Uitstel btw-verplichtingen – zomerregeling 2019

Naar jaarlijkse gewoonte verleent de fiscus ook deze zomer uitstel voor diverse verplichtingen. Let op, voor de MOSS-aangifte geldt geen uitstel omdat de Europese reglementering dit niet toelaat.

Btw-aangifte
De maandaangiften voor de handelingen van juni 2019 en de kwartaalaangiften voor de handelingen van het tweede kwartaal 2019, moeten in plaats van uiterlijk 22 juli 2019, ten laatste op 9 augustus 2019 ingediend zijn.
De maandaangiften voor de verrichtingen van de maand juli 2019 moeten in plaats van tegen 20 augustus 2019 ten laatste op 10 september 2019 ingediend worden.

IC-listing
De IC-listing voor de handelingen van het tweede kwartaal 2019 of de handelingen van de maand juni 2019 moet ten laatste op 9 augustus 2019 worden ingediend (in plaats van 22 juli 2019); die voor de handelingen van juli 2019 ten laatste op 10 september 2019 (in plaats van 20 augustus 2019).

Betalingen
Voor betalingen staat de fiscus geen uitstel toe. Die vervaldagen blijven dus 22 juli en 20 augustus 2019. Als de verschuldigde btw niet tijdig is betaald, zullen er automatisch nalatigheidsinteresten op de rekening-courant aangerekend worden.
Onder de volgende voorwaarden zal de fiscus die interesten automatisch annuleren:

de btw die moet worden betaald op basis van de btw-aangifte (vak 71 van de aangifte van het 2de kwartaal of juni 2019) is niet hoger is dan € 125.000;
betaling uiterlijk op 22 juli 2019 van:

de verschuldigde btw voor de vroegere kwartalen of maanden;
en, een bedrag minstens gelijk aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte van het eerste kwartaal, respectievelijk van de maand mei 2019;

uiterlijk op 9 augustus 2019:

​indiening van de aangifte voor de handelingen van het 2de kwartaal of de maand juni 2019;
betaling van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van het 2de kwartaal of de maand juni 2019.

Voor de btw van de handelingen van de maand juli 2019 is voor de automatische kwijtschelding van die nalatigheidsinteresten vereist dat:

de btw die moet worden betaald op basis van de btw-aangifte (vak 71 van de aangifte van juli 2019) is niet hoger is dan € 125.000;
betaling, uiterlijk op 20 augustus 2019 van:

al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van juni en de vroegere maanden;
en van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van juni 2019;

uiterlijk op 10 september 2019:

indiening van de aangifte van de handelingen van juli 2019;
betaling van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juli 2019.

Uiteraard mogen btw-plichtigen bij de uit te voeren betalingen rekening houden met een beschikbaar creditsaldo op hun rekening-courant. Het belastingkrediet dat, per einde juli 2019, aan de voorwaarden voldoet van art. 8/1, § 2 van het KB nr. 4 om te worden terugbetaald, mag niet worden beschouwd als beschikbaar.

FOD Financiën, bericht 3 juli 2019​

Fiscus bijt opnieuw in het zand: verhuur sporthal is geen vrijgestelde onroerende verhuur

Een vzw exploiteert een sporthal die ze heeft laten oprichten en waarvoor ze zelf de sportinstallaties heeft aangekocht. De inkomgelden onderwerpt ze aan btw op basis van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw. De vzw recupereerde ook alle btw op deze investeringen.
De fiscus weigerde de btw-aftrek omdat die exploitatie door de vzw van btw is vrijgesteld door artikel 44, § 2, 3° Wbtw (exploitant zonder winstoogmerk van een sportinfrastructuur). De vzw gaat hier niet mee akkoord en in het daarop volgend proces-verbaal verandert de fiscus het geweer van schouder en stelt dat de exploitatie van de sporthal als een van btw vrijgestelde onroerende verhuur moet worden beschouwd (artikel 44, § 3, 2° Wbtw). Uit de voorgelegde stukken blijkt volgens de fiscus dat de activiteit met betrekking tot de sporthal zich uitsluitend beperkt tot het ter beschikking stellen van die sportinfrastructuur aan andere sportclubs en verenigingen. Het Hof analyseert de verschillende elementen en komt, in tegenstelling tot de rechtbank van eerste aanleg, tot het besluit dat er geen sprake is van een vrijgestelde onroerende verhuur en staat de btw-aftrek toe. De fiscus berust in de uitspraak en gaat niet in Cassatie.

Vrijstelling onroerende verhuur
Volgens het Hof van Justitie moet de bepaling ‘vrijgestelde onroerende verhuur’ worden uitgelegd in het licht van haar context en de doelstellingen en de algemene opzet van de btw-richtlijn. In talrijke arresten besliste dat Hof dat het begrip ‘verhuur van onroerende goederen’ in de zin van de vrijstelling van artikel 135 van de btw-richtlijn, erin bestaat dat een verhuurder een huurder voor een overeengekomen tijdsduur en onder bezwarende titel het recht verleent, een onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. In het Temco-arrest voegde het Hof daar nog aan toe dat zo’n onroerende verhuur in de regel een passieve activiteit is die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Die onroerende verhuur is te onderscheiden van andere activiteiten die:

ofwel een zakelijk-industrieel en commercieel karakter hebben, zoals gemeubeld logies en verhuur van parkeerruimtes voor voertuigen;
ofwel een voorwerp hebben dat beter wordt gekarakteriseerd door het leveren van een prestatie dan door de loutere terbeschikkingstelling van een goed (zoals het recht een golfterrein te gebruiken waarbij de exploitant instaat voor het toezicht, het beheer en het onderhoud van dat terrein en andere installaties ter beschikking stelt).

