Auteur: Jurgen Opreel

Minister verduidelijkt btw-regels voor opladen wagen in België door buitenlandse btw-plichtige

De levering van stroom afgenomen via een laadpaal door een btw-plichtige van wie de hoofdactiviteit niet bestaat uit de wederverkoop van stroom, vindt voor de btw plaats waar de afnemer het effectieve gebruik en verbruik van de elektriciteit heeft (artikel 14bis, a) Wbtw). De minister bevestigt dat dit de plaats is waar de stroom opgeladen wordt. Dit standpunt werd unaniem aangenomen door het btw-comité (118de vergadering dd. 19.04.2021) en overgenomen door de fiscus in zijn circulaire 2021/C/113 dd. 20.12.2021.

Als een Luxemburgse onderneming een bedrijfswagen ter beschikking stelt van een werknemer die in België woont, en die laatste laadt de wagen op aan een oplaadpunt in België, dan vindt de levering van de stroom plaats in België.

Wordt de brandstof gefactureerd aan de Luxemburgse onderneming, dan moet de leverancier volgens de minister een factuur uitreiken met Belgische btw. De minister verwijst naar een mogelijke verlegging van heffing van die Belgische btw ingevolge artikel 51, § 2, 1ste lid, 5° Wbtw. Maar die verwijzing is technisch gezien niet altijd correct. Op een levering van stroom in België door een buitenlandse leverancier aan een afnemer die een Belgisch btw-nummer heeft, moet ingevolge artikel 51, § 2, 6° Wbtw de Belgische btw steeds worden verlegd, zelfs als die afnemer geen periodieke btw-aangifte indient. De fiscus maakte diezelfde fout in voormelde circulaire. Voor deze specifieke verlegging is het voldoende dat de afnemer een BE-btw-nummer heeft, voor die onder 5° is bijkomend vereist dat de afnemer wel gehouden is tot het indienen van de Belgische periodieke btw-aangifte.

Als in het voorbeeld van de vraagsteller de Luxemburgse onderneming in België niet voor de btw is geregistreerd, dan kan die onderneming de door de leverancier aangerekende Belgische btw terugvragen (ten belope van haar recht op aftrek) via VAT-refund.


Vr. & Antw. Kamer, 2023-2024, 55-127, 25 januari 2024, vraag nr. 1821, J. Arens, 20 december 2023

Ook kosten van energiebesparingsmaatregelen tellen mee voor controle of voldoende btw is betaald op oprichting gebouw

Voor het werk in onroerende staat dat betrekking heeft op de oprichting van een gebouw, mag de maatstaf van heffing niet lager zijn dan de normale waarde (artikel 36, § 1, b) Wbtw). Die normale waarde is volgens artikel 32, 1ste lid Wbtw het volledige bedrag dat een afnemer in de handelsfase waarin de dienst wordt verricht, bij eerlijke concurrentie zou moeten betalen aan een onafhankelijke dienstverrichter op het grondgebied van het land waar de handeling belastbaar is, om de desbetreffende diensten op dat tijdstip te verkrijgen.

Volgens een parlementslid zou de administratie bij de controle op de oprichting van een gebouw, waarbij ze nagaat of de bouwheer voldoende facturen kan voorleggen van kosten van de oprichting om te controleren of die bedragen voormelde normale waarde bereiken, geen rekening houden met de voorgelegde facturen voor kosten van zonnepaneelinstallaties, zonneboilers, batterijsystemen, enz. Dat kan leiden tot een zogenaamde ‘tekortschatting’ (minder gefactureerd dan de normale waarde) waardoor de fiscus bijkomend btw vordert op de uitgevoerde werken.

De minister bevestigt dat bij het bepalen van de normale waarde, de administratie wel degelijk rekening  houdt met de nieuwe energietechnieken zoals de installatie van warmtepompen, thermische en fotovoltaïsche zonnepanelen, batterijen voor de opslag van elektriciteit, zonneboilers en aircosystemen. Het zou kunnen dat de administratie foutieve informatie heeft verstrekt of dat een foutieve beslissing werd genomen in een concreet dossier in welk kader het parlementslid de vraag stelt.

De minister heeft alleszins zijn administratie verzocht dit standpunt in herinnering te brengen bij de bevoegde controle-agenten.


Vr. & Antw. Kamer, 2023-2024, 55-127, 25 januari 2024, vraag nr. 187, S. Van Hecke, 22 november 2023

Uitbreiding verlaagde btw afbraak- en heropbouw naar woningen bestemd voor verhuur aan particulieren

Omwille van budgettaire redenen besliste de regering eind 2023 om het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van woningen grondig te beperken (Van Peteghem, nieuwsbericht dd. 13.10.2023). Verkopen van na afbraak heropgerichte woningen kunnen, behoudens die welke voor de overgangsregeling in aanmerking komen, sinds 1 januari 2024 dit verlaagd btw-tarief niet meer genieten.

