Auteur: admin.btwlijn

Uitstel btw-verplichtingen ingevolge coronacrisis

Door de problemen ingevolge de verspreiding van het coronavirus voorzag de fiscus op het vlak van btw al in de mogelijkheid om de volgende steunmaatregelen te vragen:

betalingsfaciliteiten;
vrijstelling van nalatigheidsinteresten;
kwijtschelding van boeten voor niet-betaling of laattijdige betaling (de andere boeten worden niet beoogd door de steunmaatregelen)​.

Vandaag laat de fiscus ook nog bijkomende maatregelen weten inzake een versoepeling van de belangrijkste btw-verplichtingen. Ondernemingen kunnen dus zowel onderstaande als bovenstaande maatregelen genieten.
 
Periodieke btw-aangifte en intracommunautaire opgave

aangifte/opgave februari 2020, in te dienen 20 maart 2020: uitstel tot 6 april 2020;
aangifte/opgave maart 2020, in te dienen 20 april 2020: uitstel tot 7 mei 2020;
aangifte/opgave eerste kwartaal 2020, in te dienen 20 april 2020: uitstel tot 7 mei 2020.

Voor btw-plichtigen die in hun aangifte van maart of het eerste kwartaal 2020 hun btw-tegoed voor betaling terugvragen en die deze aangifte indienen ten laatste op 7 mei 2020, zal die terugbetaling in principe geen vertraging oplopen.
 
Maandelijkse btw-teruggaaf
Starters of vergunninghouders die hun btw-tegoed maandelijks willen terugkrijgen, moeten hun btw-aangifte indienen uiterlijk de vierentwintigste van de maand volgend op de aangifteperiode (bv. btw-aangifte over februari 2020 moet dan ingediend zijn uiterlijk op 24 maart 2020).
 
Betaling btw
De fiscus verleent automatisch uitstel van betaling van twee maanden voor de btw zonder dat er boetes of interesten verschuldigd worden.

aangifte februari 2020, te betalen tegen 20 maart 2020: uitstel tot 20 mei 2020;
aangifte maart 2020, te betalen tegen 20 april 2020: uitstel tot 20 juni 2020;
aangifte eerste kwartaal 2020, te betalen tegen 20 april 2020: uitstel tot 20 juni 2020.

 
Jaarlijkse klantenlisting

voor de klantenlisting over het jaar 2019 wordt de indieningstermijn verlengd tot 30 april 2020;
let op, bij een stopzetting van de btw-activiteit wordt de indieningstermijn met een maand verlengd, dus ten laatste op het einde van de vierde maand na het stopzetten van de btw activiteit.

 
FOD Financiën, bericht 18 maart 2020

Fiscus publiceert forfaits voor 2020

Naar jaarlijkse gewoonte publiceert de fisus op Fisconet de forfaits voor btw (toelichting en desgevallend berekeningsbald) die in 2020 van toepassing zijn. Klik hier voor een overzicht van de forfaits en de link naar Fisconet.

Dan toch nog 6% btw mogelijk voor planten in sierpot of sierschaal

Btw-tarief voor samengestelde sierteeltproducten
De fiscus heeft steeds aanvaard dat voor planten die in een sierpot of sierschaal als één compositie worden verkocht, het geheel aan 6% btw was onderworpen als de waarde exclusief btw van de sierpot of sierschaal niet meer dan 20% vertegenwoordigde van de totale waarde van dat geheel. Er was in dat geval volgens de fiscus geen sprake van een van de planten onderscheiden goed.
Maar in zijn circulaire nr. 92 van 19 september 2019 kondigde de fiscus aan dat voor planten die in een sierpot of sierschaal als één compositie worden geleverd, vanaf 2020 steeds 21% btw verschuldigd is. Deze wijziging werd ook besproken op ons klantenseminarie vorige maand (klik hier voor de documentatie, slide 102 en 103), met de bijkomende vermelding dat dit standpunt mogelijks alsnog teruggedraaid zou kunnen worden
De administratie heeft nu bevestigd dat, ingevolge gesprekken tussen de sector en het kabinet van de minister van financiën, is beslist dit nieuw standpunt toch niet te eisen en het oude standpunt te behouden.
Let wel, een opsplitsing van de prijs van het geheel over 6% voor de planten en 21% voor de sierpot of sierschaal, is in tegenstelling tot vroeger, niet meer toegestaan. Voormelde 80/20-regel zal dus zowel voor bloemstukken als voor planten verkocht in een sierpot of sierschaal steeds bepalen of de totale prijs aan 6%, dan wel aan 21% btw is onderworpen.
De fiscus zal hierover nog een nieuwe circulaire publiceren.

Levering van planten bij tuinaanleg of -onderhoud
De bepaling in voormelde circuaire over het verlaagd btw-tarief bij de levering van planten in het kader van de aaneg of onderhoud van een tuin blijven wel van toepassing.In principe zijn goederen die geleverd worden door een btw-plichtige die ze ook onroerend maakt, als onderdeel van de dienst onderworpen aan het btw-tarief dat van toepassing is op het werk in onroerende staat. Daarom was op diensten van tuinaanleg of -onderhoud waarbij de tuinaannemer ook de planten leverde, steeds het tarief van 21% van toepassing, ook al is de loutere levering van die planten onderworpen aan het btw-tarief van 6%.
Sinds 1 april is echter voorzien dat btw-plichtigen het verlaagd tarief voor de levering van levende planten ook kunnen toepassen op de planten die ze bij tuinaanleg of -onderhoud mee verstrekken. De fiscus heeft nu ook bijkomende standpunten over deze maatregel gepubliceerd.