Als niet voldaan is aan een van de hiervoor aan het begrip ‘vrijgestelde onroerende verhuur’ gestelde voorwaarden, mag dit begrip niet naar analogie worden uitgebreid omdat het gebruik van het betrokken onroerend goed daar het meest mee overeenkomt. Artikel 135, 1., l) vormt een afwijking van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die een btw-plichtige ten bezwarende titel verricht, en moet dus strikt worden uitgelegd.
Dat de overeenkomst aan de gebruiker beperkingen oplegt inzake de exclusiviteit van zijn gebruik, belet niet dat het om een onroerende verhuur kan gaan.

Verlenen van toegang tot en gebruik van sportinfrastructuur
Volgens de fiscus beperkt de activiteit van de vzw met betrekking tot de sporthal zich tot de passieve terbeschikkingstelling ervan en zijn de andere prestaties die de vzw in dat kader verricht louter bijkomstig aan die onroerende verhuur.
Maar daarbij houdt de fiscus volgens het Hof geen rekening met de doelstelling van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw. Dat artikel beschouwt als een dienst: de toekenning van het recht op toegang tot inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak, alsmede de toekenning van het recht gebruik ervan te maken. De bedoeling van deze bepaling was net om de vrij passieve terbeschikkingstellingen van onder meer sportinfrastructuur toch aan btw te onderwerpen (ten tijde van het wetsontwerp, in 1968, was voorzien dat de verhuur van onroerende goederen in de regel niet belastbaar was).Dat blijkt uit de memorie van toelichting (Kamer, 88/1, 15 oktober 1968) waar de wetgever bij artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw stelt dat de exploitanten van inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak zich vaak beperken tot het louter verschaffen van toegang tot hun instelling tegen betaling van een entreeqeld en dat er geen redenen zijn om de diensten van die exploitanten aan de btw te onttrekken (behoudens de invoering van vrijstellingen waar dit nodig is). Omdat deze diensten, in tegenstelling met die verstrekt door de werkelijke spektakelbedrijven, eigenlijk niet een werk tot voorwerp hebben, moeten ze uitdrukkelijk aan btw worden onderworpen. Dat is de bedoeling van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw. En het Hof stelt nog vast dat de btw-wetgeving niet in een uitzondering hierop voorzag. 
Volgens het Hof kan de fiscus zich niet beroepen op een zogenaamde ‘passiviteit’ van de vzw om buiten de toepassing van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw te blijven, omdat die bepaling speciaal werd ingevoerd om de relatief passieve terbeschikkingstelling van infrastructuur voor cultuur, sport of vermaak aan de btw te onderwerpen.

Bijkomende prestaties
Het Hof stelt ook nog vast dat de rol van de vzw actiever is dan die van een verhuurder bij een vrijgestelde onroerende verhuur. De terbeschikkingstelling van het sportcentrum  vereist van de vzw een werkelijke logistiek die meer inhoudt dan het voorzien van een internetverbinding, elektriciteit en gas, en onderhoud, reparatie of inrichten van de ruimten.
De vzw heeft na de oprichting van het gebouw de omnisportzaal​ ook ingericht voor sportbeoefening (markeringen, goals, tribunes, turnrekken, enzovoort) en de benodigde sportmaterialen zoals ballen en raketten aangekocht zodat de bezoekers onmiddellijk de sport kunnen beoefenen. Bovendien onderwerpt de vzw die sportinfrastructuur geregeld aan een nazicht om te controleren of de door de verschillende sportfederaties opgelegde normen worden gerespecteerd zodat de nodige competitiewedstrijden kunnen plaatsvinden. Dit alles vereist ook een professioneel management van de vzw, die ook nog het recht heeft om het gebouw steeds te betreden om te controleren of de afspraken over het gebruik van de sporthal nageleefd worden.
De vzw speelt een actieve rol bij de terbeschikkingstelling van de sporthal omwille van het toezicht op het gebruik van de infrastructuur, het beheer van de sporthal, zorgen dat aan de nodige normen voldaan is, het onderhoud en de reiniging van de infrastructuur.
Al deze voormelde prestaties kunnen niet louter als bijkomend bij de terbeschikkingstelling van de zaal beschouwd worden. Ze zijn daarentegen essentieel voor de clubs en de verenigingen die de sporthal willen gebruiken.

HvB Brussel, 2014/AF/163, 11 april 2019
Fisconetplus

Gratis toegankelijk festival is niet rechtstreeks en onmiddellijk verbonden met de btw-activiteiten

Een vzw heeft enerzijds aan btw onderworpen inkomsten, voornamelijk uit inkomgelden en huuropbrengsten van standplaatsen op evenementen, zoals een kerstmarkt, openluchtrestaurant, enzovoort. Daarnaast organiseert de vzw om de twee jaar een filmfestival in het kader van ‘gezondheid’ en daarbij worden ook bijkomende activiteiten ingericht, zoals jogging, debatten, enzovoort. Dit tweejaarlijks festival wordt gratis voor het publiek ingericht.
De fiscus beschouwt de vzw dan ook als een gedeeltelijke btw-plichtige en weigert de volledige btw-aftrek op alle kosten. Op basis van een breuk met in de teller de aan btw onderworpen omzet en in de noemer diezelfde omzet verhoogd met de subsidie die de vzw voor het inrichting van het tweejaarlijks festival ontvangt, berekent de fiscus een verhoudingsgetal om de btw-aftrek te beperken.
De vzw daarentegen is van oordeel dat de kosten van de organisatie van het gratis toegankelijk festival deel uitmaken van de algemene koste van haar btw-activiteiten die recht op aftrek verlenen. Volgens haar helpt het festival om een netwerk op te bouwen en bekendheid te verwerven zodat ze andere contracten kan afsluiten die aan btw onderworpen opbrengsten genereren. Bovendien zou het festival de vzw in staat stellen om haar team fulltime aan het werk te houden tijdens het laagseizoen. Om de volledige btw-aftrek te motiveren, beroept de vzw zich op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Sveda. Daar stelde het Hof dat het gratis gebruik van een wandelpad niet wegneemt dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de aanleg ervan en de belastbare diensten en goederenlevering die later zullen worden verricht op diezelfde site (horeca, zwembad, …).
Maar volgens de rechter toont de vzw niet aan dat de kosten van het festival zo’n rechtstreeks verband hebben met de btw-activiteiten dat zij er niet los van kunnen worden gezien. Dat het festival gratis toegankelijk is, is op zich geen reden om de aftrek van de btw op de kosten ervan te weigeren. Maar de vzw beperkt zich in haar bewijsvoering tot loutere verklaringen en brengt geen objectieve en verifieerbare elementen aan waaruit blijkt dat het festival een integraal onderdeel is van de btw-activiteiten. Er is dus niets dat wijst op een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen het festival en de btw-activiteiten van de vzw, in tegenstelling tot de zaak Sveda waar de gratis aangeboden activiteit (het wandelpad) bedoeld was om de btw-plichtige bekendheid te doen krijgen en de bezoekers uitgenodigd worden op de plaats waar die btw-plichtige zijn activiteiten uitoefent.

