Auteur: Jurgen Opreel

Actieve terbeschikkingstelling en geen vrijgestelde onroerende verhuur, ook al is er maar één gebruiker van het gebouw

Na het uitdoven van een vruchtgebruik in hoofde van hun vennootschap, verhuren de eigenaars natuurlijke personen het gebouw verder aan hun vennootschap. De huurovereenkomst wordt afgesloten voor een periode van 10 jaar voor een jaarlijkse huurprijs van 1 euro. In ruil voor deze bescheiden huurprijs verbond de vennootschap (huurder) zich ertoe om de werkzaamheden voor de vernieuwing van het dak, de kroonlijsten en de hemelwaterafvoer op zich te nemen (werken voor een maximum van bedrag van 200.000,00 euro). De vennootschap recupereert de btw geheven van deze werken.

De vennootschap stelt vervolgens het gebouw ter beschikking van een andere verbonden vennootschap (zelfde aandeelhouder) op basis van een contract dat aan btw onderworpen zou zijn op basis van de regeling voor bedrijvencentra (circulaire 39/2005 dd. 27.09.2005). Maar omdat er slechts één huurder is, een verbonden onderneming van dezelfde aandeelhouder, moet de terbeschikkingstelling volgens de fiscus beschouwd worden als een door artikel 44, § 3, 2° Wbtw vrijgestelde onroerende verhuur. En dus heeft de verhurende vennootschap de btw op de uitgevoerde werken ten onrechte afgetrokken.

De vennootschap vindt op haar beurt dat de voormelde circulaire strijdig is met de Grondwet.

De rechtbank erkent dat een circulaire niet bindend is en verwijst voor de beoordeling van het geschil naar de rechtspraak ter zake van het Europese Hof van Justitie. Die komt er op neer dat er van een vrijgestelde onroerende verhuur sprake is voor een handeling waarbij een verhuurder aan een huurder, voor een overeengekomen periode en tegen een vergoeding, het recht verleent om een ​​gebouw te gebruiken alsof hij er eigenaar van was en om iedere andere persoon daarvan uit te sluiten. Er moet in deze dus worden nagegaan of de overeenkomst is gericht op ofwel de passieve terbeschikkingstelling van de lokalen of oppervlakken van gebouwen, tegen een vergoeding die verband houdt met het verstrijken van de tijd, ofwel op het verrichten van diensten die op een andere manier gekwalificeerd kunnen worden.

De rechtbank stelt vast dat ingevolge de overeenkomst de door de huurder betaalde vergoeding naast de eenvoudige passieve terbeschikkingstelling van het gebouw, ook de volgende prestaties van de verhuurder dekt:

  • secretariaatswerk verricht door een dame betaald door de verhuurder;
  • diensten van een klusjesman die vergoed wordt door de verhuurder;
  • de levering van elektriciteit, inclusief de bekabeling voor de aanleg van het netwerk, voor de beveiligingscamera’s op de ingang en het vervangen van verlichtingsarmaturen;
  • onderhoud van de parkeergarage;
  • onderhoud van de tuin, het ruimen van sneeuw of bladeren in de winter, verlichting in de winter, het maaien van het gazon, het kuisen van de oprit en boomverzorging;
  • legen van septische tank en toiletten;
  • verhuur van containers voor papier en karton;
  • reinigen van deurmatten;
  • terbeschikkingstelling van het meubilair;
  • brandverzekering;
  • aansluiting bij een alarmcentrale met interventie bij inbraak en camera’s;
  • terbeschikkingstelling van een telefooncentrale en het betalen van de telefoonkosten;
  • voorzien van diverse schoonmaakmiddelen, lampen, verf, elektrische kachels, airconditioning, prullenbakken voor het sorteren van papier, afval en plastic.

De fiscus beweert dat deze diensten niet zouden worden verricht en wijst op het feit dat de zaakvoerder van de verhuurder en de huurder dezelfde persoon is. De rechtbank ziet van deze bewering echter geen bewijs en benadrukt dat de fiscus het argument van simulatie niet heeft ingeroepen.

Voor de rechtbank zijn de voormelde diensten niet bijkomstig aan de passieve terbeschikkingstelling van het gebouw. Het was ook enkel in het jaar 2019 dat de huurder de enige gebruiker was van het gebouw, in tegenstelling tot de vorige jaren. De overeenkomst kan dus niet de bedoeling hebben gehad om anderen van het genot van het gebouw uit te sluiten.

En tot slot wijst de rechtbank nog op de rechtspraak van het Europese Hof dat de vrijstelling voor onroerende verhuur strikt moet worden geïnterpreteerd. Ze komt dan ook tot het besluit dat er wel degelijk sprake is van een dienstverlening die niet als vrijgestelde onroerende verhuur maar eerder als een actieve verhuur moet worden beschouwd en dus aan btw is onderworpen. De verhuurder heeft dan ook de btw op de aan het gebouw uitgevoerde werken terecht afgetrokken.


Rb. Waals Brabant, rolnr. 22/263/A, 1 september 2023

Afbraak en heroprichting residentiële jeugdzorginstelling valt niet onder de 6% voor afbraak en heropbouw

In de 32 bij KB vastgelegde steden die een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van hun stedelijk beleid, geldt een verlaagd btw-tarief van 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen (rubriek XXXVII tabel A KB 20).

Een vzw is een erkende organisatie van bijzondere jeugdzorg met als doel de hulpverlening aan kinderen, jongeren en hun gezin, voornamelijk met betrekking tot de doelgroep waarbij men spreekt van problematische en verontrustende opvoedingssituaties. De vzw kwalificeert voor btw als door artikel 44, § 2 Wbtw vrijgestelde btw-plichtige.

Die vzw laat in Kortrijk enerzijds een centraal, multifunctioneel gebouw bestemd voor administratieve diensten en voor context- en dagbegeleiding voor jongeren en anderzijds een wooninrichting gericht op het permanent verblijf van jongeren, afbreken en heropbouwen.

Daarvoor vraagt de vzw de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning in één van de 32 bij KB vastgelegde grote steden (rubriek XXXVII van tabel A KB 20). De fiscus weigert de toepassing van het verlaagd btw-tarief omdat het niet zou gaan om een privéwoning in de zin van voormelde bepaling en het gebruik ervan niet gericht zou zijn op privébewoning.

De vzw verwijst naar rubriek XXXI van tabel A KB 20 waarin is voorzien dat het verlaagd btw-tarief van 6% voor onroerende handelingen aan privéwoningen ook geldt voor onder meer jeugdbeschermingstehuizen die minderjarigen huisvesten. Die invulling van het begrip privéwoning moet volgens de vzw doorgetrokken worden naar het begrip privéwoning zoals bedoeld onder de rubriek XXXVII van tabel A KB 20 voor afbraak en heropbouw.