Beoogde bomen en planten
Enkel de volgende goederen blijven het verlaagd tarief, dat op hun loutere levering van toepassing is, genieten als ze geleverd worden bij de aanleg en het onderhoud van tuinen:

levende woudbomen, levende fruitbomen, heesters en -struiken alsmede plantgoed daarvan;
levende sierbomen, -heesters, -struiken en andere levende sierplanten, bollen, knollen, wortels en ander plantgoed voor de sierteelt.

Het gaat dus om de planten die met levende wortels worden aangeboden, en bestemd zijn om te worden overgeplant. Dat kunnen ook eenjarige​ planten, kamerplanten, graszoden of grasrollen zijn. Ook bloembollen en knollen van planten zijn bedoeld, net zoals levende wortels van planten, enten en afleggers.
Gras- of bloemzaden zijn dan weer niet bedoeld. De levering daarvan valt wel onder het verlaagd btw-tarief van 6%, maar dan ingevolge cijfer 3 van de rubriek VII van voormelde tabel A. En bij dat cijfer heeft de wetgever niet voorzien in het behoud van het verlaagd btw-tarief wanneer ze worden verstrekt samen de dienst van tuinaanleg of -onderhoud.
Dus is de dienst die bestaat uit het inzaaien van een gazon van een tuin, volledig onderworpen aan het btw-tarief van 21% (met uitzondering van grasvelden bij schoolgebouwen en centra voor leerlingenbegeleiding). Bij het aanleggen van een gazon in een tuin met gebruik van grasrollen, zijn de grasrollen aan 6% btw onderworpen, terwijl op de dienst van het aanleggen van de gazon het normale btw-tarief van toepassing is.

Wat is een tuin?
Enkel als de levende planten verstrekt worden in het kader van de aanleg of het onderhoud van een tuin, blijven ze het verlaagd btw-tarief van 6% genieten. Volgens de fiscus moet hier onder het begrip ‘tuin’ worden verstaan:

de tuinen van privéwoningen of van verblijfsinrichtingen van bijvoorbeeld gehandicapten of bejaarden;
de tuinen die bij bedrijfs- of overheidsgebouwen horen en die bestemd zijn voor het personeel, klanten en/of bezoekers;
openbare tuinen en parken die bestemd zijn om er in te wandelen of er tot rust te komen, met inbegrip van vegetatielandschappen en begraafplaatsen;
de tuinen van inrichtingen voor cultuur of vermaak zoals pretparken, dierentuinen, plantentuinen, speeltuinen, welnesscentra, enzovoort, die uitsluitend bestemd zijn om door de bezoekers en/of personeel te worden gebruikt.

Worden voor de toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief niet als tuin worden beschouwd:

parkeerterreinen van bedrijfs- en overheidsgebouwen;
terreinen en/of vegetatie voor inrichtingen bestemd voor sport, zoals voetbalvelden, golfterreinen, terreinen voor atletiek, enzovoort;
vegetatie op de openbare weg, zoals plantsoenen langs een straat of laan, bloemenbakken op de openbare weg, vegetatie aan een rotonde, groenstroken, bermen, enzovoort (openbare tuinen en parken zoals hiervoor vermeld, worden wel als tuin beschouwd);
vegetatie langs een parkeerterrein van een bedrijf of een rustplaats langs een auto(snel)weg;
weides of graslanden en akkervelden;
vegetatie langs landingsbanen van een luchthaven en langs de spoorwegen;
oevers van waterwegen.

Bij de aanplanting van voormelde zones zullen de bij het werk geleverde planten het btw-tarief volgen van het werk in onroerende staat waar ze deel van uitmaken.

Onderdeel van werk in onroerende staat
De vanaf 1 april 2019 van toepassing zijnde btw-verlaging geldt voor de voormelde goederen die bij de aanleg en het onderhoud van tuinen worden geleverd. Hoewel dit niet uitdrukkelijk uit de wettekst blijkt, moet de aanplanting ervan volgens de fiscus een werk in onroerende staat zijn.
Als een btw-plichtige de planten levert en aanplant in bijvoorbeeld een bloembak die niet onroerend uit zijn aard is, dan gaat het nog steeds om een levering ervan. Dus is het verlaagd tarief steeds van toepassing, tenzij natuurlijk de btw-plichtige niet enkel de planten maar ook die bloembak levert. In dat geval zou het wel kunnen dat de plant het btw-tarief van de bloembak moet volgen (zie verder).
Als de btw-plichtige de planten verstrekt in het kader van zijn dienst van aanleg of onderhoud van een tuin dat als een werk in onroerende staat kwalificeert, dan is er voor btw, ondanks dat er verschillende btw-tarieven van toepassing zullen zijn, toch sprake van één enkele dienst. De maatstaf van heffing zal dan moeten worden gesplitst zodat het deel van de prijs van het werk in onroerende staat dat op het verstrekken van de levende planten betrekking heeft, aan 6% btw onderworpen kan worden. Bij gebrek aan dergelijke uitsplitsing is er volgens de fiscus 21% btw verschuldigd op de totale prijs (met uitzondering voor tuinaanleg of -onderhoud bij schoolgebouwen en centra voor leerlingenbegeleiding). En het zijn inderdaad enkel de planten die volgens de fiscus in dat geval het verlaagd btw-tarief genieten. Als de btw-plichtige nog andere goederen verstrekt in het kader van de aanleg of het onderhoud van de tuin, zoals bijvoorbeeld meststoffen, dan is dat deel van de prijs steeds onderworpen aan 21%. Net zoals bijvoorbeeld de transportkosten die de btw-plichtige aan zijn klant zou aanrekenen.
De situatie kan zich ook voordoen dat de btw-plichtige in het kader van tuinaanleg of -onderhoud niet enkel levende planten in de grond plant (onroerend) maar dat hij ook voor een deel planten levert die hij aanplant in bijvoorbeeld een bloembak die niet onroerend uit zijn aard is. In dat geval stelt de fiscus dat er sprake is van twee afzonderlijke prestaties. Enerzijds een werk in onroerende staat en anderzijds een loutere levering van levende planten. Beide handelingen moeten dan elk hun eigen btw-regime volgen. Als echter op het werk in onroerende staat de verlegging van heffing moet worden toegepast, dan mag de btw-plichtige zijn factuur volledig zonder btw uitreiken als dat werk in onroerende staat het merendeel bedraagt van de handelingen die in het kader van de overeenkomst voor tuinaanleg of -onderhoud worden aangerekend.