Enkel de afbraak- en heroprichtingswerken die aan de bouwheer worden gefactureerd, kunnen dit verlaagd tarief nog genieten, in heel België, maar enkel als aan de sociale voorwaarden is voldaan: enige en hoofdzakelijk eigen woning van maximum 200 m² met domiciliëringsvereiste (dus enkel voor bouwheren natuurlijke persoon), of woningen die op lange termijn zijn bestemd voor de sociale verhuur (aan of via een sociaal verhuurkantoor).

De regering heeft nu beslist om de toepassing van dit verlaagd btw-tarief opnieuw uit te breiden. Het zal ook van toepassing zijn op de afbraak- en heroprichtingswerken die worden verricht voor de bouwheer (natuurlijke persoon, rechtspersoon, …) die de woning bestemt voor verhuur aan particulieren. Ook hier zal het verlaagd btw-tarief afhankelijk zijn van het naleven van sociale voorwaarden, met name:

  • maximale bewoonbare oppervlakte van 200 m²;
  • enkel woningen gebruikt als hoofdverblijfplaats;
  • verhuur voor minstens 15 jaar aan één of meerdere achtereenvolgende particuliere huurders.

Uit de berichtgeving van de minister blijkt niet vanaf wanneer deze uitbreiding in werking treedt, of dat dit retroactief zou gebeuren met ingang van 1 januari 2024 zodat sindsdien reeds aangerekende btw tegen het tarief van 21% nog geregulariseerd zou kunnen worden.


Vanpeteghem.belgium.be, nieuwsbericht 20 maart 2024

Circulaire over verlenging tijdelijke btw-verlaging warmtepompen

Vanaf 1 april 2022 tot en met 31 december 2023 gold voor woningen die nog geen 10 jaar oud zijn een tijdelijke btw-verlaging voor het (gelijkgestelde) werk in onroerende staat dat bestaat uit de levering met plaatsing van:

  • fotovoltaïsche zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen;
  • thermische zonnepanelen en zonneboilers in, op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen;
  • warmtepompen in, op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen.

Deze tijdelijke maatregel werd ingevoerd door het KB dd. 27.03.2022. De fiscus publiceerde zijn commentaar op deze maatregel in een FAQ dd. 15.06.2022.

Met het KB van 27 juni 2022 lijnde de wetgever voormelde tijdelijke btw-verlaging met betrekking tot warmtepompen nauwkeuriger af. De zogenoemde ‘hybride’ warmtepompen functioneren niet volledige autonoom maar wel binnen een geïntegreerd verwarmingssysteem waarbij naast de warmtepomp nog gebruik wordt gemaakt van ‘traditionele’ verwarmingstechnieken die in principe gebruik maken van fossiele brandstoffen zoals aardgas en stookolie. Daarom werden deze uitdrukkelijk van het gunsttarief uitgesloten, en dit vanaf 1 juli 2022.

De fiscus becommentarieerde deze regeling nog uitvoerig in zijn circulaire 2023/C/45 van 20 april 2023.

Met de programmawet van 22 december 2023 (BS 29.12.2023) werd deze tijdelijke btw-verlaging met een jaar verlengd (tot 31.12.2024), maar enkel voor de levering met plaatsing van warmtepompen. De fiscus benadrukt in een nieuwe circulaire dat de bepalingen uit de voormelde circulaire 2023/C/45 van 20 april 2023 hierop van toepassing blijven.

Het verlaagde btw-tarief van 6% blijft uiteraard van toepassing op de levering met plaatsing van een zonnepaneleninstallatie, een zonneboilerinstallatie of een warmtepomp op of in een woning die meer dan tien jaar oud is (rubriek XXXI, tabel A KB 20).


Fisconetplus, circulaire 2024/C/21, 14 maart 2024

DETAX: nieuwe onderneming erkend voor elektronisch visum vrijstelling uitvoer in reizigersbagage

Artikel 39, § 1, 4° Wbtw stelt vrij van btw: de leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond.


Vrijstelling uitvoer in reizigersbagage

Deze vrijstelling is gekoppeld aan het vervuld zijn van de volgende voorwaarden:

  • de levering van goederen moet betrekking hebben op goederen die zich in de Gemeenschap in het vrije verkeer bevinden;
  • het moet gaan om een levering van goederen aan een reiziger die niet in de Gemeenschap is gevestigd en die de goederen in België in bezit neemt (die levering zou bovendien in België belastbaar zijn als de goederen niet zouden uitgevoerd worden);
  • de aankoop moet vreemd zijn aan elk handels- of beroepskarakter;
  • de globale waarde van de goederen, btw inbegrepen, moet per factuur hoger zijn dan 125 euro;
  • de goederen moeten door de koper in zijn/haar persoonlijke bagage worden uitgevoerd naar een plaats buiten de gemeenschap en dit uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvindt;
  • de verkoper moet de echtheid van de uitvoer van de goederen aantonen door middel van een factuur bekleed met het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap.