De fiscus wijst er in eerste instantie op dat de wetgever in die rubriek XXXI zelf uitdrukkelijk het onderscheid maakt tussen enerzijds woningen bestemd voor privébewoning en anderzijds woningcomplexen bestemd voor huisvesting. Ook voor huisvesting voor gehandicapten maakt de wetgever uitdrukkelijk dat onderscheid met de rubrieken XXXII en XXXIII van tabel A KB 20. En hetzelfde onderscheid maakt de wetgever in rubriek X van tabel B KB 20.

Voor afbraak en heropbouw verwijst rubriek XXXVII van tabel A KB 20 enkel naar woningen, niet naar woningcomplexen. De fiscus heeft dat zelfs benadrukt in zijn eerste commentaar op de invoering van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw in de 32 steden (Informaties en mededelingen dd. 22.06.2007). Daarin stelt hij bij de voorwaarde dat het gebouw moet worden gebruikt als privéwoning, dat de toelichtingen voor de toepassing van het verlaagd tarief van 6% van rubriek XXXI van tabel A KB 20 mutatis mutandis van toepassing zijn, maar met dien verstande dat verblijfsinrichtingen voor bejaarden, internaten, jeugdbeschermingstehuizen, opvangtehuizen, en dergelijke residentiële voorzieningen die gemeubeld logies verstrekken, niet in aanmerking komen voor de toepassing van het tarief van 6% van rubriek XXXVII van tabel A KB 20.

Ook bij de tijdelijke uitbreiding naar het hele Belgische grondgebied van het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw, verduidelijkte de wetgever in de memorie van toelichting bij het ontwerp van de Programmawet van 20 december 2020 (Kamer, 2020-2021, DOC 55, 1662/001) dat de voorzieningen voor collectieve huisvesting met inbegrip van verschillende diensten die door een derde partij worden beheerd (zoals bejaardentehuizen of kostscholen) en die niet onder voormelde rubriek XXXVII vallen, evenmin onder de tijdelijke uitbreiding vallen.

Het Hof van beroep in Gent is het eens met de fiscus. Uit wat voorafgaat blijkt voldoende dat de bijlage bij KB 20 een divers geheel aan verwante, of zelfs gelijklopende uitdrukkingen en criteria bevat die niet steeds consequent doorgetrokken worden en die niet los kunnen gezien worden van het specifieke stelsel waarop ze betrekking hebben. Men mag er dus naar analogie niet van uitgaan dat de opname van onder andere de jeugdbeschermingstehuizen in rubriek XXXI van de tabel A KB 20 automatisch betekent dat deze ook als privéwoningen worden beschouwd voor de toepassing van rubriek XXXVII van tabel A KB 20, ook al wordt het gebouw in kwestie gebruikt voor daadwerkelijke huisvesting.

Verder stelt het hof nog vast dat in het betrokken geval de bewoning door de jongeren overkoepeld wordt door en niet losstaat van een centraal staand zorgtraject. De vzw toont niet aan dat er, zelfs in het betrokken residentiële gebouw dat een uitgesproken residentiële functie heeft, sprake is van een uitsluitend of hoofdzakelijk gebruik voor (een collectieve vorm van) privébewoning onder begeleiding, binnen een eigen beslotenheid. Volgens het hof gaat het daarentegen om een zorginrichting met collectieve bewoning. Noch de onbetwist lange duur van sommige residentiële begeleidingstrajecten, noch de vaststelling dat sommige kinderen ook effectief gedomicilieerd worden op het adres van de vzw en de wooninrichting voor de jongeren mogelijks hun enige ‘thuis’ is, veranderen niets aan die vaststelling.

De fiscus heeft dan ook terecht de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en de daarmee gepaard heropbouw in de 32 bij KB vastgelegde steden zoals voorzien in rubriek XXXVII van tabel A KB 20 geweigerd.


HvB Gent, rolnr. 2022/AR/1034, 31 oktober 2023

Overgangsregeling tot 29 februari 2024 voor de accijnsgoederen die recent zijn toegevoegd aan de lijst van goederen voor btw-entrepot

Na de beslissing van het Grondwettelijk dat artikel 39quater, § 1, 2de lid Wbtw (de btw-vrijstelling voor btw-entrepot) de Grondwet schendt omdat het een te ruime machtiging geeft aan de Koning, heeft de wetgever de essentiële bepalingen van deze vrijstelling verhuisd van KB 54 naar artikel 39quater Wbtw (wet van 23 november 2023, B.S. dd. 01.12.2023 – klik hier voor meer info). Ondertussen werden die naar het Wbtw verhuisde bepalingen in KB 54 geschrapt en werden formele voorwaarden inzake facturatie, rapportering en formaliteiten uit de circulaire 14/2003 overgenomen in het nieuwe KB 54 (KB nr. 54 van 21 december 2023, B.S. 29 december 2023 – klik hier meer info).

De lijst van de andere dan in België ingevoerde goederen (ook wel ‘goederen van communautaire oorsprong’ genoemd) die tot de regeling btw-entrepot zijn toegelaten, en vroeger in de bijlage bij KB 54 oud was opgenomen, werd ook verplaatst naar artikel 39quater Wbtw. Van die wetswijziging heeft  de wetgever gebruik gemaakt om nieuwe goederen op te nemen in die lijst. Het gaat om:

  • chemische producten bedoeld onder de GN-codes 3824 99 86, 3824 99 92, 3824 99 93 en 3824 99 96;
  • ethylalcohol bedoeld onder de GN-code 2207;
  • biodiesel en mengsels daarvan, bedoeld onder de GN-code 3826 00.

Omdat voormelde goederen accijnsproducten zijn, moet, vanaf 11 december 2023 (de inwerkingtreding van de wijzigingen aan artikel 39quater Wbtw), de regeling btw-entrepot worden toegepast, ongeacht de oorsprong van die goederen (ingevoerd of van communautaire oorsprong), als ze in een belastingentrepot zijn opgeslagen. Tot 10 december 2023 waren deze goederen, als ze van communautaire oorsprong waren, niet toegelaten onder de regeling btw-entrepot.

Omdat het plots moeten toepassen van de regeling btw-entrepot voor praktische problemen kan zorgen, voorziet de fiscus via een administratieve tolerantie in een overgangsregeling. Vanaf 11 december 2023 tot en met 29 februari 2024 is de toepassing van de regeling btw-entrepot optioneel voor handelingen met betrekking tot deze goederen als zij van communautaire oorsprong zijn.

Als de betrokken btw-plichtige kan voldoen aan de na te leven regels inzake facturatie, rapportering en formaliteiten voorzien in het nieuwe KB 54, dan mag die de regeling btw-entrepot al toepassen. Kan hij daar nog niet aan voldoen, dan mag hij de regeling btw-entrepot nog niet toepassen.

De minister heeft zijn administratie gevraagd om tijdens deze overgangstermijn een soepele houding in deze aan te nemen als er sprake is van een kennelijk onopzettelijke fout of tekortkoming.