Verlegging van heffing
Omdat de fiscus het verstrekken van de planten bij de aanleg of onderhoud van een tuin in zijn geheel als één prestatie beschouwt, zijnde een werk in onroerende staat, zal de factuur voor deze prestatie in zijn geheel zonder btw moeten worden opgemaakt en zal de kant zelf de btw moeten voldoen als die:

een in België gevestigde btw-plichtige is die hier gehouden is tot het indienen van de periodieke btw-aangifte;
een niet in België gevestigde btw-plichtige is die hier via een individuele aansprakelijke vertegenwoordiger is geregistreerd.

De afnemer moet dan zelf bepalen op welk deel hij 6% en op welk deel hij 21% btw zal verleggen. Daarvoor zal de leverancier zijn factuur best detailleren, maar hij mag noch de btw-tarieven, noch de btw-bedragen vermelden.

Oude of nieuwe regeling?
Zoals steeds bij de aanpassing van btw-tarieven zal de nieuwe regeling enkel gelden voor de btw die ten vroegste opeisbaar is geworden vanaf 1 april 2019.

Fisconetplus, circulaire nr. 92, 19 september 2019​
 

Certificaten GKS ingetrokken?

Begin december verschenen er nieuwsberichten over het gebruik van frauduleuze software bij geregistreerde kassasystemen (GKS) van een bepaalde leverancier. Gebruikers van een GKS afkomstig van deze leverancier hebben waarschijnlijk al een schrijven ontvangen van de FOD Financiën dat de certificaten van hun GKS met onmiddellijke ingang zijn ingetrokken.
Het is voor deze gebruikers belangrijk om zo snel als kan contact op te nemen met de betrokken dienst die de brief heeft verstuurd om een afspraak te maken zodat de bevoegde ambtenaren ter plaatse kunnen komen vaststellen of het gebruikte GKS al of niet nog aan de wettelijke voorschriften voldoet. De kans bestaat dus dat het geïnstalleerde GKS verder gebruikt mag worden, en er geen ander GKS geïnstalleerd moet worden (te verifiëren door de fiscus).
De FOD Financiën heeft ons telefonisch bevestigd dat de aangeschreven ondernemingen hun geïnstalleerd GKS voorlopig verder mogen blijven gebruiken in afwachting van het plaatselijk nazicht van dat GKS. Er is dus geen nood om al onmiddellijk over te gaan tot het uitreiken van de traditioneel met de hand in te vullen btw-bonnetjes.
 

Forfaitair belaste rechtspersonen vanaf 1 januari 2020 onder regeling kwartaalaangiften of kleine onderneming

Met de wet van 30 juli 2018 (B.S. dd. 10.08.2018 – erratum B.S. dd. 28.08.2018) worden vanaf 1 januari 2020 de rechtspersonen uitgesloten van de forfaitaire regeling. Deze btw-plichtigen zullen automatisch onderworpen worden aan de btw-regeling ‘kwartaalaangiften’.
Als zo’n btw-plichtige wil opteren om vanaf 2020 onder de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen te vallen, dan moet die uiterlijk op 31 december 2019 een brief sturen naar zijn bevoegd team beheer.
Vanaf 1 januari 2020 kunnen enkel de ondernemingen natuurlijke personen nog genieten van de forfaitaire regelingen.

FOD Financiën, nieuwsbericht 13 december 2019

Decembervoorschot uiterlijk op 24 december betalen

Net zoals maandaangevers, moeten ook kwartaalaangevers sinds 2017 een decembervoorschot betalen.
Het bedrag van dit voorschot kan je op twee wijzen berekenen:

ofwel op basis van de aangifte van de maand november of het derde kwartaal 2019:

vertoont die aangifte een saldo in het rooster 71, dan betaal je tegen 24 december 2019 dit bedrag als decembervoorschot en neem je niets op in het rooster 91 van de aangifte van de maand december of het vierde kwartaal (in te dienen uiterlijk 20.01.2020);
vertoont die aangifte een nulsaldo of een saldo in het rooster 72, dan hoef je geen voorschot te betalen en neem je niets op in het rooster 91 van de aangifte van de maand december of het vierde kwartaal (in te dienen uiterlijk 20.01.2020);

ofwel bereken je de werkelijk verschuldigde btw (de opeisbare btw, verminderd met de btw waarvoor het recht op aftrek geldig kan worden uitgeoefend, voor de periode van 1 december tot 20 december 2019 voor maandaangevers en voor de periode van 1 oktober tot 20 december 2019 voor kwartaalaangevers):

blijkt uit die berekening een verschuldigd btw-bedrag, dan betaal je tegen 24 december 2019 dit bedrag als decembervoorschot en neem je dit bedrag op in het rooster 91 van de aangifte van de maand december of het vierde kwartaal (in te dienen uiterlijk 20.01.2020);
blijkt uit die berekening een btw-tegoed, dan hoef je geen voorschot te betalen en neem je het bedrag 0,00 op in het rooster 91 van de aangifte van de maand december of het vierde kwartaal (in te dienen uiterlijk 20.01.2020).

Ook forfaitair belaste btw-plichtigen zijn gehouden tot het betalen van een decembervoorschot op basis van dezelfde regels.
 