Rb. Luik, rolnr. 17/1032/A, 18 oktober 2018
Fisconetplus​

KB nr. 58 legt regels vast voor de melding van de gegevens mbt een nieuw opgericht gebouw

De wet diverse bepalingen inzake btw van 30 juli 2018 (B.S. dd. 10.08.2018) wijzigde onder meer de regels inzake de verplichtingen voor bouwheren die een nieuwe woning hebben opgericht (klik hier voor meer info).
Bij de oprichting van een nieuw gebouw moet niet langer de gekende aangifte nieuwbouwwaarde ingediend worden, samen met de daarop betrekking hebbende bijlagen, zoals de plans , bestekken, facturen, … Deze aangifte moest onder de oude regeling ingediend worden binnen de drie maanden na de betekening van het kadastraal inkomen.
Die aangifte en haar bijlagen werden vervangen door de indiening van enkel een eenvoudige lijst van gegevens met betrekking tot het opgerichte gebouw via een standaardformulier waarvan het model en de indieningsmodaliteiten worden bepaald door de Koning, zonder dat alle voormelde ondersteunende documenten moeten worden meegestuurd. Deze stukken moet de bouwheer wel bewaren gedurende vijf jaar vanaf de betekening van het kadastraal inkomen en voorleggen op vraag van de fiscus.
De fiscus heeft nu, met het KB nr. 58 van 28 mei 2019 (B.S. dd. 20.06.2019), de modaliteiten van die meldingsplicht vastgelegd.

Elektronische melding
De eigenaar van een pas opgericht gebouw moet binnen de drie maanden vanaf de datum van de betekening van het kadastrale inkomen, specifieke inlichtingen verstrekken met betrekking tot het pas opgericht gebouw. Hij moet die inlichtingen meedelen langs elektronische weg (artikel 2, 1stelid KB nr. 58), tenzij hij niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikt om aan deze verplichting te voldoen.
En zolang de specifieke webtoepassing (op de internetsite van de FOD Financiën) om deze inlichtingen mee te delen nog niet beschikbaar is, moet de eigenaar die inlichtingen meedelen in een formulier dat door de administratie ter beschikking wordt gesteld. Hij kan dit per post versturen naar het adres van het Centrum KMO of het Polyvalente centrum van het ambtsgebied waarin het gebouw gelegen is. Maar hij mag dit ook doen door een email, met in bijlage een gedigitaliseerde versie (pdf, jpeg, enzovoort) van het ingevulde en ondertekende document, te verzenden naar het emailadres van voormelde dienst.
Volgens het KB moet de eigenaar die inlichtingen alleen meedelen als hij een verzoek om inlichtingen heeft ontvangen, terwijl die voorwaarde in artikel 64, § 4, 3de lid Wbtw niet terug te vinden is. Het verslag aan de Koning verduidelijkt dat die verplichting, die potentieel van toepassing is op elke eigenaar van een nieuw opgericht gebouw, zich maar zal concretiseren in hoofde van diegenen die effectief door de administratie worden verzocht om die gegevens te verstrekken.

Mee te delen inlichtingen
De inlichtingen die meegedeeld moeten worden, zijn:

het adres en het type gebouw evenals de referentie en de datum van de stedenbouwkundige vergunning afgeleverd door de bevoegde overheid;
de aard van de met betrekking tot het gebouw uitgevoerde werken (nieuwbouw of heropbouw na afbraak) en het op die handelingen toegepast btw-tarief;
de relevante architectonische kenmerken van het gebouw (bijvoorbeeld de grondoppervlakte van de verschillende verdiepingen van het gebouw, het aantal verdiepingen, de vorm van het gebouw, het type dak of de aanwezigheid van kelders of bijgebouwen);
de relevante bouwtechnieken die werden toegepast (bijvoorbeeld de installatie van zonnepanelen, warmtepompen, airco, vloerverwarming, domotica, enzovoort);
de kostprijs exclusief btw van de bouwwerken;
de door de eigenaar van het gebouw zelf uitgevoerde werken;
de informatie betreffende de mogelijke bestemming van het gebouw (bijvoorbeeld verhuur of onmiddellijke doorverkoop);
de ontbrekende contactgegevens van de contactpersoon en de handtekening van de eigenaar (voor zover die nog niet voorkomen in het document dat naar de eigenaar werd verzonden).

Voor de mededeling van de relevante architectonische kenmerken van het gebouw en de relevante bouwtechnieken gehanteerd in het gebouw, is de administratie bevoegd om de toepassingsmodaliteiten vast te leggen, net zoals voor het formulier waarin de specifieke inlichtingen moeten worden meegedeeld. Dit zal waarschijnlijk nog in een circulaire opgenomen worden.