Vanaf  1 maart 2024 is de regeling btw-entrepot verplicht als voormelde accijnsproducten van communautaire oorsprong worden opgeslagen of zich bevinden in een in België gelegen plaats die aangemerkt wordt als belastingentrepot. Vanaf dan zal de betrokken btw-plichtige dus ook moeten voldoen aan de regels inzake facturatie, rapportering en formaliteiten voorzien in het nieuwe KB 54.


Fisconetplus, circulaire 2024/C/7, 23 januari 2024

Geen verlaagd btw-tarief voor afwerkingswerken woning aangekocht met 6% afbraak en heropbouw

De minister bevestigt dat het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw niet van toepassing is als een koper van een woning, met toepassing van dat verlaagd btw-tarief, afwerkingswerken zoals schilderwerken of het plaatsen van een keuken laat uitvoeren door een derde. De koper handelt voor deze afwerkingswerken als een bouwheer die niet zelf een gebouw heeft afgebroken of laten afbreken en de woning heeft heropgericht laten heroprichten.

Vr. & Antw. Kamer 2023-2024, 55-124, 29 november 2023, vraag 1711, J. Vandenbroucke, 5 oktober 2023

Creditnota uitreiken op zich niet voldoende om gefactureerde btw terg te krijgen

Een btw-plichtige geregistreerd voor de economische activiteit van managementactiviteiten van holdings factureerde in 2017, 2018 en 2019 maandelijkse prestaties aan een vennootschap waarvan hij bestuurder is. Met drie creditnota’s in het tweede kwartaal van 2020 wordt voormelde facturatie volledig geannuleerd om reden van een fiscaal onderzoek van 16 maart 2020 dat heeft geleid tot de correctieopgave van 26 mei 2020 en een bericht van wijziging inzake personenbelasting van 23 juni 2020. De op de creditnota’s vermelde btw vordert de btw-plichtige terug door opname ervan in het rooster 64 van zijn periodieke btw-aangifte (38.749,20 euro).

De fiscus weigert deze teruggaaf omdat er geen grond zou zijn voor teruggaaf en omdat de vennootschap de gecrediteerde btw nooit heeft opgenomen in haar eigen btw-aangiften als terug te storten btw. De fiscus legt over de ten onrechte teruggevorderde btw nog een geldboete op van 10% en de wettelijke nalatigheidsinteresten.

Volgens artikel 75 Wbtw kan btw maar worden teruggegeven in de gevallen waarin het Btw-wetboek voorziet. Daartoe bepaalt artikel 77, § 1, 1° Wbtw dat onder meer wordt teruggegeven, tot het beloop van het passende bedrag, de btw die het bedrag te boven gaat dat wettelijk verschuldigd is.

De rechtbank volgt de fiscus in zijn stelling dat de btw-plichtige niet aantoont dat de btw die initieel over de aan de vennootschap gefactureerde diensten, niet wettelijk verschuldigd was. Het opstellen van de drie creditnota’s volgt uit een btw-correctieopgave in een andere voorgaande betwisting met de fiscus. Die discussie ging over een aftrek van kosten en niet over de realiteit van de door de btw-plichtige voor de vennootschap verrichte prestaties.

De rechtbank stelt ook nog vast dat de vennootschap de gecrediteerde btw niet heeft opgenomen in haar btw-aangiften als terug te storten btw en dat de btw-plichtige geen enkel stuk bijbrengt waaruit blijkt dat de creditnota’s ook geleid hebben tot de effectieve terugbetaling van de erin vermelde bedragen.

De fiscus heeft dan ook terecht de teruggaaf verworpen.


Rb. Gent, rolnr. 21/1541/A, 14 maart 2023

Btw-entrepot: nieuw KB 54 gepubliceerd

Ingevolge een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 9/2023 dd. 19.01.2023), dat besliste dat artikel 39quater, § 1, 2de lid Wbtw (de btw-vrijstelling voor btw-entrepot) de artikelen 10, 11, 170, § 1, en 172, 2de lid, van de Grondwet schendt omdat het een te ruime machtiging geeft aan de Koning en daardoor op gespannen voet staat met het grondwettelijk legaliteitsbeginsel, verhuisde de wetgever de essentiële bepalingen over de btw-vrijstelling voor btw-entrepot van KB 54 naar artikel 39quater Wbtw (wet van 23 november 2023, B.S. dd. 01.12.2023).

Met het KB van 21 december 2023 (B.S. dd. 29.12.2023) worden met ingang van 29 december 2023 die verhuisde bepalingen geschrapt. Anderzijds neemt de wetgever in het nieuwe KB 54 de bepalingen op uit de circulaire 14/2003 inzake btw-entrepot, om het dwingende karakter ervan te versterken en meer rechtszekerheid te bieden aan de btw-plichtigen. Dat nieuwe KB 54 legt onder meer het volgende vast (zoals voorzien in de machtiging aan de Koning opgenomen onder paragraaf 7 van artikel 39quater Wbtw):

  • de wijze van betaling van btw bij een regularisatie van de btw-vrijstelling voor btw-entrepot;
  • de procedure voor het aanvragen en uitreiken van de vergunning btw-entrepot;
  • de verplichtingen van de personen die gebruik maken van dit vrijstellingsregime;
  • de sancties in geval van inbreuken op dit regime.

Ook de bijlage van KB 54 oud, met de goederen die onder de regeling btw-entrepot kunnen worden geplaatst, wordt niet hernomen in het nieuwe KB 54 omdat die lijst nu is opgenomen in artikel 39quater, § 3, 2de lid Wbtw.


Opeisbaarheid bij regularisatie

De btw-vrijstelling voor handelingen onder de regeling btw-entrepot wordt voorlopig toegekend. Ze wordt definitief (zonder dat de vrijstelling geregulariseerd moet worden) als de goederen:

  • het voorwerp uitmaken van een levering onder bezwarende titel met handhaving van de regeling btw-entrepot (artikel 39quater, § 5, 2de lid, 1° Wbtw);
  • aan de regeling onttrokken worden ingevolge hun levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling (artikel 39quater, § 5, 2de lid, 2° Wbtw);
  • uit het btw-entrepot weggenomen worden los van elke handelstransactie ter bestemming van een ander land dan België (artikel 39quater, § 5, 2de lid, 3° Wbtw).

Als los van enige handelstransactie de goederen onttrokken worden aan de regeling btw-entrepot en in België blijven, ofwel buiten België maar binnen de Gemeenschap worden verzonden of vervoerd door of voor rekening van hun eigenaar met het oog op bepaalde niet-overbrengingen of in het kader van de bijzondere regeling voor voorraad op afroep, dan wordt de btw verschuldigd op de aan die onttrekking voorafgaande handeling, en dus moet die voorlopige vrijstelling geregulariseerd worden.