Heb je nog een niet teruggevraagd btw-tegoed op je btw-rekening-courant, dan mag je het te betalen decembervoorschot met dit tegoed verminderen.
Dien je kwartaalaangiftes in en heb je je btw-activiteit pas in de loop van het vierde kwartaal 2019 aangevangen, dan moet je geen decembervoorschot betalen en neem je niets op in het rooster 91 van de aangifte van het vierde kwartaal (in te dienen uiterlijk 20.01.2020). Hetzelfde geldt naar analogie voor maandaangevers die hun activiteit pas in december 2019 gestart zijn.
Heb je in bepaalde dossiers hierover nog verdere vragen, aarzel dan niet ons te contacteren.

Fiscus verduidelijkt btw-vrijstelling voor inboedel en voertuigen van ambtenaren van de VN

Ambtenaren van de Verenigde Naties hebben het recht om hun huisraad vrij van rechten in te voeren, de eerste maal dat zij hun post aanvaarden in het betreffende land (Algemeen Verdrag van 13.02.1946 nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties).
Een aanvullend protocol voegt voorrechten toe ten gunste van ambtenaren van elk orgaan, hierna ‘Bureau’ genoemd, dat afhangt ofwel van de Verenigde Naties, ofwel van een orgaan dat integraal deel uitmaakt van deze Organisatie, maar niet ten gunste van de ambtenaren van de gespecialiseerde instellingen van de Verenigde Naties.
Ambtenaren van het Bureau hebben dus het recht om tijdens een periode van twaalf maanden volgend op het tijdstip waarop zij voor de eerste maal hun functie in België hebben opgenomen, meubelen, huisraad en een persoonlijk voertuig vrij van douanerechten en btw in te voeren of aan te kopen.
Nu voormeld aanvullend protocol is bekrachtigd en gepubliceerd (B.S. 09.09.2019), kan de vrijstelling bij eerste installatie worden toegepast ten voordele van de ambtenaren zonder diplomatiek statuut. Dit protocol werd echter reeds ondertekend op 11.07.2012. Dus kunnen de voor de vrijstelling in aanmerking komende ambtenaren (ingeschreven bij de Directie van het Protocol van de FOD Buitenlandse Zaken) de door hen betaalde btw op handelingen gesteld tussen 11.07.2012 en 09.09.2019 alsnog recupereren. Zij hebben hiervoor drie jaar tijd te rekenen vanaf 09.09.2019, de datum van de publicatie van de bekrachtigingswet in het Belgische Staatsblad.
Voor de btw-vrijstelling is de afgifte vereist van een certificaat van vrijstelling van btw en/of accijnzen aan de leverancier van de goederen. Dit document moet steeds voorafgaandelijk gevalideerd worden door de administratie. Deze vrijstelling voor persoonlijk gebruik is enkel voorzien voor de levering van goederen en niet voor diensten.

Fisconetplus, circulaire nr. 131, 12 december 2019

Nieuwe Incoterms 2020: met welke wijzigingen moet u rekening houden?

De International Chamber of Commerce publiceerde op 10 september 2019 de nieuwe Incoterms 2020. Het is belangrijk dat u de concrete gevolgen van deze wijzigingen goed kent. Op die manier vermijdt u onaangename verrassingen en dure boetes bij internationale handelstransacties.

1. Situering
De Incoterms (International Commercial Terms) zijn wereldwijd aanvaarde standaarden die de wederzijdse verplichtingen vastleggen van de koper en verkoper bij nationale en internationale leveringen van goederen. Ze leggen de spelregels vast op het vlak van verantwoordelijkheden, kosten en risico van leveringen, douaneverplichtingen en btw-aspecten. De Incoterms zorgen er dus ook voor dat het risico op een juridische uitputtingsslag tussen koper en verkoper verkleint bij een eventueel dispuut.
De eerste Incoterms dateren van 1936. Sindsdien worden ze regelmatig aangepast op maat van de voortdurend wijzigende internationale handelskoop, zoals bijvoorbeeld op het vlak van vervoer, elektronische documentatie en facturatie.
In 1980 vond een grote aanpassing plaats die rekening hield met de opkomst van multimodaal vervoer. Sindsdien worden de Incoterms elke tien jaar geactualiseerd. Op 1 januari 2020 is het opnieuw zover.

2. Met welke wijzigingen moet u rekening houden?
Alle Incoterms (elf in totaal) blijven bestaan. Ze wijzigen niet fundamenteel, maar ondergaan enkele kleinere juridisch-technische wijzigingen die zeer nuttig zijn. Dit zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige versie:

De Incoterm Delivered at Terminal (DAT) wijzigt in Delivered at Place Unloaded (DPU). De toepassing ervan is niet langer beperkt tot levering in een terminal, maar kan voortaan op om het even welke plaats.
De beperkte verzekeringsdekking onder CIP (Carriage and Insurance Paid to) wordt uitgebreid. De verzekeringsverplichting onder CIF (Carriage Insurance and Freight, voorbehouden voor maritiem transport) blijft ongewijzigd.
FCA (Free Carrier) wordt voortaan beter geschikt voor maritiem transport: partijen kunnen ook overeenkomen dat de bill of lading wordt uitgereikt aan de verkoper, zodat niet altijd FOB (Free On Board) gebruikt moet worden.
Met de Incoterms 2020 kunnen partijen met eigen vervoermiddelen het vervoer van de goederen regelen bij Free Carrier (FCA), Delivery at Place (DAP), Delivery at Place Unloaded (DPU) en Delivered Duty Paid (DDP).
Met de Incoterms 2020 worden extra voorschriften en verduidelijkingen voorzien in het kader van transportveiligheid, kostenverdeling en transport met eigen vervoersmiddelen.

De aangepaste Incoterms worden vanaf 1 januari 2020 de nieuwe standaard in nationale en internationale handelstransacties.