KB nr. 58 van 28 mei 2019, B.S. 20 juni 2019
Klik hier voor de wetgevingsstukken

KB nr. 59 over handelsgeschenken van geringe waarde en schenking van voedseloverschotten

Artikel 12, § 1, 2° Wbtw werd afgelopen tijd meermaals gewijzigd om ervoor te zorgen dat btw-plichtigen niet langer btw verschuldigd zijn op het schenken van voedseloverschotten en andere levensnoodzakelijke goederen. Het koninklijk besluit waarin deze maatregelen verder moesten worden uitgewerkt, samen met de criteria om btw-vrij handelsmonsters en handelsgeschenken te kunnen weggeven, is nu gepubliceerd. Maar het beperkt zich enkel tot de handelsgeschenken van geringe waarde en de schenkingen van voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden. Voor de schenking van andere levensnoodzakelijke goederen gelden voorlopig nog steeds de bepalingen opgenomen in de circulaire nr. 48 van 13 juni 2019 (klik hier voor meer info).

Handelsgeschenken van geringe waarde
Als een btw-plichtige handelsgeschenken van geringe waarde weggeeft, dan kan hij de btw op de aankoop van die goederen toch aftrekken. En als hij die goederen reeds in voorraad had, dan is hij op de onttrekking ervan om ze gratis weg te geven geen btw verschuldigd. Maar het moet dan wel gaan om goederen:

die verstrekt worden in het kader van handelsrelaties;
die niet doorverkocht mogen worden door de begunstigde in het kader van een economische activiteit;
waarvan de aankoopprijs, of de normale waarde als er geen aankoopprijs is, lager is dan 50 euro exclusief btw.

In zijn circulaire nr. 32 van 29 mei 2017 stelt de fiscus ook nog dat enkelvoudige vouchers, onder de gestelde voorwaarden, als een handelsgeschenk van geringe waarde beschouwd kunnen worden.

Voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden
Om zonder btw-heffing door een btw-plichtige geschonken te kunnen worden, moet het gaan om:

voedingsmiddelen, met inbegrip van dranken andere dan geestrijke dranken, die:

bestemd zijn voor menselijke consumptie;
nog geschikt zijn voor menselijke consumptie;

die niet meer verkocht kunnen worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden wegens één of meer van de volgende redenen:

de houdbaarheidsdatum van het goed verstrijkt ten laatste vijf dagen na de datum van de onttrekking van het goed;
de verpakking van het goed is beschadigd of niet in overeenstemming met de commercialisatiestandaard van de fabrikant of handelaar;
het voedingsmiddel beantwoordt niet aan de productiestandaard vastgelegd door de fabrikant;
de gebruikelijke commercialisatieperiode voor het goed is verlopen.

Deze goederen moeten geleverd worden in de staat waarin ze oorspronkelijk werden verhandeld of na verwerking of bereiding, in de vorm van maaltijden of voedselpakketten, aan:

een voedselbank:

die lid is van de Belgische Federatie van Voedselbanken of van een instelling die zelf lid is van de Europese Federatie van Voedselbanken;
waarvan het doel bestaat in de verdeling van voedselhulp aan behoeftige personen via caritatieve verenigingen erkend door de voedselbanken;

een lokale, gemeentelijke, intercommunale, provinciale, gemeenschaps-, gewestelijke of federale administratie of overheid, in het kader van hun opdrachten tot het verdelen van voedselhulp aan behoeftige personen;
elke caritatieve organisatie erkend door een hiervoor vermelde overheid.

Uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht, stelt de btw-plichtige in twee exemplaren een document op, dat mee ondertekend wordt door de begunstigde organisatie en dat de volgende vermeldingen moet bevatten:

de datum waarop de begunstigde bezit genomen heeft van de goederen;
de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het btw-identificatienummer van de btw-plichtige;
de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde organisatie;
de aard en de hoeveelheid van de geleverde goederen – deze vermelding mag vervangen door toevoeging in bijlage van het kasticket of de scanningslijst van de geleverde goederen;
het kosteloze karakter van die levering;
een verklaring van de organisatie, voormelde administratie of voormelde overheid, op grond waarvan die zich ertoe verbindt:

de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken;
de ontvangen goederen te bestemmen voor een sociale actie ten voordele van behoeftige personen;
geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van die goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling.

Als een btw-plichtige meerdere schenkingen doet tijdens eenzelfde maand, mag hij voormeld document vervangen door een verzameldocument waarin hij alle schenkingen van die maand groepeert. Dat verzameldocument bevat, per levering van goederen, de hiervoor opgesomde vermeldingen, met uitzondering van de data waarop de begunstigden bezit hebben genomen van de goederen. Die worden vervangen door een globale verwijzing naar de maand waarop het document betrekking heeft. Ook dit document moet worden opgesteld op uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin die goederenleveringen werden verricht.

KB nr. 59 van 28 mei 2019, B.S. 20 juni 2019
Klik hier voor de wetgevingsstukken​

Circulaire over niet-btw-heffing op schenking van andere levensnoodzakelijke goederen dan voedingsmiddelen