Is de te regulariseren handeling een invoer van goederen, dan neemt het nieuwe KB 54 de bepalingen over uit het randnr. 35 van de circulaire 14/2003. Dat houdt in dat (artikel 2, 2de lid, 1° KB 54):

  • bij de douane een verbeterende invoeraangifte wordt ingediend, uiterlijk de donderdag van de week volgend op die waarin de goederen aan het btw-entrepot zijn onttrokken;
  • de btw op die invoer voldaan wordt volgens de gebruikelijke wijze (bij de douane of via de verlegging van heffing op basis van een vergunning ET. 14.000).

Waar het gaat om een andere te regulariseren handeling, neemt de schuldenaar van de btw deze op in zijn periodieke btw-aangifte voor het aangiftetijdvak waarin de btw opeisbaar wordt (artikel 2, 2de lid, 2° KB 54).


Vergunning btw-entrepot

Er is geen sprake meer van de vereiste van een algemene vergunning voor de vrijstelling zoals vermeld in de circulaire 14/2003. De vrijstelling is toch van toepassing van zodra de voorwaarden vervuld zijn.

Enkel de ‘bijzondere’ vergunningen (formele vergunningen uitgereikt door de AAFISC of de AADA) worden nog formeel gereglementeerd. Zo’n vergunning is nodig voor het toepassen van de btw-vrijstelling btw-entrepot voor wat betreft de plaatsing van goederen onder die regeling en de diensten verricht aan die goederen vóór hun plaatsing onder die regeling. De modaliteiten van de aanvraag en de uitreiking van deze vergunning is opgenomen in artikel 3 KB 54.

Wat de inhoudt van de aanvraag van de vergunning betreft voor het plaatsen van goederen onder de regeling btw-entrepot, herneemt artikel 3, § 2, 1ste lid KB 54 in grote lijnen de gegevens vermeld onder randnr. 118 van de circulaire 14/2003:

  • naam, adres en btw-nummer van de aanvrager (of, in voorkomend geval, het globale btw-nummer van de vooraf erkend persoon);
  • de hoedanigheid van de aanvrager;
  • de aard van de opgeslagen goederen aangevuld met een omschrijving ervan op basis van de GN-code;
  • de nauwkeurige omschrijving van de plaats waar de goederen zullen worden opgeslagen;
  • in voorkomend geval, de identificatie van het douane-entrepot waarin de goederen zullen worden opgeslagen, alsmede de identiteit van de houder van de vergunning van dit douane-entrepot.

Voor de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van diensten aan goederen vooraleer ze worden geplaatst onder de regeling btw-entrepot, herneemt artikel 3, § 2, 2de lid KB 54 in grote lijnen de gegevens vermeld onder randnr. 123 van de circulaire 14/2003:

  • het nummer van de vergunning van het entrepot waarin de goederen zullen worden opgeslagen na het verrichten van diensten alsook een nauwkeurige omschrijving van de plaats waar die goederen zullen worden opgeslagen;
  • de omschrijving van de te verrichten diensten;
  • de naam, het adres en het btw-nummer van de dienstverrichter;
  • de duur en de voorziene einddatum van de diensten;
  • de GN-code van de goederen in de staat waarin ze zich zullen bevinden na de uitvoering van de diensten.


Bijzonder stuk

Als los van enige handelstransactie de goederen onttrokken worden aan de regeling btw-entrepot en buiten België maar binnen de Gemeenschap worden verzonden of vervoerd door of voor rekening van hun eigenaar met het oog op bepaalde niet-overbrengingen of in het kader van de bijzondere regeling voor voorraad op afroep, dan moet de eigenaar van die goederen een bijzonder stuk opmaken. Volgens artikel 4, 1ste lid KB 54 moet dit stuk de volgende gegevens vermelden (zie ook randnr. 149 van de circulaire 14/2003):

  • naam, adres en btw-nummer of, in voorkomend geval, het nationaal fiscaal nummer van de eigenaar van de goederen of, in voorkomend geval, het globale btw-nummer toegekend aan de vooraf erkende persoon;
  • naam, adres en btw-nummer van de houder van de vergunning;
  • het nummer van de vergunning van het entrepot waaruit de goederen worden uitgeslagen;
  • als de goederen worden overgebracht naar een ander in België gelegen btw-entrepot en de plaatsing in dat entrepot toegelaten is, het nummer van de vergunning van dat laatste entrepot;
  • een omschrijving van de aard, de hoeveelheid en de waarde van de goederen.

Deze verplichting geldt ook als de goederen los van enige handelstransactie door de eigenaar worden uitgevoerd.

Als de goederen geplaatst worden onder de regeling btw-entrepot ingevolge een binnenlandse overbrenging van goederen in België, los van enige handelstransactie, dan stelt de eigenaar van de goederen een bijzonder stuk op dat ingevolge artikel 4, 2de lid KB 54 de volgende vermeldingen bevat:

  • naam, adres en btw-nummer of desgevallend het nationaal fiscaal nummer van de eigenaar van de goederen of, in voorkomend geval, het globale btw-nummer van de vooraf erkend persoon;
  • naam, adres en btw-nummer van de houder van de vergunning btw-entrepot;
  • het nummer van de vergunning van het entrepot waarin de goederen worden opgeslagen;
  • een omschrijving van de aard, de hoeveelheid en de waarde van de goederen.


Verplichtingen van de vergunninghouder – inhoud van de documenten

Artikel 5, § 1 KB 54 legt de verplichtingen vast die de houder van de vergunning moet naleven, zoals het opmaken van op- en uitslagdocumenten, het bijhouden van de registers van op- en uitslagdocumenten en het opmaken van voorraadfiches

Paragraaf 2 van dat artikel 5 KB 54 legt de inhoudt vast van de op- en uitslagdocumenten, van de registers van op- en uitslagdocumenten en van de voorraadfiches.

En de derde paragraaf regelt de bijzondere vermeldingen op de factuur voor een binnenlandse levering met vrijstelling van btw wegens plaatsing in btw-entrepot of met behoud van de regeling btw-entrepot en voor de diensten waarop deze vrijstelling wordt toegepast.


Intrekking van de vergunning

Artikel 6, 1ste lid KB 54 nieuw herneemt de bepaling van artikel 12 KB 54 oud dat de fiscus de vergunning kan intrekken als deze werd uitgereikt op basis van een onjuiste verklaring of wanneer de voorwaarden waarvan de vrijstelling afhangt niet worden nagekomen. Maar er wordt in het tweede lid van dat artikel ook in een nieuwe bepaling voorzien dat de vergunning kan worden ingetrokken als de fiscus misbruik of poging tot misbruik vaststelt of als controleopdrachten van btw-ambtenaren worden belemmerd.


KB nr. 54 van 21 december 2023, B.S. 29 december 2023

KB tot wijziging diverse KB’s gepubliceerd

In het Belgisch Staatsblad van 22 december 2023 werd een KB gepubliceerd dat wijzigingen doorvoert aan de KB’s 1, 2, 2bis, 3, 14, 19, 22, 31,41 en 44. Daarnaast voorziet dit KB in een uitstel naar 1 januari 2025 van de inwerkingtreding van de nieuwe btw-ketting.


