Cabot is een Zwitserse vennootschap die in België voor btw is geïdentificeerd voor de verkoop van koolstofhoudende producten. Zij sluit met de Belgische groepsvennootschap Cabot Plastics een overeenkomst waarbij die laatste bewerkingen uitvoert aan de goederen van Cabot Zwitserland. Cabot Plastics gebruikt uitsluitend haar eigen uitrusting om de grondstoffen te verwerken in producten die gebruikt worden bij de productie van kunststoffen. Deze diensten vormen voor Cabot Plastics zo goed als haar volledige omzet.
Na de bewerking blijven de goederen in België opgeslagen bij Cabot Plastics om later van hieruit door Cabot Zwitserland te worden verkocht. De uitslag en het vervoer van de goederen gebeurt door de kopers van de producten of door transporteurs aangesteld door Cabot Zwitserland (de verkoper).
Naast de bewerking van de goederen verricht Cabot Plastics nog een reeks aanvullende diensten voor Cabot Zwitserland:
In een ruling van 2012 ging de rulingcommissie er mee akkoord dat de activiteiten van Cabot Plastics er niet toe leiden dat er in hoofde van Cabot Zwitserland sprake zou zijn van een vaste inrichting in België voor inkomstenbelastingen. Maar ingevolge een belastingcontrole in 2017 besliste de fiscus dat er voor btw wel sprake is van een vaste inrichting in België. De mensen en technische middelen die Cabot Plastics gebruikt om haar diensten te verrichten voor Cabot Zwitserland, zijn volgens de Belgische fiscus eveneens de vaste inrichting in België van Cabot Zwitserland waarvoor Cabot Plastics haar diensten heeft verricht.
In deze veronderstelling van de Belgische fiscus vinden de diensten die Cabot Plastics verricht, op basis van de B2B-hoofdregel voor btw plaats in België, daar waar de vaste inrichting is gevestigd waarvoor de diensten worden verricht. Dus had Cabot Plastics over haar diensten aan de Zwitserse groepsvennootschap, Belgische btw moeten aanrekenen in plaats van de facturen uit te reiken zonder btw, ervan uitgaand dat de plaats van de dienst op basis van de B2B-hoofdregel Zwitserland was (de zetel van bedrijfsuitoefening van Cabot Zwitserland).
Hoofdregel B2B: hoofdzetel of vaste inrichting?
De B2B-hoofdregel (artikel 44 btw-richtlijn) stelt dat een dienst voor btw plaatsvindt waar de btw-plichtige afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Maar als die dienst wordt verricht voor een elders gevestigde vaste inrichting van de afnemer, dan vindt die dienst voor btw plaats waar die vaste inrichting zich bevindt. Bij toepassing van deze B2B-hoofdregel wordt slechts van de vestiging van de zetel van bedrijfsuitoefening als plaats van de dienst afgeweken ten voordele van de plaats waar de afnemer een vaste inrichting heeft, als de dienst enkel voor die vaste inrichting is verricht die de dienst voor haar eigen behoeften gebruikt (artikel 21, 2de lid Uitvoeringsverordening 282/2011). Maar dan moet er wel eerst sprake zijn van een vaste inrichting die de diensten afneemt voor haar activiteit.
Vaste inrichting
De zetel van de bedrijfsuitoefening is ingevolge artikel 10 van Uitvoeringsverordening 282/2011 de plaats waar de centrale bestuurstaken van het bedrijf worden uitgeoefend. Artikel 11 van de Uitvoeringsverordening 282/2011 definieert als vaste inrichting zoals bedoeld hiervoor: iedere andere inrichting dan voormelde zetel van bedrijfsuitoefening die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technische middelen betreft – geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en ter plaatse te gebruiken. Er kan dus geen vaste inrichting zijn:
Wat het eerste criterium betreft, oordeelde het Hof al eerder dat in het licht van het principe van de economische en commerciële realiteit (een fundamenteel principe van het btw-stelsel), het voldoende is dat de btw-plichtige over dit personeel en die technische middelen kan beschikken alsof het zijn eigen personeel en middelen waren, bijvoorbeeld op basis van dienstverlenings- of huurovereenkomsten die dit personeel en deze middelen ter beschikking van de btw-plichtige stellen en die niet op korte termijn kunnen worden opgezegd (C- 333/20, Berlin Chemie dd. 07.04.2022).
