Vanaf 1 april 6% btw op planten bij tuinaanleg en -onderhoud

De wet van 27 februari 2019 breidt het verlaagd btw-tarief van 6% uit naar de leveringen van de volgende goederen die een btw-plichtige bij tuinaanleg of
-onderhoud mee verstrekt:

levende woudbomen, levende fruitbomen, heesters en -struiken alsmede plantgoed daarvan;
levende sierbomen, -heesters, -struiken en andere levende sierplanten, bollen, knollen, wortels en ander plantgoed voor de sierteelt.

De fiscus beschouwt grasrollen en graszoden ook als andere levende sierplanten die voor dit verlaagd tarief in aanmerking komen.
Deze tariefwijziging gaat in op 1 april 2019. Vanaf die datum zullen tuinaannemers die bij de dienst van tuinaanleg of -onderhoud ook de planten leveren, hun factuur moeten uitsplitsen over:

de prijs voor voormelde planten: 6% btw;
de dienst van onderhoud of aanleg: 21%.

Ook als de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige is gehouden tot het indienen van de periodieke btw-aangifte, waardoor de verlegging van heffing voor werk in onroerende staat van toepassing is, zal de tuinaannemer best zijn factuur opsplitsten zodat zijn afnemer de btw aan de juiste tarieven kan verleggen. Hopelijk zal een administratieve commentaar nog verduidelijken of de verlegging van heffing enkel van toepassing is op het werk zelf, of ook op de prijs voor de planten. Wij raden voorlopig aan om in geval van verlegging van heffing, deze toe te passen op zowel het werk als de daarbij geleverde planten.

Deelname aan een seminarie vindt voor btw plaats waar het evenement doorgaat

 
Toegang tot evenement
Overeenkomstig artikel 53 van de btw-richtlijn vindt het verlenen van een recht op toegang tot onder meer een educatief evenement in een B2B-context daar plaats waar het evenement daadwerkelijk plaatsvindt. De draagwijdte van deze uitzonderingsbepaling op de B2B-hoofdregel wordt in diverse lidstaten verschillend ingevuld.
Zo is de deelname aan een seminarie van vijf dagen volgens de Zweedse fiscus niet bedoeld onder het verlenen van een recht tot toegang, wat zich beperkt tot het recht om een plaats te betreden. Bij een seminarie gaat het om een recht om aan die opleiding deel te nemen. Als de afnemer een btw-plichtige is, valt de deelname aan zo’n seminarie bijgevolg onder de B2B-hoofdregel (artikel 44 btw-richtlijn). De uitzondering waarbij diensten die bestaan het verlenen van een recht op toegang tot onder meer een educatief evenement (artikel 53 btw-richtlijn) is daarop niet van toepassing.

Deelname aan een meerdaags seminarie
Het Europese Hof van Justitie ziet dit anders. Het oordeelt dat de deelname aan zo’n seminarie voor de btw plaatsvindt waar het evenement doorgaat. Het Hof komt tot die conclusie omdat:

De uitzonderingen op zowel de B2B- als de B2C-hoofdregel voor de plaatsbepaling van diensten, niet restrictief mogen worden uitgelegd;
Volgens artikel 32, 2de lid, c) van de uitvoeringsverordening 282/2011 het verlenen van toegang tot evenementen op het gebied van onderwijs en wetenschappen, zoals conferenties en seminars, een dienst is zoals bedoeld in artikel 53 van de btw-richtlijn;
De betrokken opleidingen de fysieke aanwezigheid van de deelnemer impliceren;
Het verlenen van het recht tot toegang noodzakelijkerwijs inhoudt dat men het seminarie kan bijwonen en eraan kan deelnemen. De deelname is dus nauw verbonden met het recht tot toegang en kan niet als een afzonderlijke prestatie worden beschouwd;
De regels voor de plaatsbepaling van diensten ertoe strekken die handelingen zo veel mogelijk aan de btw te onderwerpen waar ze worden verbruikt;
De eventuele administratieve lasten die deze plaatsbepaling met zich meebrengt, geen reden kunnen zijn om van die plaatsbepalingsregel af te wijken, noch om die regel duidelijk in strijd met de bewoordingen ervan uit te leggen.