Verlegging van heffing

Voor de verlegging van heffing naar de medecontractant van de btw die verschuldigd is op de leveringen van goud of halffabricaten met een zuiverheid van ten minste 325 duizendsten en voor de leveringen van beleggingsgoud waarvoor geopteerd werd voor de btw-heffing (artikel 20bis KB 1), wordt de voorwaarde geschrapt dat de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige moet zijn. Net zoals voor de werken in onroerende staat volstaat het voor deze verlegging dat de afnemer gehouden is tot het indienen in België van een periodieke btw-aangifte. Er moet nu ook een verklaring op de factuur worden vermeld waarbij de afnemer bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een maand na ontvangst van de factuur erkent dat hij aan deze voorwaarde voldoet.

In de in artikel 20ter KB 1 opgenomen verlegging van heffing naar de medecontractant van de btw die verschuldigd is op de overdracht van broeikasgasemissierechten en andere eenheden die door exploitanten kunnen worden gebruikt om de Richtlijn 2003/87/EG na te leven, wordt verduidelijkt dat de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige moet zijn die de periodieke btw-aangifte indient. De mogelijkheid tot verlegging van heffing naar een niet in België gevestigde btw-plichtige afnemer die in België voor de btw is geregistreerd (rechtstreeks of via een aansprakelijke vertegenwoordiger) wordt afgeschaft. In theorie althans want als de btw-plichtige afnemer niet in België is gevestigd, dan vindt de in die verlegging bedoelde dienst plaats buiten België en is er dus nooit sprake van Belgische btw die moet worden voldaan.


Hoofdelijke aansprakelijkheid voor platforms die bepaalde leveringen faciliteren

En er wordt een nieuw artikel 20quater in KB 1 ingevoegd. Daarmee geeft de wetgever uitvoering aan artikel 51bis, § 3bis Wbtw. Die nieuwe paragraaf (ingevoerd bij de wet dd. 23.11.2023) stelt dat de btw-plichtige die goederenleveringen faciliteert via een elektronische interface die hij exploiteert, in bepaalde gevallen mee hoofdelijk gehouden is tot het voldoen van de over die gefaciliteerde leveringen verschuldigde Belgische btw. Het gaat om die gevallen waar het platform niet de ‘primaire’ schuldenaar van de btw wordt door het in artikel 14bis btw-richtlijn opgenomen onweerlegbaar wettelijk vermoeden dat de gevallen vastlegt waarvoor het platform als koper-verkoper moet worden beschouwd. De verkoper, niet het platform, blijft dus de primaire schuldenaar van de op de verkopen verschuldigde btw, maar de exploitant van het platform kan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor die btw als hij niet te goeder trouw is of een fout of nalatigheid heeft begaan met betrekking tot de volgende leveringen van goederen:

  • binnenlandse goederenleveringen en intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit een andere lidstaat naar België voor particulieren en andere afnemers van wie de intracommunautaire verwervingen in België niet aan de btw zijn onderworpen;
  • afstandsverkopen met invoer van goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro, waarbij het de leverancier is die voor de invoer als geadresseerde optreedt (dus niet als de koper bv. via het koeriersbedrijf de invoer-btw moet voldoen).

Het nieuwe artikel 20quater KB 1 regelt nu de wijze waarop de fiscus aan de exploitant van het platform kennisgeving moet doen van de ernstige vermoedens die bestaan dat een leverancier voor wie het platform de leveringen faciliteert zijn aangifte- en betalingsverplichtingen niet correct vervult. Die kennisgeving is nodig om de hoofdelijke aansprakelijkheid in te kunnen roepen en gebeurt op het door exploitant meegedeelde elektronisch adres. Ook de leverancier moet zo’n kennisgeving krijgen op het door hem meegedeelde elektronisch adres, of bij gebrek daaraan op het elektronisch adres van de exploitant van het platform.

Verder regelt het nieuwe artikel 20quater KB 1 de bezwaarprocedure die de leverancier kan instellen tegen voormelde kennisgeving op het in die kennisgeving door de fiscus meegedeelde elektronisch adres.


Gegevens te verstrekken door betalingsdienstaanbieders

Aanbieders van betalingsdiensten zijn vanaf 1 januari 2024 verplicht om informatie te verstrekken over bepaalde grensoverschrijdende betalingen binnen de EU (artikel 93duodecies/1 Wbtw). Zo willen de fiscale diensten zicht krijgen op de echte ontvangsten van btw-plichtigen in de e-commerce.

Per kwartaal moeten zij nauwkeurige registers bijhouden van relevante grensoverschrijdende betalingen. Het gaat dan om betalingen waarbij de betaler en de begunstigde in twee verschillende lidstaten gevestigd zijn.

Het nieuw ingevoerde artikel 26quater KB 1 legt de verplichting op om voormelde registers uiterlijk aan het einde van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop de gegevens betrekking hebben, elektronisch aan de fiscus te bezorgen via een elektronisch standaardformulier.

En in afdeling 5 van de bijlage bij KB 44 wordt een punt III ingevoerd dat de boetes vastlegt als voormelde verplichtingen niet worden nageleefd. Onder meer worden de volgende boetes voorzien:

  • het niet houden van voormelde registers: 3.000 euro voor een eerste overtreding, 4.000 euro voor de tweede en 5.000 euro voor elke volgende overtreding;
  • 2.000 euro per ontbrekende mededeling;
  • voor het laattijdig meedelen aan de fiscus: 300 euro per maand vertraging voor elke laattijdige mededeling met een maximum van 3.000 euro.

Ook voor het niet naleven van het formaat voor de rapportering als een onvolledige of onjuiste mededeling worden boetes opgelegd.


Forfait voor caféhouders

Op 30 maart 2023 liet de fiscus al weten dat btw-plichtigen die de forfait voor caféhouders toepassen in afwachting van de publicatie van een wijziging van KB 2bis hun btw-aangifte voor het eerste kwartaal 2023 konden opstellen aan de hand van de voorlopige forfaitaire grondslagen van aanslag voor de berekening van de in 2023 te betalen btw, namelijk die van 2022 met uitzondering van:

  • aangenomen verlies op elk bier in vaten: 7,5% (in liters) (i.p.v.. 4%) van de hoeveelheid bier in vaten aangekocht gedurende een trimester;
  • voor kleine caféhouders
    • Bier in vaten: inkoopprijs x 2,64% (i.p.v. 2,55%)
    • Bier in flessen en andere koude en warme dranken: inkoopprijs x 3,28% (i.p.v. 3,2%).

Dat KB 2bis wordt nu met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023 in die zin aangepast, net zoals het berekeningsblad in de bijlage van dat KB.


