Herziening op inrichtingswerken bij verhuur gebouw aan overnemer algemeenheid

Gepubliceerd op 11 juni 2024

Een natuurlijke persoon die btw-plichtige is voor zijn activiteiten van kaasmaker brengt in 2015 zijn handelszaak (bedrijfsuitrusting, gereedschappen, machines en installaties, kantoormeubilair en -uitrusting, rollend materieel, voorraden, kleine benodigdheden en verbruiksartikelen) in een vennootschap in. Deze inbreng valt onder de toepassing van de artikelen 11 en 18, § 3 Wbtw. Het gebouw waarin de activiteiten van de eenmanszaak werden uitgeoefend wordt via een handelshuur ter beschikking gesteld van de vennootschap.

De btw-plichtige had voor de inbreng nog inrichtingswerken aan het gebouw laten uitvoeren. Volgens de fiscus moest de eenmanszaak naar aanleiding van de handelshuurovereenkomst voor het gebouw de op die werken afgetrokken btw voor 3/5 herzien.

Volgens de btw-plichtige is een herziening niet aan de orde omdat die inrichtingswerken deel uitmaken van de overdracht van de algemeenheid. Uit het verificatieverslag van de quasi-inbreng blijkt dat de vennootschap voorstelt om de aan de natuurlijke persoon toebehorende activa en passiva die werden gebruikt in het kader van de door hem uitgeoefende activiteit, over te nemen voor een bepaalde nettowaarde, met inbegrip van de inrichtingswerken aangebracht aan het gebouw.

Ook al zou contractueel bepaald zijn dat die inrichtingswerken deel uitmaken van de overdracht, dan nog kunnen volgens de fiscus de contractuele bepalingen buiten toepassing worden gelaten als die niet overeenstemmen met de economische en commerciële realiteit.

Volgens de rechtbank (Luik dd. 15.02.2021) staat het handelshuurcontract dat is gesloten tussen de natuurlijke persoon en zijn vennootschap (de huurder) los van de overdracht van het handelsfonds tussen dezelfde partijen. Die handelshuur maakt geen deel uit van de overdracht van de algemeenheid van goederen, net zo min als het gebouw zelf daar deel van uitmaakt. De verbouwingen zijn een integraal onderdeel van het gebouw. En dus behoren door het mechanisme van de natrekking de door de eigenaar vóór de overdracht van het handelsfonds uitgevoerde verbouwingen evenmin tot die overdracht.

Het bedrijfsmiddel bestaat enkel in hoofde van de eigenaar, zodat de wijziging in gebruik ervan moet worden onderzocht in hoofde van die eigenaar. En vast staat dat die eigenaar dat gebouw na de inbreng van zijn eenmanszaak in de vennootschap, niet langer gebruikt voor btw-belaste handelingen, maar voor een vrijgestelde onroerende verhuur, een handeling die geen recht op btw-aftrek geeft. De fiscus heeft dan ook terecht de op die werken afgetrokken herzien.

De btw-plichtige tekende tegen deze uitspaak beroep aan en vraagt het hof om prejudiciële vragen te stellen aan zowel het Grondwettelijk Hof als aan het Europese Hof van Justitie. Maar volgens het hof van beroep is het duidelijk dat de uitgevoerde werken inherent deel uitmaken van het gebouw en dus niet los van het gebouw kunnen worden overgedragen. De fictiebepaling bij toepassing van artikel 11 Wbtw, namelijk dat de overnemer geacht wordt de hoedanigheid van de overdrager verder te zetten, strekt zich niet uit tot die zaken die geen deel uitmaken van de overdracht.

Door het gebouw in te zetten voor een van btw vrijgestelde onroerende verhuur is de verhuurder gehouden om de op de uitgevoerde werken afgetrokken btw te herzien.


HvB Luik, rolnr. 2021/RG/507, 8 december 2023


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?