Het Hof verduidelijkt nog dat het voor de toepassing van de bijzondere plaatsbepalingsregel voor het verlenen van het recht tot toegang tot onder meer educatieve evenementen, van geen enkel belang is of de deelnemer al of niet op voorhand moet inschrijven en/of betalen. Deze criteria blijken nergens uit de bewoordingen van artikel 53 van de btw-richtlijn.

Belgisch standpunt
Voor België nam de minister het standpunt in dat het aan een btw-plichtige verlenen van toegang tot een evenement op het vlak van onderwijs dat in beginsel voor iedereen toegankelijk is en hoogstens één volledige dag duurt, een dienst is waarop de plaatsbepalingsregel van artikel 53 van de btw-richtlijn (artikel 21, § 3, 3° Wbtw) van toepassing is. Maar duurt dit evenement meer dan één dag (zoals het geval waarover het Hof zich hier moest uitspreken), dan is de B2B-hoofdregel van toepassing en is de deelname aan het seminarie onderworpen aan de btw waar de afnemer de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd (vraag 1461 dd. 03.02.2017).
Dit standpunt stemt duidelijk niet overeen met dat van het Hof en de vraag is nu of, en zo ja wanneer, de fiscus zijn standpunt zal bijsturen​.

Toepassing reisbureauregeling
Btw-plichtigen die bij de seminaries die ze organiseren ook nog andere diensten zoals overnachting, vervoer, catering, enzovoort voorzien, kunnen nog het bijkomend probleem hebben dat zij op een deel van hun prijs de winstmargeregeling voor reisbureaus moeten toepassen. Volgens de minister blijft die regeling beperkt tot reisdiensten die aan de reiziger worden verkocht (vraag 1391 dd. 28.12.2016). Maar ook dat standpunt verschilt van het oordeel van het Hof van Justitie dat de reisbureauregeling ook van toepassing kan zijn als de reisdiensten verkocht worden aan iemand anders dan de reiziger (onder meer C-189/11 dd. 26.09.2013).
 
Dictum van het Hof
Artikel 53 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling gebezigde bewoordingen „dienst bestaande in het verlenen van toegang tot evenementen” zich uitstrekken tot een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bestaat in een cursus van vijf dagen over accountancy die enkel wordt verzorgd voor belastingplichtigen en waarvoor vereist is dat zowel registratie als betaling op voorhand plaatsvindt.
 
HvJ, C-647/17, Konsulterna, 15 maart 2019​
 

Fiscus verlaagt btw-tarief op planten bij tuinaanleg

Op 14 februari 2019 keurde de Kamer een wetsontwerp goed waardoor het verlaagd btw-tarief van 6% van toepassing wordt op de leveringen van de volgende goederen bij de aanleg of onderhoud van een tuin:

levende woudbomen, levende fruitbomen, heesters en -struiken alsmede plantgoed daarvan
levende sierbomen, -heesters, -struiken en andere levende sierplanten, bollen, knollen, wortels en ander plantgoed voor de sierteelt, ook wanneer deze goederen bij de aanleg en het onderhoud van tuinen worden geleverd

Het verlaagd tarief zal van toepassing zijn vanaf de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Vanaf dan zullen tuinaannemers de prijs voor de aanleg/onderhoud van een tuin moeten opsplitsen over de voormelde verstrekte goederen (6%) en de dienstverrichting zelf.

Nu ook 6% btw op planten bij tuinaanleg en -onderhoud?