Als een btw-plichtige onverkochte goederen onder toezicht van de administratie laat vernietigen, moet er geen regularisatie gebeuren van de op die goederen afgetrokken btw. Als daarentegen de btw-plichtige aan zijn bedrijf een goed onttrekt en het wegschenkt, wordt deze handeling door artikel 12, § 1, 2° Wbtw, gelijkgesteld met een aan de btw onderworpen levering onder bezwarende titel, op voorwaarde dat de btw bij de aankoop van dat goed geheel of gedeeltelijk werd gerecupereerd. Dus als een handelaar goederen wegschenkt waarop hij bij de aankoop de btw heeft kunnen recupereren (bv. handelsgoederen), dan is hij over deze schenking btw verschuldigd.
De fiscus voerde op deze verplichte btw-heffing een administratie uitzondering in via zijn beslissing nr. E.T. 124.417 dd. 31.07.2013. De fiscus aanvaardt dat er geen btw verschuldigd is op het schenken van voedseloverschotten door producenten en distributiebedrijven aan voedselbanken die lid zijn van de Belgische Federatie van Voedselbanken. Eén van de voorwaarden van de niet-btw-heffing is dat de voedselbank zich ertoe moet verbinden de ontvangen goederen gratis te verdelen onder de behoeftige personen in België.
In zijn beslissing nr. E.T. 127.958 dd. 21.05.2015 breidde de fiscus deze niet-btw-heffing uit naar de schenking van voedseloverschotten aan lokale besturen en door hen erkende caritatieve instellingen. Maar opnieuw onder de voorwaarde dat die voedseloverschotten in dezelfde staat gratis worden uitgedeeld.
Al enige tijd geleden deelde de minister mee dat die regeling mogelijks uitgebreid zou worden in die zin dat de geschonken voedingsmiddelen ook nog voor andere zaken gebruikt zouden mogen worden gebruikt dan het enkel gratis uitdelen (vraag nr. 1742 dd. 12.07.2017), bv. voor het bereiden van sociale maaltijden. Die uitbreiding zou  geregeld worden in een nieuwe circulaire, maar de fiscus besliste uiteindelijk de niet-btw-heffing op het schenken van voedseloverschotten wettelijk te regelen, wat ook gebeurde door de invoering van artikel 12, § 1, 2°, b) Wbtw met de wet van 30 juli 2018 (B.S. dd. 10.08.2018).
En hoewel minister Van Overtveldt in 2015 nog stelde dat er geen mogelijkheid was om die regeling uit te breiden tot schenkingen van goederen in natura die geen voedseloverschotten zijn (bij gebrek aan een wettelijk Europees kader), keurde het parlement zo’n uitbreiding naar andere levensnoodzakelijke goederen toch goed (wet van 7 april 2019, B.S. dd. 06.05.2019). Die nieuwe bepaling, artikel 12, § 1, 2°, c) Wbtw, is van toepassing vanaf 16 mei 2019.
Voor beide uitzonderingen (voedseloverschotten en andere levensnoodzakelijke goederen) is het nog wachten op een koninklijk besluit voor het bepalen van:

de aard en de kenmerken van die goederen;
de bedoelde liefdadigheidsdoeleinden;
de omstandigheden waarin de bedoelde onverkoopbare goederen voor die doeleinden kunnen worden verstrekt;
het bedrag dat als kosten in rekening kan worden gebracht;
de vormvoorwaarden die moeten worden in acht genomen.

In afwachting van dat KB publiceert de fiscus nu een circulaire met de voorwaarden waaronder een schenking van levensnoodzakelijke goederen andere dan voedingsmiddelen niet aan btw is onderworpen en er geen herziening van de op de geschonken goederen afgetrokken btw moet gebeuren. Volgens de wet moet het gaan om levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen, die niet op duurzame wijze kunnen worden gebruikt en waarvan de intrinsieke kenmerken verhinderen dat ze, in gelijk welke schakel van het economische circuit, nog worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden.

Levensnoodzakelijke goederen
Volgens de fiscus gaat het om goederen die de levenskwaliteit van personen die in armoede leven daadwerkelijk kunnen verbeteren. Het gaat enkel om goederen die noodzakelijk zijn om een menswaardig leven te leiden. Luxegoederen zijn uiteraard niet bedoeld.
Of een goed al of niet levensnoodzakelijk is , hangt niet af van het op dat goed van toepassing zijnde btw-tarief dat normaal op de levering van die goederen van toepassing zou zijn geweest, is evenwel niet relevant.

Geen duurzaam gebruik
Enkel de verbruiksgoederen zijn bedoeld. Duurzame goederen zijn niet bedoeld om de risico’s op het ontstaan van parallelle circuits en concurrentieverstoring te beperken.

Geen verkoop tegen oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden mogelijk
Volgens de wet moet het gaan om goederen waarvan de intrinsieke kenmerken verhinderen dat ze, in gelijk welke schakel van het economische circuit, nog worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden, of anders gezegd, niet meer in normale omstandigheden kunnen worden gecommercialiseerd.
Dat kan te maken hebben met:

het bederfelijk karakter van het goed (bijvoorbeeld basisgeneesmiddel waarvan houdbaarheidsdatum is verstreken);
beschadigde verpakking (kan ook gaan om verouderde verpakking, bijvoorbeeld verpakkingen met het oude logo van de producent);
het goed beantwoordt niet langer aan de productienormen van de producent;
goederen die slechts tijdelijk gecommercialiseerd worden (buiten die periode zijn deze goederen veel moeilijker verkoopbaar, tenzij belangrijke kortingen worden toegekend).

Voorbeelden
Voorbeelden van goederen die volgens de wetgever onder deze regeling kunnen vallen, zijn:

essentiële hygiëneproducten zoals zeep, shampoo, tandpasta en tandenborstels;
schoonheids- en basisverzorgingsmiddelen zoals reinigingscrème, scheermesjes en scheerschuim;
basisgeneesmiddelen voor de huisapotheek, zoals aspirines, verband en ontsmettingsmiddelen;
huishoudmiddelen zoals vloerreinigers, wasproducten en vuilniszakken;
producten voor baby’s en kleine kinderen, zoals luiers, aangepaste zeep en shampoo;
school- en kantoorbenodigdheden, zoals balpennen, potloden en boekentassen;
toiletpapier en wegwerphanddoeken;
spelletjes en speelgoed;
kleding en schoenen;
keukengereedschap, zoals kookpotten en pannen;
basisgoederen voor huiselijk comfort, zoals huishoudlinnen.

Elektrische huishoudelijke apparaten (microgolfovens, kookplaten, droogkasten, enzovoort), meubilair, matrassen, kinderwagens, voertuigen en grasmaaiers zijn dan weer goederen die volgens de wetgever niet bedoeld zijn.