Wat die laatste voorwaarde betreft kan de minister van Financiën of zijn afgevaardigde, onder de door hem bepaalde voorwaarden, toelaten de factuur te vervangen door een als zodanig geldend stuk. Dat is het geval voor de verkopen aan particulieren waar ingevolge het artikel 1 van het KB nr. 1 geen factuur moet worden uitgereikt.


Nieuwe elektronische procedure – DETAX

De fiscus heeft met zijn circulaire nr. 2020/C/87 dd. 29 juni 2020 een nieuwe procedure ingesteld om op elektronische wijze de werkelijkheid van de uitvoer van de goederen te valideren, meer bepaald via de elektronische toepassing ‘DETAX’ (beheerd door de Administratie van de Douane en Accijnzen). Die procedure is vooralsnog niet verplicht, dus de hiervoor omschreven procedures kunnen toegepast blijven worden. Het is blijkbaar wel de bedoeling dat in de toekomst de DETAX-applicatie de enige procedure zal worden voor deze vrijstelling, nadat verschillende fases zijn uitgerold.

Sinds 30 juni 2020 is de eerste fase in werking getreden waarin het toepassingsgebied van de elektronische validatie beperkt blijft tot:

  • de ondernemingen die in het kader van de btw-vrijstelling voorzien door artikel 39, § 1, 4° Wbtw actief zijn op het gebied van de terugbetaling van de btw aan reizigers en daarvoor door de fiscus zijn erkend, met name:
    • Airvat LTD, GB 312092250;
    • Arimar SPRLU BE 0463171931 – Departax (ook erkend voor reizigerscheque);
    • Diplomatic Card Services Belgium BVBA BE 0650962941 – Diplomatic Card Company;
    • Four Retailers International BV NL 807696559B01 – Easy Tax Free (ook erkend voor reizigerscheque);
    • Global Blue Belgium NV BE 0432612575 – Global Blue (ook erkend voor reizigerscheque);
    • Inovat Ltd GB 336805003 – Inovat;
    • Nuvoni BV BE 0780735578;
    • Pie Systems IVS DK 39877848 – Pie Systems;
    • Planet Payment Belgium SA BE 0466093314 – Planet (voorheen gekend en erkend voor reizigerscheque onder Premier Tax Free);
    • Red All Belgium SPRL BE 0889623127 – Red All Belgium;
    • Refundit BVBA BE 0699776014 – Refundit;
    • Revenir SAS, FR 89900917725;
    • Skiptax SAS FR 0843174921 – Skiptax;
    • Stamp BV NL 858006741B01 – Stampit.co;
    • Taxeroo B.V. BE 0768565543 – Taxeroo;
    • Vatcat Ltd GB 25008064 – Wevat;
    • VATfree NL BV NL 818048025B01 – vatfree.com;
    • Woonivers Belgium SRL BE 0765791937 – Woonivers;
    • Zapptax SA BE 0670776774  Zapptax.
  • en de leveringen van goederen die plaatsvinden in België en vanuit een van de volgende Belgische douanekantoren van uitgang worden uitgevoerd buiten de Gemeenschap:
    • Antwerp Airport (Deurne Luchthaven);
    • Oostende Luchthaven;
    • Zeebrugge Bewaking: Cruiseterminal + Ferries;
    • Wevelgem Luchthaven;
    • Aéroport Zaventem:
      • Controle DA 3 Zaventem (passagiersteam);
      • Controle 1lijn Leuven;
      • Operaties Backoffice Namaak Leuven;
      • Controle DA 1 Zaventem;
      • Controle DA 3 Zaventem;
    • Aéroport Gosselies;
    • Aéroport Bierset;
    • Contrôle da1 Bierset;
    • Station Brussel-Zuid

In zijn bijwerking dd. 14.09.2023 laat de fiscus weten dat aan de lijst van ondernemingen die erkend zijn, de volgende onderneming wordt toegevoegd: Innova Taxfree Belgium SPRL BE0506980396.


Fisconetplus, circulaire 2020/C/87, bijwerking 28 februari 2024

Misbruik bij verkoop oud gebouw gevolgd door verbouwing – btw op verkoop nieuw gebouw verschuldigd over de overeengekomen prijs exclusief btw

Twee Belgische ondernemingen (Immo 2020 en Promo 54) sluiten een samenwerkingsakkoord om een oud college te verbouwen tot een kantoor en acht wooneenheden. De ‘kopers’ kochten bij de eerste onderneming een onverdeeldheid in het oude gebouw en de daaraan verbonden grond (met registratierechten – vrij van btw). Op diezelfde dag sluiten die kopers (de mede-eigenaars) een overeenkomst met Promo 54 om het gebouw, dat ouder is dan 10 jaar, te verbouwen (in principe 6% btw).