De levering van levende sierbomen, -heesters, -struiken en andere levende sierplanten is in België onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6%. Hetzelfde geldt voor bollen, knollen, wortels en ander plantgoed voor de sierteelt. Verstrekt een tuinaannemer in het kader van de aanleg of onderhoud van een tuin ook de planten, dan maken die deel uit van de dienst van tuinaanleg- of onderhoud die in België volledig aan 21% btw is onderworpen.
Begin 2017 werd in de Kamer een wetsvoorstel ingediend om het verlaagd btw-tarief van 6% uit te breiden naar de leveringen van de volgende goederen bij de aanleg of onderhoud van een tuin:

levende woudbomen, levende fruitbomen, heesters en -struiken alsmede plantgoed daarvan
levende sierbomen, -heesters, -struiken en andere levende sierplanten, bollen, knollen, wortels en ander plantgoed voor de sierteelt, ook wanneer deze goederen bij de aanleg en het onderhoud van tuinen worden geleverd

Binnen de regering werd echter nooit een akkoord bereikt over de invoering van deze maatregel. Maar de Kamercommissie Financiën heeft dit wetsvoorstel op 29 januari toch aangenomen. Het is nu afwachten of dit wetsvoorstel ook goedgekeurd zal worden in de plenaire vergadering van de Kamer en dus effectief uitwerking zal krijgen. Bovendien voorziet het wetsontwerp dat de btw-verlaging pas in werking zal treden op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
De voormelde uitbreiding van dit verlaagd btw-tarief is vandaag nog niet van toepassing. Tuinaannemers kunnen de prijs voor de bij hun dienst verstrekte planten dus nog niet afzonderlijk belasten met 6% btw.
 
 

Brexit – vervolledig de aanvraag voor uw EORI-nummer

In het kader van de Brexit heeft de Belgische administratie van de douane & accijnzen een 20.000-tal ondernemingen aangeschreven ivm de aanvraag van een EIRO-nummer.
Indien de UK binnenkort met een harde Brexit uit de EU treedt, zullen alle verkopen van goederen die vanuit België naar de UK worden vervoerd beschouwd worden als een uitvoer. Bij de aankopen van goederen die vanuit de UK naar België worden vervoerd, zal er sprake zijn van een invoer. Voor de beide handelingen is vereist dat de uitvoerder, respectievelijk de invoerder, beschikt over een EIRO-nummer (Europees nummer voor douaneformaliteiten).
De fiscus heeft nu de bedrijven die nog niet beschikken over zo’n EORI-nummer, maar waar uit de gegevens van de btw-listings blijkt dat zij goederen aan- en/of verkopen naar en vanuit de UK, aangeschreven met de vraag online het formulier A te vervolledigen. Enkel door hier gevolg aan te geven zal een EORI-nummer toegekend worden.
Dus ondernemingen die waarschijnlijk in de toekomst goederen zullen verhandelen met de UK, doen er best aan gevolg te geven aan dit schrijven.
 

Btw onderlijnd nr. 11

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Akkoord Ecofin over diverse btw-wijzigingen
|  2019: optie btw-heffing onroerende verhuur
|  Dan toch 6% btw voor escape rooms
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Dan toch retroactief 6% van toepassing voor escape rooms

De fiscus wijzigt zijn standpunt met betrekking tot het btw-tarief dat van toepassing is op escape rooms. Eerder kondigde hij aan dat de deelname aan zo’n ontsnappingsspel onderworpen is aan 21% btw als de exploitant gedurende bijna de volledige tijd het spelverloop nauwgezet opvolgt en zo nodig actief tussenkomt (circulaire nr. 80 dd. 07.12.2017).
In een nieuwe circulaire trekt de fiscus dit standpunt retroactief in en stelt dat de vergoeding voor de deelname aan een ontsnappingsspel voor het geheel onderworpen is aan het btw-tarief van 6 % (rubriek XXVIII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20).
De fiscus erkent ook dat de exploitanten van ontsnappingspellen recht hebben op teruggave van de btw die ze omwille van het oude standpunt te veel hebben afgedragen. Hij vermeldt er niet bij of de exploitant, om die teruggave te kunnen krijgen, die teveel ontvangen btw ook aan zijn klanten moet terugbetalen. In het verleden gebruikte de fiscus dit argument reeds in verschillende dossiers om de teruggaaf te weigeren aan exploitanten van sauna’s die ook op basis van een verkeerd administratief standpunt 21% i.p.v. 6% btw hadden afgedragen. 
Dat er in hoofde van de btw-plichtige​ geen onrechtmatige verrijking mag zijn, staat nog steeds in de btw-handleiding, onder randnummer 549: “De btw-plichtige moet, in principe, kunnen bewijzen dat hij de ten onrechte in rekening gebrachte belasting aan zijn afnemer heeft terugbetaald.”.
De circulaire stelt nog dat dit nieuwe standpunt van toepassing is op zowel lopende en toekomstige geschillen.