3. Het belang van de correcte Incoterm
Als onderneming is het cruciaal dat u op de hoogte bent van alle wijzigingen en de gevolgen voor de dagelijkse praktijk. Het gebeurt immers regelmatig dat een verkoper met een Delivery Duty Paid (DDP)-overeenkomst zich tegenover zijn koper engageert om alle verplichtingen – inclusief het betalen alle rechten – op zich te nemen tot op de eindbestemming.
Wanneer vervolgens blijkt dat een buitenlandse onderneming in het betrokken land geen goederen mag invoeren, dan kan de verkoper zijn belofte niet waarmaken, waarna de bal aan het rollen gaat. Zich vooraf goed informeren en anticiperen op mogelijke scenario’s is dus onontbeerlijk.

Dan toch geen elektronische indiening 604A, 604B en 604C vanaf 01.01.2020

Het KB van 28 juni 2019 voorziet vanaf 1 januari 2020 in een verplichte elektronische indiening van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van de btw-activiteit (behalve voor zij die niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen). In het verslag aan de Koning bij dat KB stelde de fiscus dat de daarvoor bestemde elektronische toepassing klaar zou zijn tegen 1 januari 2020.
Maar in zijn circulaire nr. 129 (dd. 12.12.2019) laat de fiscus nu weten toch niet op tijd klaar te zullen zijn met die elektronische toepassing. De indiening op papier van de formulieren 604A, 604B en 604C blijft de regel zolang die nieuwe elektronische toepassing niet beschikbaar zal zijn (tenzij men hiervoor beroep doet op een ondernemingsloket).
Fisconetplus, circulaire nr. 129, 12 december 2019

Fiscus bespreekt aanpassingen aan diverse KB’s

Met zijn KB van 28 juni 2019 (B.S. dd. 12.07.2019) voerde de fiscus diverse aanpassingen door aan verschillende uitvoeringsbepalingen. De fiscus bespreekt deze aanpassingen in zijn circulaire nr. 129 dd. 12.12.2019.

1. Aangifte aanvang, wijziging of stopzetting btw-activiteit
Btw-plichtigen moeten de fiscus op de hoogte brengen van de aanvang, een wijziging of de stopzetting van hun btw-activiteit(en). Daarvoor moeten respectievelijk de formulieren 604A, 604B en 604C gebruikt worden.
De wet van 29 november 2017 (B.S. dd. 06.12.2017) voerde de mogelijkheid in om via een koninklijk besluit te voorzien dat deze formulieren elektronisch ingediend kunnen of moeten worden. Het KB van 28 juni 2019 wijzigt artikel 6 van het KB nr. 10 waarin vanaf 1 januari 2020 in een verplichte elektronische indiening ervan is voorzien (behalve voor zij die niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen). In het verslag aan de Koning bij dat KB van 28 juni 2019 stelde de fiscus dat de daarvoor bestemde elektronische toepassing klaar zou zijn tegen 1 januari 2020, de datum waarop die gewijzigde bepaling in werking treedt.
De fiscus laat nu in zijn circulaire weten toch niet op tijd klaar te zullen zijn met die elektronische toepassing. De indiening op papier van de formulieren 604A, 604B en 604C blijft de regel zolang die nieuwe elektronische toepassing niet beschikbaar zal zijn (tenzij men hiervoor beroep doet op een ondernemingsloket).

2. Kleine onderneming – nihillisting – meedelen jaaromzet
De Programmawet van 1 juli 2016 (B.S. dd. 04.07.2014) schafte de verplichting af voor vrijgestelde kleine ondernemingen om de jaarlijkse klantenlisting in te dienen als dit een nihillisting is. Dat is het geval als op de klantenlisting geen afnemers vermeld moeten worden omdat:

ze geen Belgisch btw-nummer hebben;
of indien wel, de jaarlijkse omzet met die klant niet meer bedraagt dan €250.

Het KB van 28 juni 2019 past artikel 4 van het KB nr. 19 aan, in het bijzonder de bepaling dat vrijgestelde kleine ondernemingen verplicht zijn om hun jaarlijkse omzet aan de fiscus mee te delen. Vrijgestelde kleine ondernemingen die geen jaarlijkse klantenlisting moeten indienen, zijn hier niet meer toe gehouden (de wet wordt dus aangepast aan de praktijksituatie van de laatste jaren).

3. Vignet 904
De bepalingen in KB nr. 47 voorzagen dat op elke aanvraag tot inschrijving van een voertuig in België, desgevallend tijdelijk, verklaringen moesten worden aangebracht die bevestigden dat voor het voertuig alle benodigde btw-formaliteiten werden vervuld (communautair karakter van het voertuig, voldoening van de btw, eventuele uitzondering, enz.). Hierdoor moest in feite de verkoper op de aanvraag tot inschrijving zorgen voor:

een vignet 705 (al dan niet via de douanediensten) om het communautaire karakter van het voertuig aan te tonen;
een vignet 904 als verklaring dat aan de btw-verplichtingen met betrekking tot het vervoermiddel is voldaan.

De DIV bezorgt de btw-administratie informatie over de effectieve inschrijving van deze voertuigen. Daardoor kan de fiscus voor elke btw-plichtige een specifieke, gerichte controle uitoefenen op de voldoening van de btw op de levering ervan of op de correcte toepassing van de btw-vrijstelling (in de gevallen waar de btw niet via de douane op voorhand moet worden betaald).
De correcte toepassing van de btw-regels wordt dus verzekerd door de controles die worden uitgevoerd door de douanediensten ter gelegenheid van de afgifte van de vignetten 705, door de inlichtingen die worden verstrekt door de DIV of nog door de mogelijkheid om gerichte sectoriele controles te laten uitvoeren.
Het is volgens de fiscus dan ook niet langer opportuun om de verplichting tot het uitreiken van het vignet 904 in stand te houden. Door de afschaffing van KB nr. 47 verdwijnt dus de verplichting tot uitreiking van het vignet 904.