Algemeen verhoudingsgetal

Gemengde btw-plichtigen die hun btw-aftrek bepalen op basis van het algemeen verhoudingsgetal, zijn sinds 1 januari 2024 verplicht om de fiscus hierover voorafgaandelijk in te lichten. Dat gebeurt via het formulier E-604A (gemengd btw-plichtige bij aanvang van de economische activiteiten) of B (gemengd btw-plichtige ingevolge een wijziging van de economische activiteiten) in te dienen op MyMinfin.

Als de btw-plichtige bij aanvang van zijn economische activiteit al het algemeen verhoudingsgetal wil toepassen, dan doet hij deze melding ten laatste voor het einde van het eerste aangiftetijdvak waarin de aanvang van zijn activiteit plaatsvindt. Wil hij het algemeen verhoudingsgetal toepassen ingevolge een wijziging van zijn activiteit waardoor hij gemengde btw-plichtige wordt, dan doet hij die kennisgeving vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak waarin de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt. Deze kennisgevingen hebben uitwerking voor een onbepaalde duur vanaf de eerste dag van de aanvang of wijziging van zijn activiteit.

De btw-plichtigen dit het algemeen verhoudingsgetal al toepasten op 31 december 2023, krijgen tijd tot 30 juni 2024 om die melding te doen.

Ook de btw-plichtigen die voor de berekening van hun btw-aftrek willen omschakelen van het werkelijke gebruik naar het algemeen verhoudingsgetal moeten zo’n kennisgeving doen. Hier is geen termijn voorzien, maar de kennisgeving heeft pas uitwerking vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar van de kennisgeving en ten vroegste op 1 januari van het vierde jaar dat volgt op de datum van uitwerking van de kennisgeving voor de toepassing van het werkelijke gebruik.

Wil de btw-plichtige in omgekeerde richting omschakelen, dan moet hij hiervan de voorafgaandelijke kennisgeving voor het werkelijke gebruik doen.

Naast de kennisgeving van zijn keuze van de aftrekmethode, moet de btw-plichtige ook zijn voorlopige en definitieve verhoudingsgetallen meedelen. Dit moet gebeuren via INTERVAT ter gelegenheid van het indienen van de btw-aangifte voor het eerste kwartaal of voor een van de eerste drie maanden van het kalenderjaar. Btw-plichtigen die van bij de aanvang van hun activiteit of door een wijziging ervan gemengde btw-plichtige worden, moeten de verhoudingsgetallen meedelen bij de indiening van de btw-aangifte voor het kwartaal waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd. Gaat het om een maandaangever dan moet dit gebeuren bij het indienen van de btw-aangifte voor een van de eerste twee maanden na die waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd. De btw-plichtige moet hiervan ook nog steeds een berekeningsblad opmaken en bijhouden.


Werkelijke gebruik

De vanaf 1 januari 2023 ingevoerde nieuwe regeling voor de toepassing van het werkelijk gebruik wordt ook bijgestuurd om de doeltreffendheid ervan te verhogen.

Artikel 18bis, § 1, derde lid KB 3 wordt aangepast zodat btw-plichtigen die door de aanvang van hun economische activiteit of door een wijziging ervan gemengde btw-plichtige worden en daarbij het werkelijke gebruik willen toepassen vanaf die aanvang of wijziging van de activiteit, hun kennisgeving moeten doen vóór het einde van het aangiftetijdvak waarin de aanvang of de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt (in plaats van vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak dat daarop volgt). Die keuze krijgt ook uitwerking vanaf de datum van de aanvang of wijziging van de activiteit (en niet vanaf het tijdvak dat daarop volgt – de wetgever neemt hiermee in feite een bestaande administratieve tolerantie in de btw-wetgeving op).

In paragraaf 2 van artikel 18bis KB 3 wordt verduidelijkt dat de btw-plichtigen die het werkelijk gebruik toepassen, de in die paragraaf vermelde gegevens elk jaar opnieuw moeten bezorgen aan de fiscus. De wetgeving voorzag reeds dat dit moet gebeuren via INTERVAT ter gelegenheid van het indienen van de btw-aangifte voor het eerste kwartaal of voor een van de eerste drie maanden van het kalenderjaar. Aan die paragraaf 2 is nu een nieuw lid toegevoegd voor de situatie waar de btw-plichtige het werkelijke gebruik toepast vanaf de aanvang of wijziging van zijn activiteit. In dat geval moeten die gegevens via INTERVAT meegedeeld worden bij de indiening van de btw-aangifte voor het kwartaal waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd, of in het geval van een maandaangever, bij het indienen van de btw-aangifte voor een van de eerste twee maanden na die waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd.

De nieuwe paragraaf 4 van artikel 18bis KB 3 bepaalt dat als een gemengde btw-plichtige die het werkelijk gebruik toepast en wenst over te schakelen naar het algemeen verhoudingsgetal, dan volstaat het om de hogervermelde kennisgeving van de toepassing van het algemeen verhoudingsgetal te doen. Er moet dus niet nog een afzonderlijke kennisgeving van stopzetting van het werkelijk gebruik gebeuren. Die wijziging gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op deze kennisgeving. En ook hier verduidelijkt de wetgever dat zo’n omschakeling pas ten vroegste kan vanaf 1 januari van het vierde jaar dat volgt op de datum van uitwerking van de initiële kennisgeving voor de toepassing van het werkelijke gebruik.

En tot slot legt de nieuwe paragraaf 8 van artikel 18bis KB 3 aan gedeeltelijke btw-plichtigen, die van rechtswege het werkelijke gebruik moeten toepassen, de verplichting op om de in paragraaf 2 opgenomen gegevens (zoals hun bijzondere verhoudingsgetallen) ook jaarlijks aan de fiscus mee te delen via INTERVAT, ter gelegenheid van het indienen van de btw-aangifte voor het eerste kwartaal of voor een van de eerste drie maanden van het kalenderjaar. Gaat het om het eerste jaar waar het werkelijke gebruik wordt toegepast vanaf de aanvang of wijziging van de activiteit die de gedeeltelijke btw-plicht met zich meebrengt, dan moeten die gegevens meegedeeld worden bij de indiening van de btw-aangifte voor het kwartaal waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd, of in het geval van een maandaangever, bij het indienen van de btw-aangifte voor een van de eerste twee maanden na die waarin de activiteit werd aangevangen of gewijzigd.


Toevallige btw-plicht door optie

Elkeen die voor btw geen beroepsoprichter is, kan er voor opteren om de verkoop van, of de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van een zakelijk recht op een nieuw gebouw, aan de btw te onderworpen (voor zover de nieuwtermijn nog niet is verstreken).

Voor deze optie vereist de wetgever niet langer dat de verkoper de fiscus hiervan informeert met het formulier 104.1. Het blijft op basis van artikel 1 KB 14 nieuw wel vereist om deze optie uit te drukken in de eerste akte die tussen de partijen de titel vormt van de levering. Dat is volgens het verlag aan de Koning bij het KB meestal de verkoopovereenkomst, maar de fiscus aanvaardt dat dit ook wordt geconcretiseerd in een verkoopbelofte.