Volgens de Belgische fiscus is er sprake van een kunstmatig opsplitsing van de verkoop om de 21% btw te vermijden die in principe verschuldigd is op de verkoop van een nieuw appartement. Want volgens de fiscus hebben de verbouwingswerken aanleiding gegeven tot de totstandkoming van een nieuw gebouw. De btw-plichtige vindt dat er geen sprake kan zijn van een nieuw gebouw omdat de Belgische wetgever artikel 12, 2de  lid, tweede alinea btw-richtlijn niet heeft omgezet in Belgische wetgeving. Dat stelt dat de lidstaten de voorwaarden voor de btw-heffing op de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijbehorende terrein vóór de eerste ingebruikneming, kunnen bepalen voor verbouwde gebouwen. Omdat de fiscus de criteria waarbinnen verbouwde gebouwen als nieuw worden beschouwd niet in de Belgische wetgeving maar slechts in administratieve richtlijnen heeft opgenomen, is Promo 54 ervan overtuigd dat in België een verbouwd gebouw nooit als nieuw kan worden beschouwd en de verkoop ervan dus nooit aan btw onderworpen kan zijn.

Maar het hof van beroep in Luik (rolnr. 2016/RG/348 dd. 04.06.2019) besliste dat er toch sprake was van een nieuw gebouw, ook al heeft België voormeld artikel van de btw-richtlijn niet omgezet in de Belgische wetgeving, en dat de verkoop ervan kunstmatig werd opgesplitst in de verkoop van enerzijds een oud gebouw met bijhorend terrein (vrijgesteld van btw) en anderzijds een aannemingsovereenkomst (onderworpen aan btw). De subsidiaire vordering van de fiscus betreffende de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de btw-rechtzetting, wijst het hof af. De fiscus vorderde btw op de verkoopprijs, terwijl volgens het hof de btw begrepen is in de verkoopprijs. Zowel de btw-plichtige als de fiscus stelden een verzoek tot Cassatie in.

Om zich in deze te kunnen uitspreken, stelde het Hof van Cassatie eerst de vraag aan het Europese Hof van Justitie of de verkoop van een verbouwd gebouw dat al voor de verbouwing in gebruik is genomen geweest, altijd van btw vrijgesteld blijft als de betrokken lidstaat heeft nagelaten de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van het criterium van de eerste ingebruikneming op de verbouwing van reeds in gebruik genomen gebouwen.

Volgens dat Europese Hof (C-239/22 dd. 09.03.2023) kunnen lidstaten een gebouw na de verbouwing ervan als een nieuw gebouw beschouwen, ook al hebben zij artikel 12, 2de  lid, tweede alinea btw-richtlijn niet in hun nationale wetgeving omgezet. De btw-heffing moet immers voortvloeien uit het fundamentele beginsel dat de toegevoegde waarde bepalend is en uit de definities die zijn verstrekt in de rechtspraak van het Hof, niet enkel uit het feit of voormeld artikel wel of niet in de nationale wetgeving is omgezet. Het is dus niet omdat de Belgische wetgever voormeld artikel niet in de Belgische wetgeving heeft omgezet, dat de verkoop van een verbouwd gebouw altijd vrijgesteld blijft van btw.

Op basis van deze Europese rechtspraak besluit het Hof van Cassatie dat de stelling van Promo 54, namelijk dat door een gebrek aan omzetting van artikel 12, 2de  lid, tweede alinea btw-richtlijn in de Belgische btw-wetgeving de verkoop van een verbouwd gebouw steeds van btw is vrijgesteld, naar recht faalt.

Ook heeft het Europese Hof toegelicht wat moet worden verstaan onder een verbouwing waardoor een gebouw als nieuw kan worden beschouwd. Op zijn minst moet het betrokken gebouw veranderingen van betekenis hebben ondergaan, die zijn bedoeld om het gebruik ervan te wijzigen of om de omstandigheden waaronder het wordt betrokken, ingrijpend aan te passen (C-308/16 dd. 16.11.2017).

Hieruit volgt volgens het Hof van Cassatie dat ook een verbouwing die op de wezenlijke elementen van de structuur van het te renoveren gebouw steunt, aanleiding kan geven tot een voor btw nieuw gebouw. Het verwerpt dan ook het tweede argument van Promo 54 dat voor een nieuw gebouw de verbouwing niet mag steunen op de wezenlijke elementen van het oude gebouw.

Wat het bestaan van misbruik betreft, daarover oordeelt het Hof van Cassatie dat het hof van beroep in Luik voldoende geargumenteerd heeft hoe de opgezette transacties in strijd zijn met het door het Btw-wetboek nagestreefde doel, namelijk het doelbewust proberen vermijden van de btw-heffing van 21% op de verkoop van een nieuw gebouw.