Fisconet, circulaire nr. 119, 26 oktober 2018

Mantelzorg opnemen is geen overmacht voor schending domiciliëringsvereiste voor verlaagd tarief % op eerste schijf van € 50.000

In 2009 en 2010 gold een verlaagd tarief van 6% op de eerste schijf van € 50.000 bij onder andere de aankoop/oprichting van een nieuwe privéwoning. Eén van de voorwaarden hiervoor is de domiciliëringsvereiste van vijf jaar, tenzij in geval van overmacht. Die houdt in dat de verkrijger/oprichter in die woning zonder uitstel zijn domicilie zal hebben tot minstens 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming van het gebouw door de verkrijger/oprichter.
Een persoon geniet de toepassing van dit verlaagd voor de aankoop van een appartement in 2009. In 2010 trekt deze persoon echter bij zijn vader in om deze te kunnen verzorgen (mantelzorg). De fiscus vordert bijkomend 15% btw op de eerste schijf van € 50.000 van de aankoop van het appartement omdat voormelde domiciliëringsvereiste niet meer vervuld is.
Het Hof volgt de visie van de fiscus en stelt dat het opnemen van de mantelzorg geen situatie van overmacht is die deze persoon definitief verhinderde om het appartement nog langer als zijn privéwoning te gebruiken.
Verder blijkt nog dat de mantelzorg reeds enkele maanden voor de domicilieverplaatsing werd opgenomen en dat die persoon in het huis van zijn vader is blijven wonen na diens overlijden.

HvB Antwerpen, rolnr. 2015/AR/1136, 13 september 2016

Natuurlijke persoon is btw-plichtige voor verhuur gebouw aan vennootschap en kan dus lid worden van een btw-eenheid

Een notaris dient een verzoek in tot oprichting van een btw-eenheid tussen hemzelf (natuurlijk persoon) en zijn vennootschap waarin de activiteiten van notaris worden uitgeoefend. De fiscus weigert deze aanvraag goed te keuren omdat de notaris geen btw-plichtige zou zijn.
De notaris is echter eigenaar van een gebouw welke hij verhuurt aan zijn vennootschap waarvan hij zowel aandeelhouder als bestuurder is. Daarnaast is hij samen met zijn echtgenote en zijn ouders eigenaar in onverdeeldheid van een woning die aan een derde wordt verhuurd.
Volgens artikel 9, lid 1 van de btw-richtlijn is een btw-plichtige een persoon die zelfstandig een economische activiteit uitoefent op elke plaats, ongeacht het doel of de resultaten van die activiteit. De exploitatie van een lichamelijk of onlichamelijk goed om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen, is volgens het Hof een economische​ activiteit. 
Het Hof verwijst nog naar twee arresten van het Europese Hof van Justitie:

C-230/94 (Enkler):  de verhuur van een lichamelijke zaak is een exploitatie die is aan te merken als ‘economische activiteit’ in de zin van de btw-richtlijn als die verhuur erop gericht is duurzaam opbrengsten te verkrijgen.
C-23/98 (Heersma): als een persoon als enige economische activiteit in de zin van de btw-richtlijn het verhuren heeft van een lichamelijke zaak aan een vennootschap (in casu een maatschap naar Nederlands recht) waarvan hij deel uitmaakt, dan moet deze verhuur worden geacht zelfstandig te worden verricht.

