Een in Kroatië gevestigde onderneming die een horeca-activiteit uitoefent, past de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen toe. Ten onrechte volgens de fiscus omdat de oprichting van de vennootschap deel zou uitmaken van een agressieve fiscale planning, om de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen te kunnen blijven toepassen.
Het zou immers gaan om een activiteit uitgeoefend door aan andere vennootschap die ook onder de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen valt. Volgens de Kroatische fiscus heeft deze vennootschap haar activiteit in werkelijkheid nooit onderbroken. De oprichting van de nieuwe vennootschap, omdat de vorige de omzetdrempel bijna heeft overschreden, wordt door de fiscus dan ook als in feite fictief beschouwd.
De Kroatische rechter die zich in dit geschil moet uitspreken, vraagt zich af of het beginsel van verbod van misbruik zo moet worden uitgelegd dat als vaststaat dat de oprichting van een vennootschap misbruik oplevert met als doel de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen toe te kunnen blijven passen voor een activiteit die voorheen onder deze regeling werd uitgeoefend door een andere vennootschap, kan dan deze regeling geweigerd worden aan de nieuw opgerichte vennootschap, ook al voorziet de Kroatische wetgeving zelf niet in zo’n antimisbruikbepaling.
Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof kan er maar sprake zijn van misbruik als beide volgende elementen aanwezig zijn:
Er is geen sprake van misbruik als er voor de betrokken economische activiteit een andere verklaring bestaat dan de enkele verkrijging van belastingvoordelen.
Het recht op de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen moet volgens het Hof worden beschouwd als een van de bepalingen van de btw-richtlijn die vatbaar zijn voor een dergelijk misbruik.
Het doel van btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen bestaat er volgens het Hof in dat niet alleen de btw-plichtige geniet van de administratieve vereenvoudigingen verbonden aan die regeling, maar ook de fiscus van de betrokken lidstaat. Die regeling moet zorgen voor een redelijke verhouding tussen de administratieve lasten die een fiscale controle met zich meebrengt en de geringe te verwachten belastinginkomsten. Ze beoogt dan ook zowel de kleine ondernemingen als de belastingdiensten dergelijke administratieve lasten te besparen (zie ook C-716/18 dd. 09.07.2020).
Als een vennootschap wordt opgericht om die btw-vrijstellingsregeling te kunnen blijven toepassen voor een activiteit waarvan blijkt dat zij voordien werd uitgeoefend door een andere vennootschap, op een tijdstip waarop deze vennootschap niet langer voldeed aan de voorwaarden om voor die regeling in aanmerking te komen, dan beantwoordt de toekenning van dat belastingvoordeel niet aan de doelstellingen van die regeling.
Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt ook dat als misbruik wordt vastgesteld, dan is de bestrijding ervan een doel dat door de btw-richtlijn is erkend en wordt aangemoedigd. Dat het Kroatische recht geen regels ter zake zou bevatten, belet niet dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties het voordeel dat voortvloeit uit een in deze richtlijn neergelegd recht kunnen weigeren als er sprake is van misbruik. Het Unierecht mag niet zo ruim worden toegepast dat het gevallen van misbruik zou dekken.
En tot slot moeten in geval van misbruik de in het kader daarvan verrichte transacties zo worden geherkwalificeerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Deze herkwalificatie mag niet verder gaan dan dat wat nodig is voor een juiste heffing van de btw en het voorkomen van belastingontwijking. Voor de vennootschap waarvan de oprichting misbruik zou zijn, houdt dit in dat ze wordt onderworpen aan de btw die van toepassing zou zijn geweest indien er geen sprake was van dit misbruik, en dat deze vennootschap recht heeft op aftrek van de over de activiteit die zij uitoefent verschuldigde of betaalde btw.
Dictum van het Hof
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2016/856 van de Raad van 25 mei 2016, moet in het licht van het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat zij, wanneer vaststaat dat de oprichting van een vennootschap misbruik oplevert met als doel de regeling van vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde van artikel 287, punt 19, van deze richtlijn te handhaven voor een activiteit die voorheen onder deze regeling door een andere vennootschap werd uitgeoefend, vereist dat de aldus opgerichte vennootschap niet in aanmerking kan komen voor deze regeling, ook al zijn er geen specifieke bepalingen die dergelijke misbruiken in de nationale rechtsorde verbieden.
Bestaande klant?
Nieuwe klant?
Bericht voor abonnees: heb je een btw-vraag? Log dan in en stel je vraag via de “stel uw vraag” knop bovenaan.
De btw-lijn BV
Roderveldlaan 100 bus 6
2640 Mortsel (België)
info@btw-lijn.be
BE 0629.761.216