Hoedanigheid van de schenker
De bijzondere regeling geldt niet alleen voor de schenkingen van de bedoelde goederen door producenten en distributiebedrijven. Zij ziet ook op schenkingen door btw-plichtigen die de goederen hebben aangekocht om ze in het kader van hun economische activiteit te gebruiken.

Hoedanigheid begunstigde
De niet-btw-heffing geldt enkel voor de schenkingen van voormelde goederen aan:

een lokale, gemeentelijke, intercommunale, provinciale, gemeenschaps-, gewestelijke of federale administratie of overheid in het kader van hun opdrachten tot het verdelen van materiële hulp aan behoeftige personen;
elke caritatieve organisatie erkend door een hiervoor vermelde overheid:

zij moet zich bij de bevoegde overheid (bevoegd voor het sociaal beleid op het niveau dat overeenkomt met het werkgebied van de caritatieve organisatie – lokaal, provinciaal, regionaal of nationaal) kenbaar maken als een caritatieve organisatie;
zij heeft een sociale bestaansreden, wat onder meer blijkt uit haar doelstelling die bestaat in het verlenen van hulp die zij over het algemeen laat samengaan met sociale begeleiding van hulpbehoevenden;
zij heeft op voorhand met de bevoegde overheid (bijvoorbeeld het OCMW van de gemeente waarin zij actief is) een overeenkomst gesloten, waarin een vertegenwoordiger van die overheid bevestigt dat de betreffende caritatieve organisatie:

gekend is als organisatie die zich inzet voor de strijd tegen de armoede en voor de bedeling van niet-voedingsmiddelen;
in staat is de gratis ontvangen goederen in goede omstandigheden te verdelen;
er zich toe verbindt de bedoelde goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en ze daadwerkelijk gratis uit te delen uitsluitend onder de behoeftige personen.

De bijzondere regeling kan ook van toepassing zijn als de betrokken goederen worden geschonken aan een verdeelplatform dat:

zich bij de bevoegde overheid (zie hiervoor) kenbaar maakt als verdeelplatform;
geen winstoogmerk nastreeft;
uitsluitend activiteiten ontplooit die rechtstreeks verband houden met liefdadigheidsdoeleinden;
een sociale bestaansreden heeft (wat onder meer blijkt uit haar doelstelling, opgenomen in de statuten/oprichtingsakte, die bestaat in het verlenen van hulp aan behoeftige personen);
op voorhand met de bevoegde overheid een overeenkomst heeft gesloten, waarin een vertegenwoordiger van de overheid bevestigt dat het verdeelplatform:

gekend is als verdeelorganisatie gericht op de bedeling van materiële hulp aan behoeftige personen;
in staat is de door de btw-plichtige schenkers geschonken goederen op een correcte manier op te halen, te vervoeren, te bewaren, te stockeren om ze vervolgens aan te bieden aan de behoeftige(n);
in staat is de geschonken goederen gratis (of tegen een geringe bijdrage, zie verder) in goede omstandigheden te verdelen aan de hiervoor vermelde overheid of caritatieve instelling die de goederen verder zullen verdelen aan de behoeftigen;
er zich toe verbindt de betreffende goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en die goederen daadwerkelijk gratis (of tegen een geringe bijdrage, zie verder) uitsluitend uit te delen aan de voormelde overheid/caritatieve instelling;

zowel met de schenkers als de overheid/caritatieve instellingen een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.

Als de btw-plichtige de goederen rechtstreeks schenkt aan de behoeftige(n), dan is deze bijzondere regeling niet van toepassing.

Bestemming van de goederen
De voormelde instellingen die de bedoelde goederen ontvangen, moeten deze in het kader van de armoedebestrijding verdelen onder de behoeftige personen. De wettekst zelf bepaalt niet dat de geschonken goederen door de begunstigde van de schenking gratis uitgedeeld moeten worden. Maar volgens de fiscus is dat wel een basisveronderstelling van de niet-btw-heffing op de schenking. Toch aanvaardt hij dat de begunstigde van de schenking aan de behoeftigen een beperkte bijdrage vraagt die hoogstens de kosten van vervoer, verpakking en opslag dekt. De fiscus aanvaardt dat dit het geval is voor sociale kruideniers die onder de btw-vrijstelling voor maatschappelijk werk (artikel 44, § 2, 2° Wbtw) de goederen tegen geringe bijdrage verdelen aan de behoeftige personen en op bijkomstige wijze verkopen aan andere natuurlijke personen voor zover zij de uit deze verkopen verkregen inkomsten uitsluitend gebruiken voor de financiering van hun caritatieve activiteiten als sociale kruidenier.
Ook voormelde verdeelplatformen mogen aan de overheid/caritatieve instellingen een beperkte bijdrage vragen voor de door hen gedragen algemene onkosten, maar zij mogen onder geen beding winst nastreven en hun eventuele financiële overschotten moeten beperkt blijven en mogen niet worden uitgekeerd. Als zo’n verdeelplatform zou worden ontbonden, dan moeten de eventuele overblijvende activa toekomen aan een belangloos doel.

Formaliteiten
Een document moet worden opgemaakt waarin de begunstigde bevestigt de goederen gratis te hebben gekregen zich ertoe verbindt die goederen niet voor commerciële doeleinden te zullen gebruiken, maar ze in het kader van een sociale actie, gratis (of tegen een geringe bijdrage, zie hiervoor) te zullen uitdelen onder behoeftige personen.
Dat document moet, per schenking, uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de schenking heeft plaatsgevonden worden opgemaakt in twee exemplaren, ondertekend door beide partijen, en vermeldt:

de datum waarop de begunstigde bezit heeft genomen van de goederen;
de (maatschappelijke) benaming, het adres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige-schenker;
de (maatschappelijke) benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde van de schenking;
een volledige en correcte omschrijving van de geschonken goederen;
de weggeschonken hoeveelheden (per aantal).