Dat het gebouw behoort tot het privévermogen van de notaris is niet relevant volgens het Hof, evenmin dat de huurinkomsten als onroerend en niet als beroepsinkomen worden belast. Het begrip ‘economische activiteit’ is ruimer dan het begrip ‘beroepsactiviteit’.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg, namelijk dat de weigering van de btw-eenheid omwille van de niet-belastingplicht van de notaris ten onrechte is gebeurd, aangezien de notaris voor de verhuur van het gebouw wel degelijk als btw-plichtige handelt.

HvB Luik, rolnr. 2015/RG/1273, 17 januari 2018

Kennisgeving bijzondere rekening terecht naar oude maatschappelijke zetel gestuurd bij gebrek aan 604B door btw-plichtige

De fiscus zet de rekening-courant​ van een btw-plichtige op nul wegens het niet betalen van btw waarvan de verschuldigdheid blijkt uit de ingediende btw-aangiftes. De fiscus stuurt van deze opnulzetting een kennisgeving naar het adres van de btw-plichtige.
De btw-plichtige vecht de geldigheid van de opnulzetting aan omdat de kennisgeving verstuurd zou zijn naar een oud adres. De btw-plichtige had immers zijn maatschappelijke zetel verplaatst. Maar hij had nagelaten om deze adreswijziging te melden aan de fiscus via het formulier 604B. Volgens de btw-plichtige had de fiscus vóór de verzending het Belgisch Staatsblad​ maar op een adreswijziging moeten controleren.
Het Hof is het niet eens met deze stelling en bevestigt de opnulzetting. Bovendien is de kennisgeving van de opnulzetting geen voorwaarde op straffe van nietigheid. De fiscus houdt met betrekking tot deze btw-schuld dan ook terecht geen rekening met betalingen die de btw-plichtige op zijn rekening-courant gedaan heeft nadat die op nul werd gezet.
De btw-plichtige vecht ook nog de geldigheid van het dwangbevel aan, maar het Hof stelt vast dat uit de motivering van het dwangbevel duidelijk blijkt dat de btw-plichtige zonder misverstand ingelicht werd over :

hetgeen gevorderd werd;
de betalingen die aangerekend werden;
het nog verschuldigde saldo;
de motivering van deze vordering.

De btw-plichtige beschikte dus over alle elementen die nodig zijn om:

te beoordelen of het zin had zich te weren tegen het dwangbevel;
in staat was met kennis van zaken op een nuttige wijze desgewenst het dwangbevel aan te vechten.

HvB Antwerpen, rolnr. 2016/AR/207, 28 november 2017

Btw-plichtig voor verkoop van 195 horloges via veilingwebsite

Bij een onderzoek van een online verkoopsplatform stelt de fiscus vast dat een natuurlijk persoon geregeld horloges verkocht via de veilingwebsite (195 verkopen op drie jaar tijd waarvan 190 in twee kalenderjaren). De fiscus is van oordeel dat deze verkoper een btw-plichtige is en vordert de btw op de via het platform verrichte verkopen.
De btw-plichtige is het hier niet mee eens. De rechtbank daarentegen volgt wel de visie van de fiscus en stelt dat deze persoon gelet op de regelmatigheid van de verkopen, een btw-plichtige is. Bovendien blijkt uit onderzoek van de website dat er al transacties geweest zouden zijn in de jaren voorafgaand aan de jaren waarvoor btw wordt gevorderd.
Dat het zou gaan om verkopen uit zijn privécollectie, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Evenmin weigert de rechtbank de toepassing van de margeregeling bij gebrek aan onder andere bewijs van de aankopen van de horloges bij personen die de btw niet hebben kunnen recupereren.
De maatstaf van heffing is door de fiscus correct berekend, namelijk zonder deze te verminderen met de kosten van Paypal die de verkoper droeg.
De btw-plichtige vecht nog de toepassing van de verlengde verjaringstermijn van zeven jaar aan. De rechtbank is van oordeel dat hier het gaat om een bewijskrachtig gegeven waarvan de fiscus door de controle van de veilingwebsite kennis heeft gekregen (artikel 81bis, § 1, 2de lid, 3° Wbtw).

Rb. Bergen, rolnr​. 2016/RG/302, 8 mei 2017