Bijzondere landbouwregeling

Met zijn wet van 23 november 2023 verhuisde de wetgever tal van bepalingen over de bijzondere landbouwregeling van het KB 22 naar artikel 57 Wbtw (op advies van de Raad van State). Het gaat voor alle duidelijkheid niet om inhoudelijke wijzigingen. Die bepalingen worden nu in het KB 22 opgeheven. En uiteraard worden ook de verwijzingen naar de verhuisde bepalingen aangepast.


Bewaringstermijn

Met de wet van 20 november 2021 inzake diverse fiscale en financiële bepalingen (B.S. dd. 30.11.2022) wijzigde de wetgever de algemene bewaringstermijn voor onder meer facturen en stukken van zeven naar tien jaar. Voor de bedrijfsmiddelentabel was de wetgever die aanpassing vergeten. Dat wordt nu rechtgezet in artikel 11 KB 3.


Btw-ketting

De modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, is geregeld in de wet van 12 maart 2023. Die wet voorziet onder meer dat vanaf 1 januari 2024 de btw-rekening-courant en de bijzondere rekening verdwijnen, een btw-provisierekening wordt ingevoerd die de btw-plichtige makkelijker zelf kan beheren en de fiscus voor btw-plichtigen die hun indieningsverplichting niet naleven, een vervangende btw-aangifte kan opmaken en de btw-schuld sneller kan opnemen in een innings- en invorderingsregister.

Die wet voorziet ook in de mogelijkheid dat bij koninklijk besluit een latere datum van inwerkingtreding kan worden bepaald die niet later mag zijn dan 1 januari 2025. Het kabinet van de minister had reeds laten weten dat dit uitstel er zou komen. Artikel 35 van het KB van 17 december 2023 formaliseert nu dit uitstel naar 1 januari 2025.


KB van 17 december 2023, B.S. 22 december 2023

Klantenseminarie december 2023

Beste abonnees,

Jullie kunnen nu inschrijven voor ons klantenseminarie van december 2023. Dat gaat door op de volgende tijdstippen en locaties:

Zoals steeds is het klantenseminarie gratis voor één persoon per abonnee. Bijkomende inschrijvingen aan 75 euro per persoon, exclusief btw. Voor de opleiding worden ITAA-attesten uitgereikt.

Klik hier voor het inschrijvingsformulier en tot binnenkort op één van de locaties.

GKS: realtime en online rapportering vanaf 2024

De wetgever heeft een wetsontwerp ingediend om onder meer het huidige GKS-systeem te moderniseren. Dit zal inhouden dat het GKS ook in andere sectoren dan de horeca gebruikt kan worden, de technologie meer compatibel wordt met nieuwe kassastechnologie/-software en de transactiegegevens in realtime online gerapporteerd zullen moeten worden. 

Het ontwerp past daarvoor de wet van 30 juli 2013 met betrekking tot de certificatie van een geregistreerd kassasysteem in de horecasector (BS dd. 28.08.2013) aan.

Voor de eenvoud zal er nog maar één soort transactie auditfile gebruikt worden, ongeacht de gebruikte kassasoftware. De modernisering van het GKS-systeem moet het mogelijk maken moderne kassasystemen te koppelen of efficiënt te beheren.

Door de real time online rapportering via de fiscale data module (FDM), is een VAT Signing Card (VSC) niet langer nodig om de gegevens beveiligd weg te schrijven. Die VSC zal dus verdwijnen. En de fiscus zal niet langer ter plaatse moeten komen om na te gaan of het GKS correct wordt gebruikt.

De nieuwe regels zullen gelden vanaf 1 januari 2024, met uitzondering van een GKS waarvoor de certificering is aangevraagd of toegekend uiterlijk op 31 december 2023. Deze systemen zullen pas tegen 2027 aan de nieuwe regels aangepast moeten zijn. Kassasystemen waarvoor de aanvraag tot certificatie wordt ingediend vanaf 1 januari 2024, zullen er onmiddellijk aan moeten voldoen. 


Wetsontwerp 55K3607/001, 19 oktober 2023

Nieuwe btw-regels voor tankkaarten op komst?

De lidstaten zijn het na grondige besprekingen binnen het btw-comité over het arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak Vega (C-235/18 dd. 15.05.2019), bijna unaniem eens geworden dat de uitgever van een tankkaart in veel gevallen geen brandstof levert maar een financiële dienst verricht (richtsnoer 1068 van het btw-comité).

De uitgever van de kaart zal wel geacht worden de brandstof zelf aan te kopen en zelf te verkopen als de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • de uitgever van de kaart moet eigenaar worden van de brandstof – dat houdt onder meer in dat hij ook het financiële risico naar de leverancier toe draagt als de kaarthouder uiteindelijk niet betaalt, dat hij ook het risico draagt voor de schade die de kaarthouder zou oplopen als er iets mis zou zijn met de brandstof en dat de uitgever zijn eigen prijzen zet naar de kaarthouder toe;
  • het moet dezelfde brandstof zijn die wordt aangekocht en verkocht;
  • er moet een overeenkomst bestaan tussen de uitgever van de kaart en de brandstofleverancier waarbij de uitgever handelt in opdracht van de leverancier of in opdracht van de kaarthouder en waar geen verwijzing naar het verlenen van een krediet of de administratie van brandstoflevering is opgenomen.

Belangrijk is dat deze nieuwe richtsnoeren niet voor het verleden gelden. We mogen ervan uitgaan dat de Belgische administratie binnen korte termijn deze standpunten zal overnemen en becommentariëren in een nog te publiceren circulaire.

Nieuwe btw-ketting uitgesteld tot 1 januari 2025

De modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, is geregeld in de wet van 12 maart 2023. Die wet voorziet onder meer dat vanaf 1 januari 2024 de btw-rekening-courant en de bijzondere rekening verdwijnen, een btw-provisierekening wordt ingevoerd die de btw-plichtige makkelijker zelf kan beheren en de fiscus voor btw-plichtigen die hun indieningsverplichting niet naleven, een vervangende btw-aangifte kan opmaken en de btw-schuld sneller kan opnemen in een innings- en invorderingsregister. Deze maatregelen moeten het leven van btw-plichtigen die hun verplichting correct naleven vergemakkelijken en de laksheid van zij die dit niet correct doen, compenseren.

Maar die wet voorziet ook in de mogelijkheid dat bij koninklijk besluit een latere datum van inwerkingtreding kan worden bepaald die niet later mag zijn dan 1 januari 2025. Er zal nu zo’n koninklijk besluit worden voorbereid om de inwerkingtreding van de nieuwe btw-ketting effectief uit te stellen naar 1 januari 2025. Dit moet de overheid in staat stellen de implementatie van de nieuwe btw-ketting efficiënt en doeltreffend uit te werken.