Wat de vordering van de fiscus betreft met betrekking tot de berekening van de verschuldigde btw, verwerpt Cassatie de beslissing van het hof van beroep. De maatstaf van heffing voor goederenleveringen en diensten omvat alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde (artikel 73 btw-richtlijn). De btw zelf behoort uiteraard niet tot die maatstaf van heffing (artikel 78 btw-richtlijn).

Hieruit volgt dat als een verkoopovereenkomst is gesloten met afzonderlijke vermelding van het btw-tarief, wat in deze zaak het geval was door de prijzen exclusief btw en het btw-tarief te vermelden, dan wordt de maatstaf van heffing gevormd door de totale door de koper betaalde prijs, na aftrek van de btw berekend tegen het vermelde tarief. Dus moet in zo’n geval als de btw aan een te laag btw-tarief is berekend, de verschuldigde btw berekend worden over de totale betaalde prijs na aftrek van toegepaste (te lage) btw.

Dat houdt in dat in deze zaak van de ontvangen prijs de aangerekende 6% btw eerst moet worden afgetrokken en dat er 21% btw berekend moet worden over dat verschil. Cassatie verwijst dit deel van de zaak door naar het hof van beroep in Bergen, dat naar alle waarschijnlijkheid deze berekeningswijze zal bevestigen.

Cassatie, rolnrs. F.20.0139.F en F.21.0042.F, 13 november 2023

Fisconetplus

Btw-regels voor tankkaarten: fiscus neemt soepeler standpunt in dan het btw-comité

De lidstaten zijn het na grondige besprekingen binnen het btw-comité over het arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak Vega (C-235/18 dd. 15.05.2019), bijna unaniem eens geworden dat de uitgever van een tankkaart (tankkaartmaatschappij) in principe geen brandstof levert maar een financiële dienst verricht (richtsnoer 1068 van het btw-comité dd. 06.09.2023).

De tankkaartmaatschappij zal wel geacht worden de brandstof zelf aan te kopen en zelf te verkopen als de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • de tankkaartmaatschappij moet eigenaar worden van de brandstof – dat houdt onder meer in dat zij ook het financiële risico naar de leverancier toe draagt als de kaarthouder uiteindelijk niet betaalt, dat zij ook het risico draagt voor de schade die de kaarthouder zou oplopen als er iets mis zou zijn met de brandstof en dat de tankkaartmaatschappij haar eigen prijzen zet naar de kaarthouder toe;
  • het moet dezelfde brandstof zijn die wordt aangekocht en verkocht;
  • er moet een overeenkomst bestaan tussen de tankkaartmaatschappij en de brandstofleverancier waarbij de tankkaartmaatschappij handelt in opdracht van de leverancier of in opdracht van de kaarthouder en waar geen verwijzing naar het verlenen van een krediet of de administratie van brandstoflevering is opgenomen.

Verwacht werd dat de Belgische administratie deze standpunten zou overnemen en becommentariëren in een nog te publiceren circulaire. Deze is nu gepubliceerd, maar de administratie neemt toch een soepelere houding aan.

Zo aanvaardt ze dat de tankkaartmaatschappij wel degelijk de brandstof aan- en verkoopt (commissionairsprincipe) als:

  • de tankkaartmaatschappij voorafgaand aan de afname van de brandstof door de tankkaarthouders een overeenkomst heeft afgesloten met de brandstofleveranciers, waarbij de voorwaarden voor de afname van de brandstoffen zijn opgenomen (onder andere prijskortingen, identificatie van de tankstations die gedekt worden door de overeenkomst, wijze van betaling, duur van de overeenkomst, enzovoort); én
  • de brandstofmaatschappijen de brandstofleveringen factureren aan de tankkaartmaatschappij die op haar beurt deze brandstofleveringen aan de tankkaarthouders factureert.

En uiteraard is het commissionairsprincipe ook van toepassing op de brandstofleveringen als voldaan is aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in voormeld richtsnoer van het btw-comité.

In de andere dan de hiervoor vermelde gevallen is het commissionairsprincipe niet van toepassing op de brandstofleveringen en verricht de tankkaartmaatschappij een van btw vrijgestelde kredietverlening voor de tankkaarthouders (artikel 44, § 3, 5° Wbtw) en worden de brandstoffen rechtstreeks geleverd door de brandstofleveranciers aan de tankkaarthouders.