4. Maandelijkse teruggaaf
Btw-plichtigen, met uitzonderingen van de buitenlandse btw-plichtigen die in België voor de btw zijn geïdentificeerd via een vooraf erkend persoon (globaal aansprakelijke vertegenwoordiger), die hun periodieke btw-aangifte maandelijks indienen, kunnen een vergunning vragen om hun btw-tegoeden die uit die periodieke btw-aangiften blijken, maandelijks terugbetaald te krijgen.
Hiertoe moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:

het btw-tegoed na het indienen van de maandaangifte bedraagt minstens 245 euro;
tijdens het verstreken kalenderjaar bedroeg het btw-overschot het voordeel van de btw-plichtige minstens 12.000 euro;
tijdens het verstreken kalenderjaar realiseerde de btw-plichtige minstens 30% van zijn omzet uit handelingen die in specifieke lijst zijn opgenomen, zoals onder meer vrijgestelde intracommunautaire leveringen, handelingen vrijgesteld wegens uitvoer, werk in onroerende staat in België waarvoor de btw naar de afnemer wordt verlegd en diensten onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6% voor de onroerende sector;
alle btw-aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar moeten ingediend zijn uiterlijk de twintigste van de maand na de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt.

Op 1 januari 2016 voerde de fiscus een verlaagd tarief van 6% in voor gebouwen bestemd voor onderwijs en leerlingenbegeleiding. Die handelingen tellen nu ook mee als omzet voor de berekening van voormelde 30%-drempel.
Ter info, in zijn circulaire nr. 128 dd. 11.12.2019, stelt de fiscus dat voor deze maandelijkse teruggaaf:

geen tolerantie wordt toegestaan op de indieningsdatum van de maandelijkse btw-aangifte, namelijk uiterlijk de 20ste van de maand volgend op de maand waarop de aangifte betrekking heeft;
de maandelijkse btw-aangifte waarvoor het tegoed wordt teruggevraagd elektronisch moet zijn ingediend.

5. Technische aanpassingen
Het KB van 28 juni 2019 voert ook nog enkele technische aanpassingen door met betrekking tot de juiste aanduiding van de bevoegde diensten van de administratie en de verwijzing naar de Europese regelgeving in de koninklijke besluiten nrs. 51 en 54.

Fisconetplus, circulaire nr. 129, 12 december 2019
 
 
 

Grondwettelijk Hof maakt brandhout van de btw-regels met betrekking tot esthetische ingrepen en paramedische beroepen

De wet van 26 december 2015 (B.S. dd. 30.12.2015) voerde met ingang van 1 januari 2016 voor de btw-vrijstelling voor paramedische beroepen de voorwaarde in dat het moet gaan om een erkend paramedisch beroep en beperkte die vrijstelling tot de behandelingen die opgenomen zijn in de RIZIV-nomenclatuur. Diezelfde wet zorgde er ook voor dat diensten die betrekking hebben op ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter vanaf diezelfde datum niet langer van btw zijn vrijgesteld, maar enkel als die diensten door artsen worden verricht. Zo bleven de door bv. tandartsen verrichte diensten met een esthetisch karakter vrijgesteld van btw.

1. Chiropraxie en osteopathie
Verschillende beroepsfederaties en beroepsbeoefenaars vroegen het Grondwettelijk Hof om deze wetswijziging te vernietigen. Dat hof vroeg raad bij het Europese Hof van Justitie dat onder meer oordeelde (C- 597/17 dd. 27.06.2019) dat de vrijstelling voor diensten van medische verzorging niet afhankelijk gesteld mag worden van de voorwaarde dat de zorgverleners tot een gereglementeerd beroep behoren. Dergelijke diensten moeten eveneens voor de vrijstelling in aanmerking komen als zij worden verstrekt door beoefenaars die niet tot een dergelijk beroep behoren, op voorwaarde dat zij over de noodzakelijke kwalificaties bezitten zodat het kwaliteitsniveau van hun verzorging voldoende hoog is om soortgelijk te zijn aan die van de leden van een gereglementeerd beroep. En dat is het geval wanneer zij een opleiding hebben gevolgd aan een door de betrokken lidstaat erkende onderwijsinstelling.
Op basis van die uitspraak beslist het Grondwettelijk Hof de aangevochten wetswijziging te vernietigen voor zover zij geen btw-vrijstelling verleent voor diensten van chiropraxie en osteopathie die worden verstrekt door andere beoefenaars van medische en paramedische beroepen dan artsen, kinesitherapeuten, vroedvrouwen, verpleegkundigen, zorgkundigen en andere erkende paramedische beroepen. Maar alleen als die andere beroepsbeoefenaars de noodzakelijke kwalificaties bezitten zodat hun handelingen inzake chiropraxie en/of osteopathie van een voldoende hoge kwaliteit zijn zodat ze soortgelijk zijn aan diezelfde behandelingen verstrekt door beoefenaars van een gereglementeerd medisch of paramedisch beroep.
Dus samengevat, als de chiropractor of osteopaat een daartoe door de overheid erkende opleiding heeft genoten, dan vallen zijn diensten van chiropraxie en/of osteopathie onder die btw-vrijstelling, net zoals wanneer die handelingen verricht zouden worden door een arts of kinesitherapeut.
Het Grondwettelijk Hof acht het wel nodig die vernietigde bepaling te handhaven voor alle belastbare feiten die hebben plaatsgevonden voor 1 oktober 2019. De vraag is of deze handhaving beperkt blijft tot de reeds betaalde btw voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2019, of dat de fiscus nog btw kan eisen voor handelingen die in die periode zijn verricht maar waarop geen btw werd afgedragen, zoals steeds werd aanbevolen door de beroepsfederaties. Als we de vergelijking maken met de vernietiging van de wetswijziging die kans- en geldspelen, andere dan loterijen, die langs elektronische weg worden verricht uit de btw-vrijstelling haalde, dan zouden we kunnen aannemen dat de fiscus geen btw kan vorderen als de in die periode verrichte handelingen van chiropraxie en osteopathie van btw werden vrijgesteld (Grondwettelijk Hof, rolnr. 6981, 08.11.2018).

