ te definiëren, mogen ze daar niet zo’n ruime definitie aan geven waardoor het begrip ‘gebruikte goederen’ zijn inhoud verliest.
Om als ‘gebruikt goed’ en niet als ‘edele metalen of edelstenen’ beschouwd te kunnen worden, moet een voorwerp dat met edelmetalen en/of edelstenen is samengesteld:

een andere functionaliteit hebben dan die van de materialen op zich waaruit het is samengesteld;
die voormelde functionaliteit hebben behouden;
in de staat waarin het verkeert of na herstelling, opnieuw kunnen worden gebruikt.

Men moet met alle objectieve omstandigheden waarin de doorverkoop tot stand is gekomen, rekening houden om na te gaan of zo’n voorwerp als een ‘gebruikt goed’, dan wel als ‘edelmetaal of edelsteen’ kwalificeert. Hierbij mag geen rekening gehouden worden met de bedoeling van de bij de transactie betrokken btw-plichtige. Factoren zoals de manier waarop de betrokken voorwerpen worden aangeboden, de waarderingsmethode voor die voorwerpen en de facturatiemethode (in bulk (bruto/gewicht) of per stuk) zijn wel objectieve kenmerken waarmee men rekening kan houden.
De wijze waarop die goederen dus worden verkocht en geprijsd, zal mee bepalen of het voorwerp dat edelmetalen en/of edelstenen bevat, verkocht wordt als dusdanig (bv. als ketting of hangertje), dan wel als grondstof voor edele metalen en/of edelstenen. Enkel in het eerste geval kan de winstmargeregeling van toepassing zijn.

Dictum van het Hof
Artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat gebruikte goederen die edelmetalen of edelstenen bevatten niet onder het begrip „gebruikte goederen” vallen indien zij niet meer geschikt zijn om hun oorspronkelijke functie te vervullen en enkel nog de functionaliteiten overhouden die inherent zijn aan die metalen en stenen, waarbij het aan de nationale rechter staat om dit te verifiëren rekening houdend met alle relevante objectieve omstandigheden van elk specifiek geval.
 
HvJ, C-154/17, E LATS, 11 juli 2018​

Ecofin bespreekt ontwerprichtlijnen ‘algemene verlegging’ en ‘verlaagde tarieven voor e-publicaties’

Op vrijdag13 juli 2018​ zal de Ecofin Raad zich nogmaals buigen over de ontwerprichtlijnen inzake:

een tijdelijke algemene verlegging van heffing voor de btw voor binnenlandse handelingen; die maatregel werd door bepaalde lidstaten voorgesteld in de strijd tegen btw-fraude en zou door de lidstaten toegepast kunnen worden op goederenleveringen en dienstprestaties voor meer dan € 10.000.
de tijdelijke invoering, in afwachting van een definitief systeem, van een verlaagd tarief voor e-publicaties; de bedoeling is om in het kader van het digitale markt programma van de Commissie de elektronische publicaties gelijk te stellen met fysieke publicaties. 

Beide voorstellen werden reeds besproken tijdens de Ecofin Raad van 25 mei 2018, maar de ministers konden toen over geen enkel van deze voorstellen een akkoord bereiken.

Uitstel btw-verplichtingen – zomerregeling 2018

Naar jaarlijkse gewoonte verleent de fiscus ook deze zomer uitstel voor diverse verplichtingen.

Btw-aangifte
De maandaangiften voor de handelingen van juni 2018 en de kwartaalaangiften voor de handelingen van het tweede kwartaal 2018, moeten in plaats van uiterlijk 20 juli 2018, ten laatste op 10 augustus 2018 ingediend zijn.
De maandaangiften voor de verrichtingen van de maand juli 2018 moeten in plaats van tegen 20 augustus 2018 ten laatste op 10 september 2018 ingediend worden.

IC-listing
De IC-listing voor de handelingen van het tweede kwartaal 2018 of de handelingen van de maand juni 2018 moet ten laatste op 10 augustus 2018 worden ingediend (in plaats van 20 juli 2018); die voor de handelingen van juli 2018 ten laatste op 10 september 2018 (in plaats van 20 augustus 2018).

Betalingen
Voor betalingen staat de fiscus geen uitstel toe. Die vervaldagen blijven dus 20 juli en 20 augustus 2018. Als de verschuldigde btw niet tijdig is betaald, zullen er automatisch nalatigheidsinteresten op de rekening-courant aangerekend worden.
Onder de volgende voorwaarden zal de fiscus die interesten automatisch annuleren:

de btw die moet worden betaald op basis van de btw-aangifte (vak 71 van de aangifte van het 2de kwartaal of juni 2018) is niet hoger is dan € 125.000;
betaling uiterlijk op 20 juli 2018 van:

de verschuldigde btw voor de vroegere kwartalen of maanden;
en, een bedrag minstens gelijk aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte van het eerste kwartaal, respectievelijk van de maand mei 2018;

uiterlijk op 10 augustus 2018:

​indiening van de aangifte voor de handelingen van het 2de kwartaal of de maand juni 2018;
betaling van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van het 2de kwartaal of de maand juni 2018.

Voor de btw van de handelingen van de maand juli 2018 is voor de automatische kwijtschelding van die nalatigheidsinteresten vereist dat:

de btw die moet worden betaald op basis van de btw-aangifte (vak 71 van de aangifte van juli 2018) is niet hoger is dan € 125.000;
betaling, uiterlijk op 20 augustus 2018 van:

al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van juni en de vroegere maanden;
en van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van juni 2018;

uiterlijk op 10 september 2018:

indiening van de aangifte van de handelingen van juli 2018;
betaling van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juli 2018.
 

Uiteraard mogen btw-plichtigen bij de uit te voeren betalingen rekening houden met een beschikbaar creditsaldo op hun rekening-courant. Het belastingkrediet dat, per einde juli 2018, aan de voorwaarden voldoet van art. 8/1, § 2 van het KB nr. 4 om te worden terugbetaald, mag niet worden beschouwd als beschikbaar. 

FOD Financiën, bericht 6 juli 2018​