Opdat verbouwingswerken aan een rusthuis het verlaagd btw-tarief van 6% zouden kunnen genieten, dient er onder meer gefactureerd te worden aan de eindgebruiker, volgens de wetgeving de verblijfsinrichtingen voor bejaarden welke door de bevoegde overheid zijn erkend in het kader van de wetgeving inzake bejaardenzorgexploitant. Wanneer een eigenaar gebouwen verhuurt (erfpacht) aan een andere partij die ze op zijn beurt verhuurt aan de werkelijke door de overheid erkende exploitanten van de rusthuizen, kunnen de verbouwingswerken die aan de eigenaar worden aangerekend eveneens het verlaagd btw-tarief genieten, voor zover de andere voorwaarden gesteld in rubriek XXXI van tabel A bij het KB nr. 20 zijn vervuld.
Bron: Fisconet, voorafgaande beslissing nr. 2010.025 van 05 oktober 2010
Wanneer een gebouw deels als kantoor van een btw-eenheid met recht op aftrek en deels als privéwoning van de zaakvoerder zal gebruikt worden, wordt als volgt bepaald: de btw op de werken met betrekking tot de gemeenschappelijke delen van het gebouw (funderingen, verluchte ruimten, buitenmuren, dak, goten, scheidingsmuren tussen privé- en beroepsgedeelte) is aftrekbaar volgens de verhouding tussen de oppervlakte die beroepsmatig wordt gebruikt en de totale oppervlakte; de btw op de werken die specifiek betrekking hebben op het privégedeelte zijn niet aftrekbaar (badkamer, ingerichte keuken, enz), terwijl de btw op de werken die specifiek betrekking hebben op het beroepsgedeelte volledig aftrekbaar zijn.
Bron: Fisconet, voorafgaande beslissing nr. 2010.018 van 31 augustus 2010
Wanneer een btw-plichtige (consultancy-activiteiten en diensten inzake reclame met betrekking tot energiebesparende investeringen) zonnepanelen laat plaatsen en de geproduceerde energie terug op het net plaatst, welke btw-regels gelden er dan met betrekking tot de geleverde stroom, de groenestroomcertificaten, het recht op aftrek en de regeling medecontractant? De rulingcommissie kwam in deze zaak tot de volgende conclusies: De met de zonnepanelen geproduceerde stroom wordt terug op het net geplaatst via een terugdraaiende meter, waardoor de btw-plichtige nooit een vergoeding zal ontvangen van de electriciteitsleverancier indien hij meer stroom op het net terugplaatst dan wat hij verbruikt (hoogstens een nulfactuur), waardoor deze levering als een handeling om niet (zonder tegenprestatie) moet worden beschouwd en bijgevolg niet aan de btw is onderworpen. Indien de geproduceerde stroom zelfs maar gedeeltelijk voor de btw-activiteiten (in casu consultancy en publiciteit) wordt aangewend, is de verhandeling van de verkregen groenestroomcertificaten aan de btw onderworpen. Wordt de geproduceerde stroom uitsluitend voor privédoeleinden gebruikt, dan is de verhandeling van de verkregen groenestroomcertificaten niet aan de btw onderworpen. In de mate dat de geproduceerde stroom gebruikt wordt voor de btw-handelingen met recht op aftrek, is de btw geheven van de investering in de zonnepanelen en toebehoren aftrekbaar. Wordt de geproduceerde stroom zowel voor privé- als beroepsdoeleinden gebruikt, dan zal de btw-plichtige met het lokale btw-kantoor het aftrekbaar percentage moeten vaststellen. Indien de verhandeling van de groenestroomcertificaten aan de btw is onderworpen, kan de btw-plichtige de btw geheven van de kosten die een rechtstreeks verband houden met de verhandeling van die certificaten volgens de normale regels in aftrek brengen. De Belgische installateur van de zonnepanelen mag aan de btw-plichtige enkel factureren met toepassing van de verlegging van heffing voor werken in onroerende staat (KB nr 1, artikel 20) indien de zonnepanelen minstens gedeeltelijk voor de btw-activiteiten worden gebruikt (in casu consultancy, publiciteit en eventueel de verhandeling van groenestroomcertificaten) en voor zover de andere wettelijke voorwaarden zijn vervuld. In geval van volledig privégebruik van de zonnepanelen, dient de installateur de Belgische btw aan te rekenen (de plaats van de dienst is Belgie, cfr. ligging onroerend goed).
Bron: Fisconet, voorafgaande beslissing nr. 900.325 van 06 juli 2010
Volgens de rulingcommissie vallen de handelingen ingevolge een partiële splitsing tussen ondernemingen welke lid zijn van dezelfde btw-eenheid, buiten de werkingsfeer van de btw. De artikelen 11 en 18 § 3 Wbtw zijn niet van toepassing. De btw-eenheid wordt voor btw-doeleinden aangemerkt als één btw-plichtige zodat de handelingen ingevolge de partiële splitsing op zich zelf geen aanleiding geven tot herziening van de oorspronkelijk afgetrokken btw voor zover de ingevolge de splitsing overgedragen bedrijfsmiddelen door deze btw-eenheid voor externe (voor niet-leden) belaste handelingen met recht op aftrek blijven gebruikt worden. Worden de bedoelde bedrijfsmiddelen na de overdracht gebruikt voor externe handelingen die geen recht op aftrek verlenen (zoals vrijgesteld onroerend verhuur aan derden), dan zal de btw-eenheid (ingevolge artikel 10 e.v. van KB 3) de oorspronkelijk afgetrokken btw moeten herzien in de mate dat de herzieningsperiode nog niet verstreken is.
Bron: Fisconetplus, Voorafgaande beslissing nr. 900.373 dd. 29.6.2010
27. Hieruit kan worden besloten dat de geplande partiële splitsingen van A, B en C als interne handelingen van de btw-eenheid ‘BTWE Groep X’ worden aangemerkt en derhalve geen aanleiding geven tot herziening van de afgetrokken btw voor zover de bedrijfsmiddelen door deze btw-eenheid verder worden gebruikt voor externe handelingen (handelingen met derden) die recht op aftrek verlenen.
Het Europese Hof vanJustitie heeft de Nederlandse overheid veroordeeld wegens het toepassen van een verlaagd btw-tarief op alle leveringen, invoeren en intracommunautaire verwervingen van paarden. Volgens het Hof kunnen enkel die levende dieren het verlaagd tarief (bijlage III punt 1 van de Btw-richtlijn) genieten voor zover zij bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen, met andere woorden om te worden gebruikt in de menselijke en dierlijke voedselketen. Wat paarden betreft kunnen dus enkel het verlaagd tarief genieten, de leveringen, invoeren en intracommunautaire verwerving van paarden met het oog op slachting voor gebruk bij de bereiding van levensmiddelen.
(bron: H.v.J., C-41/09, Commissie vs. Koninkrijk Der Nederlanden, 3 maart 2011)