Fisconetplus, circulaire 2024/C/18, 27 februari 2024

Verklaring verkoper en inschrijvingsbewijs voertuig nodig om margeregeling toe te kunnen passen op de wederverkoop

Wederverkopers van tweedehandse voertuigen kunnen de in artikel 58, § 4 Wbtw voorziene bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge onder de daarin gestelde voorwaarden toepassen. Artikel 58, § 4, 2° Wbtw stelt als één van deze voorwaarden dat het moet gaan om goederen die aan de btw-plichtige wederverkoper binnen de Gemeenschap zijn geleverd:

  • door een niet-belastingplichtige; of
  • door een andere belastingplichtige, voor zover de levering van het goed door deze andere belastingplichtige krachtens artikel 44, § 2, 13°, is vrijgesteld; of
  • door een andere belastingplichtige, voor zover de levering van het goed door deze andere belastingplichtige is vrijgesteld krachtens artikel 56bis, en het een bedrijfsmiddel betreft; of
  • door een andere belastingplichtige wederverkoper, voor zover de levering van het goed door deze andere belastingplichtige wederverkoper overeenkomstig de onderhavige bijzondere regeling onderworpen is geweest aan de belasting.

Ingevolge een controle bij een btw-plichtige wederverkoper van tweedehandse voertuigen verwerpt de fiscus de toepassing van de bijzondere margeregeling omdat onvoldoende bewijs wordt voorgelegd dat aan voormelde voorwaarde is voldaan. Voor sommige aankopen legt de btw-plichtige namelijk enkel inschrijvingsbewijzen voor van de betrokken voertuigen, maar geen attesten waarin de verkopers verklaren dat zij geen enkel recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de belasting hebben kunnen uitoefenen bij de aankoop, de intracommunautaire verwerving of de invoer van het vervoermiddel.

De rechtbank in eerste aanleg (Gent dd. 02.05.2022) aanvaardde de toepassing van de winstmargeregeling en verminderde de door de fiscus opgelegde boete van 200% naar 100%. De fiscus tekende beroep aan tegen dit vonnis.

Het hof van beroep benadrukt, met verwijzing naar het Hof van Cassatie (F.15.0050.N dd. 20.01.2017), dat het wel degelijk de btw-plichtige is die de winstmargeregeling wil toepassen, die voormeld bewijs moet leveren. Essentieel daarbij is dat zijn leverancier de juiste hoedanigheid had en verklaart hij dat hij geen enkel recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de btw heeft kunnen uitoefenen bij de aankoop, de intracommunautaire verwerving of de invoer van het vervoermiddel.

Het volstaat niet dat iemand die op een aankoopborderel wordt vermeld als leverancier, ook bevestigt te voldoen aan de voorwaarden van artikel 58, § 4, 2° Wbtw. Tenzij tegelijk het bewijs voorligt dat het betreffende voertuig ook op naam van die leverancier bij de directie voor de inschrijving van de voertuigen was ingeschreven, wat een document is dat bevestigt dat de verkoper werkelijk de titularis was van het voertuig.

Waarom de rechter in eerste aanleg de margeregeling toch aanvaardde enkel op basis van de inschrijvingsbewijzen, is voor het hof niet duidelijk. De voorlegging van het inschrijvingsbewijs is enkel nuttig in combinatie met voormelde verklaring van de leverancier van de wederverkoper. Met het inschrijvingsbewijs kan worden bevestigd dat de verkoop daadwerkelijk uitgaat van iemand die het concrete voertuig op zijn naam had staan (en geacht wordt er eigenaar van te zijn geweest).

Volgens het hof heeft de wederverkoper door het gebrek aan een combinatie van het voormeld attest met een eigendomsbewijs (zoals het inschrijvingsbewijs op naam van de leverancier) het vereiste bewijs voor de toepassing van de winstmargeregeling niet geleverd.

De boete van 200% moet volgens het hof behouden blijven om er zeker van te zijn dat de sanctie haar doelstellingen bereikt.


HvB Gent, rolnr. 2022/AR/1217, 28 november 2023

Btw-aangifte eerste kwartaal 2024 voor forfaitaire btw-plichtige caféhouder

Met ingang van 1 januari 2023 gelden voor het forfait voor caféhouders de volgende aanpassingen:

  • aangenomen verlies op elk bier in vaten: 7,5% (in liters) (i.p.v. 4%) van de hoeveelheid bier in vaten aangekocht gedurende een trimester;
  • voor kleine caféhouders:
    • bier in vaten: inkoopprijs x 2,64% (i.p.v. 2,55%)
    • bier in flessen en andere koude en warme dranken: inkoopprijs x 3,28% (i.p.v. 3,2%).

Die wijzigingen werden met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023 opgenomen in het KB 2bis  (KB dd. 17.12.2023, B.S. dd. 22.12.2023).

De fiscus laat weten dat btw-plichtigen die de forfait voor caféhouders toepassen in hun btw-aangifte voor het eerste kwartaal 2024 rekening moeten houden met deze nieuwe coëfficiënten en voor zover zij in (een deel van) 2023 nog de oude coëfficiënten hebben toegepast, de nodige regularisaties van de verschuldigde btw op basis van de gewijzigde coëfficiënten moeten opnemen.