Fiscus geeft nog enkele verduidelijkingen bij de voorafgaande kennisgeving voor het werkelijk gebruik

In een circulaire geeft de fiscus toelichting bij de wijzigingen die het KB van 26 oktober 2022 (B.S. dd. 10.11.2022) aan diverse koninklijke besluiten doorvoert. Het gaat om:

  • digitalisering van uitwisseling van gegevens door de btw-plichtige met de fiscus;
  • wijziging van de verlegging van heffing voor werk in onroerende staat door in België gevestigde btw-plichtigen (artikel 20 KB 1);
  • forfaitaire regeling voor kleine caféhouders;
  • recht op aftrek via het werkelijke gebruik;
  • schenken van voedseloverschotten;
  • technische aanpassingen.

De circulaire beperkt zich in hoofdzaak tot het hernemen van het verslag aan de Koning bij voormeld KB.


Werkelijk gebruik – verplichte kennisgeving

Gemengde btw-plichtigen die hun recht op aftrek willen uitoefenen volgens het werkelijke gebruik, zijn sinds 1 januari 2023 verplicht hiervan voorafgaandelijk melding te doen aan de fiscus. De btw-plichtigen die op 31 december 2022 het werkelijk gebruik al toepasten, moeten hiervan uiterlijk 30 juni 2023 melding doen. Hierover geeft de fiscus nog enkele bijkomende verduidelijkingen.

Artikel 46 Wbtw laat aan gemengde btw-plichtigen in eerste instantie de keuze om hun btw-aftrek uit te oefenen op basis van een algemeen verhoudingsgetal of via het werkelijk gebruik. Maar een aantal btw-plichtigen heeft die keuze niet en moet bij wet het werkelijk gebruik toepassen. Zij vallen buiten de keuzeprocedure en zijn dus niet gehouden om voormelde melding te doen, noch om de gegevens met betrekking tot deze regeling mee te delen.

Zo moeten de gedeeltelijke btw-plichtigen die handelingen binnen de btw-sfeer en handelingen buiten de btw-sfeer verrichten, ingevolge artikel 45 Wbtw hun btw-aftrek uitoefenen op basis van het werkelijk gebruik. Zij moeten dus geen kennisgeving hiervan doen. Als zij voor hun handelingen binnen de btw-sfeer zowel belaste als vrijgestelde handelingen verrichten, en ze kiezen voor de btw-aftrek om het werkelijk gebruik toe te passen in plaats van het algemeen verhoudingsgetal, dan moeten zij wel de voormelde kennisgeving doen.

Ook gewone en gemengde btw-plichtigen die het algemeen verhoudingsgetal toepassen en occasioneel een handeling stellen bedoeld in artikel 13 KB 3, moeten eveneens het werkelijk gebruik toepassen voor de aftrek van de btw op de kosten voor die occasionele handelingen (wel of geen btw-aftrek). Voor de aftrek van btw op de kosten van de overige handelingen passen ze de normale regels toe (het algemeen verhoudingsgetal voor de gemengde btw-plichtige). De in artikel 13 KB 3 bedoelde handelingen zijn:

  • het afstoten van bedrijfsmiddelen die de btw-plichtige in zijn bedrijf gebruikte;
  • onroerende en financiële verrichtingen, met uitzondering van die welke behoren tot een specifieke economische activiteit van dien aard (feitenkwestie);
  • handelingen in het buitenland, wanneer ze worden verricht door een bedrijfszetel die onderscheiden is van de in België gevestigde zetel en de uitgaven met betrekking tot die handelingen niet rechtstreeks door deze laatste zetel worden gedragen.

In de circulaire is ook de administratieve tolerantie opgenomen dat in het geval van aanvang of wijziging van activiteit, de btw-plichtige het werkelijk gebruik al mag toepassen vanaf de datum van de aanvang of de wijziging van zijn activiteit, en niet pas vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak dat volgt op de aanvang of wijziging van die activiteit, zoals voorzien in artikel 18bis, § 1, 4de lid KB 3 (zie ook FOD Financiën, nieuwsbericht dd. 22.12.2022).

De fiscus voorziet ook nog in een bijkomende tolerantie voor een gemengde btw-plichtige die beseft dat het voorlopig algemeen verhoudingsgetal voor hem resulteert in een onvoldoende btw-aftrek ten aanzien van nieuwe handelingen die hij wil stellen. Dit is in het bijzonder het geval bij een belangrijke wijziging in de activiteit van de gemengde btw-plichtige die niet was voorzien bij aanvang van het kalenderjaar. In deze bijzondere omstandigheden aanvaardt de fiscus dat de kennisgeving voor het werkelijk gebruik wordt ingediend tijdens het kalenderjaar. Die krijgt dan uitwerking op dezelfde wijze als deze van een btw-plichtige die in de loop van het jaar gemengd btw-plichtige wordt en het werkelijk gebruik kan dus toegepast worden vanaf de datum van de wijziging van de activiteit.

En ook staat de fiscus toe, maar enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, dat een rechtzetting voor vorige kalenderjaren gebeurt op basis van het werkelijk gebruik. Daarvoor moet de btw-plichtige bij zijn keuze van aftrekmethode te goeder trouw zijn geweest en op afdoende wijze kunnen aantonen dat hij niet wist dat een volgens hem vrijgestelde of belaste handeling in werkelijkheid niet was vrijgesteld of niet was belast én dat de verandering van aftrekmethode het mogelijk maakt om nauwkeuriger te bepalen welk deel van de btw betrekking heeft op de handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat. Dit zal enkel het geval zijn bij een rechtzetting van de fiscale situatie van de btw-plichtige die bij de fiscus een verzoek kan indienen om bij de inwerkingtreding van de aftrek volgens het werkelijk gebruik tegelijkertijd een rechtzetting door te voeren voor de vorige kalenderjaren.

In de circulaire is ook het uitstel opgenomen van de deadline voor de verplichting om bij de toepassing van het werkelijk gebruik de bijkomende vereiste informatie via Intervat mee te geven. Dat moet bij de indiening van de periodieke btw-aangifte over:

  • het eerste kwartaal van 2024 (in te dienen ten laatste 20 april 2024 – zou 25 april moeten zijn tenzij de nieuwe btw-ketting nog wordt uitgesteld) of;
  • één van de eerste drie maanden van 2024 (in te dienen ten laatste op 20 februari 2024, 20 maart 2024 of 20 april 2024).

Deze tolerantie geldt ook bij de aanvang of een wijziging van activiteit in 2023.

Btw-plichtigen die het werkelijk gebruik al toepasten op 31 december 2022, moeten deze gegevens opnemen in de periodieke btw-aangifte over:

  • het eerste kwartaal van 2024 (in te dienen ten laatste op 20 april 2024) of;
  • de maand mei (in te dienen ten laatste op 20 juni 2024).


Fisconetplus, circulaire 2023/C/63, 21 juni 2023