De fiscus aanvaardt dat die documenten per schenking vervangen worden door een verzameldocument waarin alle schenkingen van de afgelopen maand worden gegroepeerd en dat dezelfde vermeldingen als hiervoor bevat, met uitzondering van de data van de schenkingen (het document verwijst globaal naar de maand van de schenkingen). De btw-plichtige schenkers moeten van de schenkingen gedetailleerde gegevens bewaren.
Ook voor verdeelplatformen gelden deze formele verplichtingen. Zij moeten enerzijds als begunstigde zo’n document met hun btw-plichtige schenkers opmaken en anderzijds moeten zij met de overheid/caritatieve instellingen aan wie ze de goederen verdelen ook zo’n document opmaken. Bovendien moet een verdeelplatform dat deze bijzondere regeling wil toepassen, een gedetailleerd register voor de inkomende goederen (ontvangen van de btw-plichtige schenkers) en een gedetailleerd register voor de verdeelde goederen (aan de overheid/caritatieve instellingen) houden.

Fisconetplus, circulaire nr. 48, 13 juni 2019​

Btw-vrijstelling (para)medische handelingen niet enkel voor gereglementeerde beroepen

De wet van 26 december 2015 voerde voor de btw-vrijstelling voor paramedische beroepen de voorwaarde in dat het moet gaan om een erkend paramedisch beroep en dat de vrijstelling enkel van toepassing is op de behandelingen welke opgenomen zijn in de RIZIV-nomenclatuur (artikel 44, § 1, 3° Wbtw). Daarnaast werden de prestaties met een louter esthetisch doel die worden verricht door artsen, tandartsen en kinesisten, in principe van de btw-vrijstelling uitgesloten (artikel 44, § 1, 1°, 2de lid Wbtw).
Bij het Grondwettelijk Hof werden diverse verzoeken tot nietigverklaring van deze regeling (artikelen 110, 111 en 112 van de wet van 26 december 2015) ingediend door:

Belgisch Syndicaat van Chiropraxie en Bart Vandendries (rol nr. 6429);
de erkende beroepsvereniging  ‘Belgisch Unie van Osteopaten’ en anderen (rol nr. 6462);
de bvba ‘Plast.Surg.’ en anderen (rol nr. 6464);
de vzw ‘Belgian Society for Private Clinics’ en anderen (rol nr. 6465).

Het Grondwettelijk Hof stelde in deze zaken drie prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie. Dat heeft nu beslist dat de btw-vrijstelling voor medische prestaties niet beperkt mag worden tot de door de Belgische wetgeving gereglementeerde beroepen.

Niet enkel voor gereglementeerd beroepen
De lidstaten beschikken over een beoordelingsvrijheid bij de omschrijving van de beroepen waarvan de medische verzorging van btw is vrijgesteld, in het bijzonder bij de bepaling welke kwalificaties voor de uitoefening van deze beroepen vereist zijn. Zij moeten daarbij ervoor zorgen dat die vrijstelling enkel geldt voor medische verzorging die een voldoende kwaliteitsniveau heeft en waken over de fiscale neutraliteit.
Omdat er naast de loutere reglementering van het beroep nog andere  doeltreffende methoden denkbaar zijn voor de controle van die beroepskwalificaties, is de btw-vrijstelling niet voorbehouden aan de beoefenaars van een door de wetgeving van de betrokken lidstaat gereglementeerd beroep. Bovendien is dat reglementaire kader slechts één van de vele elementen waarmee rekening gehouden moet worden om te bepalen of een btw-plichtige de vereiste beroepskwalificaties bezit om die vrijstelling te genieten.

Geen overgangsregeling
De ministerraad had het Grondwettelijk Hof gevraagd om in het geval van een eventuele vernietiging van de wijziging aan het Wbtw van de btw-vrijstelling voor paramedische beroepen, de gevolgen van die vernietigde bepaling toch tijdelijk in stand te houden tot onze wetgeving in overeenstemming is gebracht met de btw-richtlijn. Maar het Europese Hof verbiedt ons Grondwettelijk Hof aan die vraag een positief gevolg te geven.

Geneesmiddelen bij esthetische ingrepen
De plastische chirurgen kaartten dan weer het verschil aan tussen de btw-tarieven voor medicijnen die verstrekt worden enerzijds in het kader van een esthetische ingreep of behandeling (21%) en anderzijds bij een therapeutische ingreep of behandeling (6%).
Hier beschikken de lidstaten over de bevoegdheid om het verlaagd btw-tarief voor te behouden voor bepaalde specifieke farmaceutische producten of medische hulpmiddelen, zolang de neutraliteit wordt gerespecteerd (gelijke behandeling van soortgelijke goederen die met elkaar concurreren). Volgens het Hof wordt die neutraliteit niet geschonden door een verschil in btw-tarief naargelang een therapeutisch of een esthetisch doel omdat er in dit geval sprake is van twee duidelijk gescheiden vormen van concreet gebruik die uit het oogpunt van de gemiddelde consument niet aan dezelfde behoefte beantwoorden.

HvJ, C-597/17, Belgisch Syndicaat van Chiropraxie e.a., 27 juni 2019

Btw onderlijnd nr. 13

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Btw-vrij schenken van hulpgoederen
|  Online aanvraag vignet 705  
|  Goederen in bruikleen  
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Volgens rulingcommissie geen btw op overdracht verzekeringsonderneming waar ook andere diensten dan cliënteel worden overgedragen

Artikel 44, § 2, 13° Wbtw stelt vrij van btw:

de levering van goederen die uitsluitend ten behoeve van een door artikel 44 Wbtw vrijgestelde activiteit werden aangewend als voor al deze goederen geen recht op aftrek is genoten;
de overdracht van een cliënteel of het verlenen van rechten op een cliënteel, dat betrekking heeft op een op grond van artikel 44 Wbtw vrijgestelde activiteit;
de levering van goederen waarvan de verkrijging of de bestemming het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitsluiting van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 45, § 3 Wbtw.