FOD Financiën, nieuwsbericht, 15 februari 2024

Heropgerichte zolderverdieping is nieuwe oppervlakte

Op de omvorming en uitbreiding van een rechthoekige bungalow met een laag puntdak werd volgens de fiscus ten onrechte het verlaagd btw-tarief van 6% voor verbouwingen toegepast (rubriek XXXI, tabel A KB 20). Voor de toepassing van dit verlaagd btw-tarief moeten onder meer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • de handelingen moeten de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning tot voorwerp hebben;
  • de handelingen moeten betrekking hebben op een woning die, na de uitvoering ervan, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk, als privéwoning wordt gebruikt.

Het hof benadrukt dat het aan de bouwheer (bij wie de bijkomende btw van 15% werd gevorderd) is om het bewijs te leveren dat het verlaagd btw-tarief van 6% van toepassing is, en niet het normale btw-tarief van 21%.

Het hof herinnert aan de rechtspraak van het Hof van Cassatie (F.19.0069.N dd. 25.06.2020 en F.21.0053.N dd. 21.10.2022) volgens dewelke er sprake is van een verbouwing (wat ook de benaming is die eraan wordt gegeven) als de werken op relevante wijze steunen op de reeds bestaande dragende muren, in het bijzonder de buitenmuren, en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het te renoveren gebouw.

Anderzijds is er sprake van nieuwbouw als de uitgevoerde werken niet steunen op de wezenlijke elementen van de structuur van het gebouw en het gebouw heropgebouwd wordt na afbraak, zelfs indien bepaalde delen, zoals de funderingen, de kelders of alleen de voorgevel worden behouden. Dit is eveneens het geval wanneer wezenlijke elementen van de structuur van het gebouw, en in het bijzonder de fundering van het gebouw, substantieel dienen te worden vernieuwd of verstevigd om de uitgevoerde werken te ondersteunen.

Als een gebouw wordt uitgebreid, dan aanvaardt de fiscus dat het om een verbouwing gaat als de oude oppervlakte na de werken nog betekenisvol is, wat inhoudt dat die oude behouden oppervlakte meer dan de helft moet bedragen van de totale oppervlakte na de verbouwing, en de uitbreiding niet onafhankelijk van de het oude gedeelte kan functioneren en er één geheel mee vormt.

Volgens het hof is dat administratieve standpunt (circulaire 6 dd. 22.08.1986) al een tolerantie op de wettekst van het voormeld verlaagd btw-tarief. En ook al is een circulaire niet bindend en is er in de wet geen oppervlaktecriterium opgenomen, is het voor het hof aannemelijk dat voor het verlaagd btw-tarief de uitbreiding beperkt moet blijven.

Het hof besluit dat er in deze zaak sprake is van nieuwbouw en niet van een verbouwing. De oppervlakte van de bestaande woning, voorafgaand aan de werken, bedroeg 117,84 m². Na de omvormings- en uitbreidingswerken bedraagt de totale oppervlakte 335,64 ², wat dus meer dan een verdubbeling is.

De zolderverdieping, die volgens het hof bij gebrek aan het bewijs van het tegendeel voor de werken geen bruikbare oppervlakte had, wordt dusdanig omgevormd dat er volgens het hof sprake is van nieuwe oppervlakte. De nok van het oorspronkelijke dak was slechts 1,30 m hoger dan de dakgoot. De ruimte onder het dak werd tot op de vloerplaat afgebroken. De bestaande (lage) puntgevels van de verdieping werden volledig gesloopt en vervangen. Er waren geen binnenmuren op de zolderverdieping en de vloerplaat werd aangevuld over (een deel van) de vernieuwde achterbouw op het gelijkvloers.

Die verdieping werd heropgericht met nieuwe zijgevels, een nieuw dakgebinte en hoog puntdak met vier dakkapellen, nieuwe binnenmuren, nieuwe nutsvoorzieningen enzovoort en bestaat uit drie slaapkamers, een badkamer, een dressing, een nachthal en ruimte voor technieken. Volgens het hof rust deze nieuwe verdieping bovendien op de bestaande (gedeeltelijk ontmantelde) en versterkte structuur enerzijds en, onmiskenbaar, op de nieuwe achterbouw van de woning anderzijds. Bij dergelijke uitbreiding is de aanvankelijke structuur ondergeschikt geworden aan de nieuwe en is er sprake is van nieuwbouw. Die conclusie wordt nog versterkt door het feit dat op het gelijkvloers de bestaande structuren versterkt werden (poutrels, onderschoeiingswerken aan de bestaande fundering en de nieuwe funderingen voor de uitbreiding van het gelijkvloers waarop de nieuwe verdieping deels rust).