2. Btw op ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter
Verder beslist het Grondwettelijk Hof dat de wetswijziging ten onrechte de btw-heffing op ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter beperkt tot die prestaties die door artsen worden verricht. Volgens het Hof moet de aangehaalde wetswijziging vernietigd worden voor zover ze dergelijke prestaties blijft vrijstellen van btw als ze worden verricht door tandartsen, vroedvrouwen, verpleegkundigen, zorgkundigen en paramedici.
Dat betekent dus dat bv. tandartsen btw moeten aanrekenen over de vergoeding die ze krijgen voor het bleken van tanden als dat enkel omwille van esthetische redenen wordt uitgevoerd. Ook hier stelt het Hof dat die vernietigde bepaling gehandhaafd moet blijven voor alle belastbare feiten die hebben plaatsgevonden voor 1 oktober 2019. Dus zal in ons voorbeeld de tandarts slechts btw verschuldigd zijn over dergelijke handelingen uitgevoerd na 30 september 2019. Maar van een fiscus die het beginsel van behoorlijk bestuur respecteert, mag men toch verwachten dat als hij al toepassing wil maken van deze uitspraak om inderdaad die btw-heffing te verplichten, hij een toekomstige datum van inwerkingtreding zal bekendmaken, en geen retroactieve.

3. Btw-vrijstelling esthetische ingrepen waarvoor terugbetaling RIZIV geldt
De wetswijziging die op 1 januari 2016 werd ingevoerd, beperkte de btw-heffing op ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter tot die welke niet zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, of als dat wel het geval is, ze niet in aanmerking komen voor tegemoetkoming overeenkomstig de reglementering betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Maar ook deze bepaling wordt door het Grondwettelijk Hof vernietigd omdat de btw-richtlijn dat onderscheid op basis van een ‘terugbetalingscriterium’ niet toelaat.
Voor alle duidelijkheid, het is enkel de beperking van de btw-heffing tot ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter waarvoor er geen terugbetaling is voorzien, die wordt vernietigd. Dat betekent dat alle ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter van de btw-vrijstelling voor diensten van medische verzorging uitgesloten zijn, ook die waarvoor een terugbetaling is voorzien.
Het Hof stelt hier eveneens dat die vernietigde bepaling gehandhaafd moet blijven voor alle belastbare feiten die hebben plaatsgevonden voor 1 oktober 2019.

4. Andere
Het Grondwettelijk Hof vernietigt zelfs de btw-vrijstelling opgenomen in artikel 44, § 1 Wbtw in de mate dat die bepaling toch vrijstelling zou verlenen voor diensten die geen medische verzorging uitmaken.
Ook deze vernietigde bepaling moet gehandhaafd blijven voor alle belastbare feiten die hebben plaatsgevonden voor 1 oktober 2019.

5. Ziekenhuizen
Ook de wetswijziging aan artikel 44, § 2, 1° Wbtw (btw-vrijstelling voor de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging door ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria) wordt vernietigd in de mate dat die bepaling:

de handelingen die niet onontbeerlijk zijn voor de vrijgestelde medische verzorging, niet uitdrukkelijk van die vrijstelling uitsluit;
de ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter die worden verricht buiten ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria, van de btw vrijstelt.

En ook hier blijft de vernietigde bepaling gehandhaafd voor alle belastbare feiten die hebben plaatsgevonden voor 1 oktober 2019.

6. Commentaar m.b.t. esthetische ingrepen
Omdat het Hof niet integraal de doorgevoerde wetswijzigingen heeft vernietigd, vallen in principe vanaf 1 oktober 2019 alle ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter niet langer onder de btw-vrijstelling voor medische prestaties, ziekenhuisverpleging en -verzorging.
Het is nu wachten op een reactie van de fiscus op deze uitspraak van het Grondwettelijk Hof. Zolang de wetgeving niet wordt bijgestuurd, zou de fiscus de btw-vrijstelling voor medische verzorging niet langer mogen weigeren aan beoefenaars van niet-erkende paramedische beroepen die wel een erkende opleiding hebben genoten en wiens handelingen op kwalitatief vlak geacht kunnen worden soortgelijk te zijn met dergelijke handelingen verricht door een beoefenaar van een erkend paramedisch beroep.
Anderzijds mag men toch hopen dat de fiscus in de gevallen waar de toepassing van die vrijstelling is vernietigd, en als hij die btw-heffing ook effectief wil afdwingen, eerst een toekomstige datum zal meedelen vanaf wanneer die handelingen effectief aan btw onderworpen moeten worden en geen retroactieve toepassing van die btw-heffing zal eisen.

Grondwettelijk Hof, rolnrs. 6429-6462-6464 en 6465, arrest 194/2019, 5 december 2019

Nieuwe regeling maandelijkse teruggaaf btw-tegoeden voor startende ondernemingen vanaf 1.1.2020

Met het KB van 29 augustus 2019 (B.S. dd. 05.09.2019) voerde de wetgever voor startende ondernemingen de mogelijkheid in om hun eventuele btw-tegoeden van minstens 245 euro maandelijks te kunnen terugkrijgen. De fiscus verduidelijkt de toepassingsvoorwaarden in de circulaire nr. 128 van 11 december 2019. Deze regeling kan worden toegepast vanaf 1 januari 2020, dus de eerste keer voor het btw-tegoed dat volgt na indiening van de maandaangifte over december 2019 (in te dienen uiterlijk op 20 januari 2020).
Tegelijkertijd stelt de fiscus 2 bijkomende voorwaarden voor de maandelijkse teruggaaf aan andere btw-plichtigen die over een vergunning ‘maandelijkse teruggaaf’ beschikken.
 