Wanneer een voor handelingen inzake verzekeringen vrijgestelde btw-plichtige, zijn cliënteel van deze activiteit overdraagt of daarop rechten verleent, dan is voormelde vrijstelling daarop van toepassing.
De overdracht van zo’n btw-plichtige van zijn gehele activiteit (knowhow, personeel, lopende contracten, enzovoort), kan enkel de toepassing van de artikelen 11 en 20 Wbtw genieten, als de overnemer de btw die over deze overdracht verschuldigd zou zijn, geheel of gedeeltelijk kan aftrekken. In heel wat gevallen van overdrachten van verzekeringskantoren kunnen voormelde artikels niet toegepast worden omdat de overnemers vaak geen recht op btw-aftrek hebben.
En in principe vallen de andere overdrachten dan het cliënteel, niet onder de vrijstelling van voormeld artikel 44, § 2, 13° Wbtw.
Dus zij bij een overdracht van een algemeenheid van een verzekeringskantoor, waar ook knowhow en nog andere diensten dan cliënteel inbegrepen zijn, steeds btw verschuldigd zijn.
Maar volgens de rulingcommissie was het niet de bedoeling van de Europese, noch de Belgische wetgever, om in een strikte lezing van dit artikel, btw te heffen als een verzekeringsonderneming andere diensten dan het cliënteel overdraagt in het kader van een fusie. Het is maar de vraag of de rulingcommissie datzelfde standpunt zal aanhouden als die overdracht van diensten niet beschouwd kan worden als de overdracht van een algemeenheid of van een tak van werkzaamheid.

Fisconeptlus, voorafgaande beslissing nr. 2018.0890, 27 november 2018

Uitbreiding 6% voor verhuur deelfietsen naar autodelen deelsteps?

In 2016 aanvaardde minister Van Overtveldt, bij wijze van proef, de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% voor de verhuur van fietsen in het kader van een openbaar fietsensysteem dat een aanvulling vormt op het openbaar vervoer (klik hier voor meer info). Zijn opvolger, minister Decroo, antwoordt in de Kamer dat hij voor initiatieven inzake autodelen en deelsteps bereid is zijn administratie te laten onderzoeken of voormelde toegeving uitgebreid mag worden, rekening houdend met de concrete omstandigheden waaronder die initiatieven plaatsvinden.

Vr. & Antw. Kamer, 2018-2019, 54-184, 4 april 2019, vraag nr. 2602, J. Van den Bergh, 3 april 2019

Verlaagd tarief afbraak en heropbouw bij cohousingproject enkel voor leden die effectief bouwheer zijn

Rubriek XXXVII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet in een verlaagd btw-tarief van 6% voor de onroerende handelingen en de ermee gelijkgestelde handelingen (rubriek XXXI, § 3, 3° tot 6° van diezelfde tabel A) die de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning gelegen in een van de grote steden opgesomd bij de KB’s voor stedelijk beleid (KB dd. 12.08.2000, KB dd. 26.09.2001 en KB dd. 28.04.2005).
Dit verlaagd tarief kan worden genoten zowel door de persoon die alleen als bouwheer optreedt, als door twee of meerdere personen die samen overeenkomen om een oud gebouw aan te kopen, dit te laten afbreken en een nieuw gebouw te laten heropbouwen dat na de werken, uitsluitend of hoofdzakelijk, zal gebruikt worden als gebouw voor privé-woongelegenheid.
Voor cohousingprojecten (private woning met eigen keuken, badkamer, slaapkamers en leefruimtes en gedeelde ruimtes zoals tuin, bureauruimtes, wasruimtes, werkplaatsen, logeerkamers, polyvalente ruimtes, enzovoort) kan dit verlaagd tarief ook toegepast worden, maar enkel voor die leden die daadwerkelijk beschouwd kunnen worden bouwheren. Dat zijn de leden die samen het project mee op touw zetten en mee beslissingen nemen zodat het project zal beantwoorden aan hun specifieke noden en verwachtingen. Zij moete dus inspraak hebben in de diverse fasen van het project en dit van bij de totstandkoming tot aan de definitieve oplevering van de bouwwerken (de afbraak, bouwplannen, vergunningen, de dienstverrichters (aannemers, architecten, studiebureaus, enz.), enz.).
Voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw bij cohousingprojecten​ is vereist dat de identiteit van die leden gekend is vooraleer keuzes worden gemaakt en enige juridische verbintenis wordt aangegaan. Het volstaat niet dat alle groepsleden door middel van één notariële akte samen eigenaar zijn en samen de aannemer voor de uitvoering van de werken aanduiden die rechtstreeks aan hen zal factureren.

Vr. & Antw. Kamer, 2018-2019, 54-185, 30 april 2019, vraag nr. 2593, W. De Vriendt, 27 maart 2019

Minister geeft uitleg over de polyvalentie van de fiscale controles

De minister antwoordt op een vraag over de polyvalentie bij de fiscale controles. De bedoeling van de nieuwe structuur binnen de administraties kmo en GO, vanaf 2016, was te voorzien in een doorgedreven polyvalentie van een groot deel van de medewerkers om zo het volledige dossier van de belastingplichtige te beheren. 
Die polyvalentie werd door minister Van Overtveldt bijgestuurd naar een lichtere uitvoering van de polyvalentie (grondige kennis van één materie en basiskennis van de andere materie).
Op termijn is het de bedoeling de structuur van de administratie kmo aan te passen zodat in plaats van teams die tegelijkertijd de dossiers van de zelfstandigen en vennootschappen behandelen, er binnen de kmo centrums teams zullen zijn die de ‘zelfstandigen’ controleren (PB/btw) en teams die de ‘vennootschappen’ (Venb/btw) moeten controleren.

Vr. & Antw. Kamer, 2018-2019, 54-184, 4 april 2019, vraag nr. 2550, E. Van Rompuy, 25 februari 2019