HvB Gent, rolnr. 2022/AR/1198, 19 december 2023

Verbeterend stuk volgens Cassatie ook verplicht bij teruggaaf ten onrechte aangerekende btw

​Een rijschool rekende tot 2007 btw aan op de rijopleidingen voor het rijbewijs C (vrachtwagens) en D (autobussen). Zij reikte telkens een factuur uit, in het merendeel aan btw-plichtigen en in mindere mate aan particulieren en openbare instellingen.

In 2007 beroept die onderneming zich op de toen geldende btw-vrijstelling voor beroepsopleiding (artikel 44, § 2, 4° Wbtw). Zij vraagt vervolgens de btw terug die ze over die opleidingen heeft gefactureerd in de periode 2004-2005. Zij reikt echter geen verbeterende stukken uit met als gevolg dat de fiscus de teruggaaf weigert. De onderneming zelf is in de veronderstelling dat de uitreiking van verbeterende stukken niet verplicht is.

Artikel 77, § 1, 1° Wbtw voorziet in een teruggaaf van de btw die het bedrag te boven gaat dat wettelijk verschuldigd is. Artikel 79, § 1, 1ste en 2de lid Wbtw vereist dat aan de medecontractant een verbeterend stuk moet worden uitgereikt als de teruggaaf verleend wordt op grond van een vergissing in de factuur of van het bepaalde in artikel 77, § 1, 2° tot 7° Wbtw. Omdat hier niet naar 1° wordt verwezen, is de rijschool van mening dat er geen verbeterend stuk moet worden uitgereikt.

Zowel de rechtbank in eerste aanleg (Brugge dd. 30.09.2019) als het hof van beroep (Gent dd. 16.02.2021) stellen dat het ten onrechte aanrekenen van btw op een factuur beschouwd moet worden als een vergissing in de factuur zoals bedoeld in voormeld artikel 79 Wbtw. Het uitreiken van een verbeterend stuk is dan ook een vereiste voor de teruggaaf van de btw die het wettelijk verschuldigde bedrag te boven gaat.

Ook het Hof van Cassatie komt tot hetzelfde besluit. Als vergissing begaan bij het factureren of bij het opmaken van de aangifte wordt onder meer beschouwd, het belasten met btw van een handeling die niet belastbaar is of die van btw is vrijgesteld. Als teruggaaf wordt gevraagd van de ten onrechte gefactureerde btw, dan moet de leverancier of de dienstverrichter aan zijn medecontractant een verbeterend stuk uitreiken met vermelding van het bedrag van de hem teruggegeven btw. Als de medecontractant deze btw heeft afgetrokken, dan moet hij ze aan de Staat terugstorten door ze op te nemen in het bedrag van de verschuldigde btw met betrekking tot de periode waarin hij het verbeterend stuk heeft ontvangen.


Onrechtmatige verrijking

Het hof van beroep wees in zijn uitspraak op de mogelijke onrechtmatige verrijking door de autorijschool die zich in feite de door de klanten betaalde btw gewoon toe-eigende. Het Hof van Cassatie gaat als dusdanig niet in op de problematiek van de onrechtmatige verrijking, enkel op het naleven van de modaliteiten van de teruggaaf.

Volgens de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie moeten de lidstaten zelf de voorwaarden vaststellen voor teruggaaf van ten onrechte aangerekende btw (bij gebrek aan dergelijke bepalingen in de btw-richtlijn), maar ze moeten daarbij het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen. Dat betekent dat die modaliteiten de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten, in casu de teruggaaf, niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken.

Op basis van deze rechtspraak zou men kunnen argumenteren dat de uitreiking van het verbeterend stuk niet vereist is als de klant een particulier zou zijn die de btw niet kan aftrekken. De minister antwoordde al (vraag nr. 271 dd. 01.03.2021) dat de fiscus in een B2C-omgeving die voorwaarde ook niet langer stelt, voor zover het gaat om een handeling met een particulier zonder dat een factuur werd uitgereikt omdat die uitreiking niet verplicht was.

Maar in deze zaak heeft de autorijschool ook aan de particuliere klanten een factuur uitgereikt, waardoor volgens het voormelde antwoord van de minister er toch een verbeterend stuk moet worden uitgereikt.

Verder stelde de minister in zijn antwoord dat als wordt aangetoond dat de prijzen ‘btw inbegrepen’ werden vastgesteld en aan de klanten een bedrag werd aangerekend zonder dat de aangerekende btw afzonderlijk werd vermeld, dan moet de btw-plichtige niet aantonen dat hij de te veel aangerekende btw aan zijn klanten heeft terugbetaald, om zijn vordering tot teruggaaf te kunnen uitoefenen. Dus volgens de minister zijn antwoord zou de autorijschool de ten onrechte aangerekende btw aan de particuliere klanten moeten terugstorten.


Cassatie, rolnr. F.21.0094.N, 23 november 2023