Het Hof heeft ook al beslist dat het begrip ‘vaste inrichting’ beoordeeld moet worden aan de hand van de economische en commerciële realiteit. Die kwalificatie kan niet enkel afhangen van het juridische statuut. Dat een vennootschap een dochteronderneming heeft in een andere lidstaat, betekent niet automatisch dat zij daar een vaste inrichting heeft.
En dat een onderneming haar mensen en technische middelen enkel gebruikt om diensten te verrichten voor één andere (verbonden) onderneming, betekent niet dat deze middelen aan die afnemer ter beschikking worden gesteld. Volgens het Hof wordt een rechtspersoon geacht het personeel en de technische middelen waarover hij beschikt, te gebruiken voor zijn eigen behoeften, ook al heeft hij slechts één klant. Die middelen kunnen alleen maar een vaste inrichting van die afnemer vormen als deze laatste erover kan beschikken alsof het zijn eigen middelen waren.
Om uit te maken of de diensten worden verricht voor en ter plaatse worden gebruikt door de beweerde vaste inrichting, moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de loonwerkdiensten die Cabot Plastics voor Cabot Switzerland verricht, en anderzijds de verkoop van de daaruit voortkomende goederen door Cabot Switzerland. Het Hof stelt vast dat uit het voorgelegde dossier niet blijkt dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen de ‘middelen’ die Cabot Plastics gebruikt om haar diensten voor de Zwitserse groepsvennootschap te verrichten en de ‘middelen’ die volgens de fiscus door die laatste worden gebruikt om deze diensten in België af te nemen binnen haar ‘beweerde’ vaste inrichting. En het Hof besliste eerder al dat de mensen en technische middelen die de diensten verrichten, niet tegelijkertijd een vaste inrichting kunnen vormen van de buitenlandse vennootschap die deze diensten afneemt.
Volgens het Hof worden de loonwerkdiensten door Cabot Switzerland afgenomen en gebruikt voor de verwezenlijking van haar economische activiteit, namelijk de verkoop van de uit deze diensten voortkomende goederen in Zwitserland. Voor deze activiteit beschikt Cabot Zwitserland in België immers niet over een daartoe geschikte structuur.
Het Hof komt hier in feite tot dezelfde conclusie als in de voormelde zaak Berlin Chemie. Daar oordeelde het dat een dochtervennootschap die enkel marketingdiensten verricht ten behoeve van de verkoopactiviteit van de moedervennootschap, geen vaste inrichting is van die moedervennootschap.
Dictum van het Hof
Artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008, en artikel 11 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112 moeten aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige dienstontvanger wiens zetel van de bedrijfsuitoefening buiten de Europese Unie is gevestigd, niet over een vaste inrichting beschikt in de lidstaat waar de – juridisch van deze dienstontvanger gescheiden – verrichter van de betrokken diensten is gevestigd indien hij aldaar niet beschikt over een, wat personeel en technische middelen betreft, geschikte structuur die deze vaste inrichting kan vormen, ook al verricht de belastingplichtige dienstverrichter, ter uitvoering van een exclusieve contractuele verbintenis, ten behoeve van die belastingplichtige dienstontvanger loonwerkdiensten alsmede een reeks bijkomende of aanvullende diensten die bijdragen tot de verwezenlijking van de economische activiteit van de belastingplichtige dienstontvanger in deze lidstaat.
Bestaande klant?
Nieuwe klant?
Bericht voor abonnees: heb je een btw-vraag? Log dan in en stel je vraag via de “stel uw vraag” knop bovenaan.
De btw-lijn BV
Roderveldlaan 100 bus 6
2640 Mortsel (België)
info@btw-lijn.be
BE 0629.761.216