1. Startende onderneming
De starters die van deze regeling gebruik kunnen maken zijn:

Nieuwe btw-plichtigen die nog nooit voor de btw werden geïdentificeerd;
Btw-plichtigen die minstens drie maanden na de stopzetting van hun vorige activiteit een andere activiteit aanvangen – de fiscus kijkt hiervoor naar de respectievelijke data waarop de aangifte van stopzetting en de aangifte van aanvang van btw-activiteit werden ingediend;
Vrijgestelde kleine ondernemingen die binnen de eerste 24 maanden van hun activiteit overgaan naar de normale btw-regeling;
Nieuwe btw-eenheden (ongeacht de datum waarop de leden individueel ooit werden geïdentificeerd voor btw).

Btw-tegoeden op een ‘globaal’ btw-nummer (waarop iemand tal van buitenlandse btw-plichtigen kan vertegenwoordigen voor btw) komen niet in aanmerking voor deze nieuwe regeling voor starters.

2. Periode waarop het btw-tegoed betrekking heeft
Voor de nieuwe regeling van maandelijkse teruggaaf aan starters komen enkel de btw-tegoeden in aanmerking die betrekking hebben op een aangiftetijdvak dat valt binnen de 24 maanden die volgen op de datum van aanvang van de economische activiteit zoals die is vermeld in de aangifte van aanvang van de activiteit. Dus als die datum bv. 13 december 2019 is, dan geldt deze bijzondere regeling voor de teruggaaf van de btw-tegoeden die voortkomen uit de btw-aangiften tot en met de maand december 2021 (in te dienen tegen 20 januari 2022).
Btw-tegoeden met betrekking tot de periodes daarna zullen op kwartaalbasis voor teruggaaf in aanmerking komen, tenzij de btw-plichtige de vergunning verkrijgt tot maandelijkse teruggaaf zoals bedoeld onder nr. 9 hierna.

3.Aangifteregime
Het spreekt voor zich dat de startende btw-plichtigen die deze maandelijkse teruggaafregeling willen genieten, maandelijkse btw-aangiften zullen moeten indienen.

4. Minimumbedrag
Btw-tegoeden van minder dan 245 euro worden niet terugbetaald maar overgedragen naar de volgende aangifteperiode.

5. Indieningsdatum btw-aangifte
De fiscus wil van deze maandelijkse teruggaaf blijkbaar gebruik maken om starters er toe aan te zetten hun btw-verplichtingen nauwgezet na te leven. Daarom zullen onder deze regeling de btw-tegoeden slechts maandelijks terugbetaald worden als de btw-aangifte waaruit het tegoed volgt is ingediend binnen de wettelijke termijn, dus ten laatste de 20ste van de maand volgend op de maand waarop ze betrekking heeft. De fiscus staat hierop geen enkele tolerantie toe, zelfs niet in de vakantieperiode (geen zomerregeling).

6. Indieningswijze btw-aangifte
De bijzondere maandelijkse teruggaaf voor starters is enkel van toepassing als de maandelijkse btw-aangifte elektronisch wordt ingediend, en dus niet voor btw-plichtigen die op papier indienen omdat ze bv. een vrijstelling van indieningsplicht langs elektronische weg hebben gekregen.

7. Aanvraag btw-tegoed
De btw-plichtige starter die het maandelijkse btw-tegoed terugbetaald wil krijgen, zal net zoals alle andere btw-plichtigen het vakje ‘Vraag om teruggave’ in zijn maandaangifte moeten aankruisen.

8. Intrekking bijzondere teruggaafregeling
De fiscus kan de starter zijn recht op maandelijkse teruggave van btw-tegoeden weigeren als:

de btw-plichtige niet langer aan voormelde voorwaarden voldoet;
een teruggave werd verkregen op basis van een onjuiste btw-aangifte;
er ernstige vermoedens of bewijzen zijn dat de betrokken aangifte of de voorgaande aangiften onjuiste gegevens bevatten die wijzen op een btw-schuld.

9. Niet-starters
Niet-starters kunnen als zij aan alle daartoe gestelde voorwaarden voldoen, een vergunning bekomen om hun btw-tegoeden ook maandelijks terugbetaald te krijgen. Het gaat hier dan om btw-plichtigen die zich door de aard van hun activiteiten in een vorm van ‘permanente’ toestand van btw-tegoed bevinden (omzet voor minstens 30% uit specifiek omschreven handelingen, zoals vrijstellingen wegens uitvoer of IC-leveringen, verlaagd tarief in de bouwsector, enzovoort,  en tijdens het voorbije jaar een btw-tegoed van minstens 12.000 euro opgebouwd).
Ook hier stelt de fiscus nu de voorwaarden, net zoals bij de starters, dat deze btw-plichtigen hun btw-tegoed enkel maandelijks kunnen terugkrijgen als:

hun btw-aangifte waaruit het tegoed volgt is ingediend binnen de wettelijke termijn, dus ten laatste de 20ste van de maand volgend op de maand waarop ze betrekking heeft. De fiscus staat hierop geen enkele tolerantie toe, zelfs niet in de vakantieperiode (geen zomerregeling);
de maandelijkse btw-aangifte waarvoor het tegoed wordt teruggevraagd elektronisch is ingediend.

Die voorwaarden zijn van toepassing vanaf de maandaangifte over de maand december 2019 (in te dienen tegen 20 januari 2020).

Fisconetplus, circulaire nr. 128, 11 december 2019