De btw-plichtige paste de vrijstelling voor onroerende verhuur toe op de verhuur van paardenstallen. Indien de administratie hierover btw wil vorderen, moet de btw-administratie het bewijs van de verrichting van bijkomende diensten, zoals verzorging van de paarden, leveren.
Wat de aftrek van btw op diverse aankoopfacturen betreft, slaagt de btw-plichtige er niet in het bewijs van de werkelijkheid van de gefactureerde prestaties te leveren.
De fiscus weigert de bewijskracht van de boekhouding omwille van vaststellingen aangaande de klantenkaarten, de kortingen in de koopjesperiodes, de niet-genummerde losse bladen (dagontvangstenboek) en de niet-identificatie van verkochte stukken met een waarde boven de 10.000 BEF (247,89 EUR).
Na vernietiging door Cassatie van het arrest van het Hof van Beroep te Gent, komt het Hof van Beroep van Antwerpen tot de volgende conclusies:
het meenemen van klantenkaarten door de fiscus zonder afgifte van ontvangstbewijs heeft niet de nietigheid van het verkregen bewijs tot gevolg; evenmin heeft het niet vermelden van het meenemen van deze kaarten in het proces-verbaal de nietigheid van het PV tot gevolg;
kortingen die via klantenkaarten worden gegeven moeten gedateerd en gedetailleerd worden om bewijskrachtig te zijn;
Volgens het Hof van Beroep te Brussel moeten facturen wel degelijk de datum van de levering of de dienst vermelden opdat het recht op aftrek dor de afnemer uitgeoefend kan worden. Het Hof baseert zich onder meer op rechtspraak van het Europese Hof van Justitie en van het Hof van Cassatie.
Voor facturen waar wel de leveringsdatum is vermeld en waarvoor vrachtbrieven en betalingsbewijzen voorgelegd kunnen worden, behoudens twee facturen, is het volgens het Hof aan de administratie om aan te tonen dat deze facturen fictief zouden zijn wanneer zij dit beweerd.
De btw-plichtige heeft weliswaar zeer lichtzinnig gehandeld maar zijn goede trouw wordt niet twijfel getrokken en de boete blijft dan ook behouden op 10%
Volgens de rechtbank van Bergen dient een btw-plichtige die cafés en bars uitbaat en bepaalde ontvangsten niet aan de btw onderwerpt, het bewijs van deze niet-onderworpenheid te leveren. Het is niet aan de administratie om te bewijzen dat de ontvangsten uit prostitutie wel aan de btw zijn onderworpen. Op basis van artikel 64, § 2 Wbtw wordt behoudens tegenbewijs de levering van goederen en diensten geacht te gebeuren onder omstandigheden die de btw opeisbaar maken.
Volgens het Hof van Beroep te Antwerpen moet de btw-plichtige vennootschap die terecht de btw op de aankoop van een onroerend goed volledig heeft gerecupereerd ingevolge de toepassing van de Seeling-doctrine, vanaf het jaar 2007 jaarlijks de btw herzien die oorspronkelijk met betrekking tot het privé gebruikt gedeelte werd afgetrokken. Door de wijziging van artikel 19, § 1 Wbtw vanaf 7 januari 2007, waarbij privégebruik van een onroerend goed niet langer werd gelijkgesteld met een belastbare dienst, is volgens het Hof vanaf dan niet langer voldaan een het bestemmingsprincipe die het recht op aftrek rechtvaardigt.
Aangezien het gebouw slechts gedeeltelijk privé wordt gebruikt, dient de herziening jaarlijks via het systeem van 1/15 te worden verricht.
Opmerking: deze visie van het Hof is vatbaar voor kritiek. Artikel 19, § 1 is slechts een correctiemechanisme voor afgetrokken btw en kan niet als bestemmingsprincipe worden gehanteerd. Want dat zou betekenen dat voor btw verschuldigd vanaf 7 januari 2007 er geen aftrek meer kan zijn in dergelijke situatie aangezien er geen “btw-bestemming” meer is. Met als gevolg dat de btw niet aftrekbaar zou zijn op het privégebruikt gedeelte. Indien dit het geval zou zijn, dan was de invoering van artikel 45, § 1quinquies per 1/1/2011 niet nodig geweest, en die is net ingevoerd door Europa om de aftrek te vermijden. Voer voor discussie.
Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde op 12 januari 2010 dat:
inschrijvingsbewijzen op naam van derden geen bewijs opleveren van de echtheid van de verzending of van het vervoer buiten België door de medecontractant van de Belgische leverancier,
een door deze koper ondertekende verklaring dat het voertuig buiten België zal worden gebracht evenmin het bewijs oplevert dat dit ook effectief door deze medecontractant en door geen derde onderkoper is gebeurd,
de factuur geenszins bewijst dat het voertuig buiten België vervoerd is en
betalingen middels cheques resp. (naamloze) creditering ervan op rekening van de verkoper of contante betalingen in geen geval het bewijs inhouden dat de medecontractant de wagen buiten België heeft gebracht en in een andere lidstaat voor zijn eigen aan BTW onderworpen handelsactiviteiten heeft ingevoerd.
Cassatie oordeelt dat de het Hof terecht heeft geconcludeerd.
Casstie, 20 oktober 2011
Het Hof van Cassatie bevestigt het arrest van het Hof van Beroep van Gent van 16 februari 2010 waarin werd bevestigd dat ophaling, vervoer, opslag en uitspreiding van mest als één globale dienst moet worden beschouwd waarbij de hoofdverrichting van de dienstverrichter het uitspreiden van mest is. Het geheel moet als een landbouwdienst beschouwd worden dat belastbaar is aan het tarief van 6 % btw.
Via een kostendelende vereniging (al of niet met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid) kunnen vrijgestelde btw-plichtigen bepaalde kosten groeperen om vervolgens aan elk lid van de vereniging zijn aandeel in de kosten door te rekenen zonder dat hierover btw verschuldigd wordt (wasdienst van verschillende ziekenhuizen, IT-diensten binnen een groep van vrijgestelde financiële instellingen, …). Deze vrijstelling is voorzien in artikel 44, § 2, 1stebis Wbtw.
De Europese Commissie heeft aan Luxemburg een formeel verzoek gericht zijn wetgeving inzake de btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen bij te sturen omdat de vrijstelling ook van toepassing is indien de leden maximaal 35% van hun omzet met btw realiseren.
Maar de Belgische fiscus aanvaardt dat de omzet van de leden maximaal voor 10% uit niet-vrijgestelde omzet mag bestaan. Aangezien de Commissie de 35% die Luxemburg hanteert te hoog vindt, is de vraag of zij de 10% die België hanteert ook niet te hoog is. Het zou dus kunnen dat de Belgische regelgeving inzake de btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen eveneens aangepast zal moeten worden.
Persbericht Europese Commissie, IP/12/63 van 26 januari 2012
Sinds 1 januari 2012 zijn de prestaties van notarissen en gerechtsdeurwaarders niet langer vrijgesteld van btw door artikel 44 Wbtw.
Zij moeten hun prestaties vanaf 1/1/2012 aan de normale regels inzake btw onderwerpen. De administratie verduidelijkt enkele situaties met betrekking tot de registratie, de eerste btw-aangiftes en de facturering (Info 01.01.12/1).
Notarissen: moeten mee aan de btw onderwerpen als onderdeel van de maatstaf van heffing:
het recht op geschriften
het OVAM-attest Vlaanderen
het BIM-attest Brussel
kosten m.b.t. de aflevering van een kadastraal uittreksel
kosten m.b.t. de inschrijvingen in de centrale registers van testamenten en huwelijksovereenkomsten
Zijn niet aan de btw onderworpen en worden beschouwd als voorgeschoten sommen in de zin van artikel 28 Wbtw:
registratierechten m.b.t. te registreren akten
hypotheekrecht en erelonen van de hypotheekbewaarder bij hypothecaire inschrijving
erelonen van de hypotheekbewaarder bij overschrijving van aktes die overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van de Hypotheekwet onderworpen zijn aan de formaliteit van de overschrijving
kosten van doorhaling van een hypothecaire inschrijving, overschrijving of kantmelding
het rolrecht
kosten van publicatie in het Belgisch Staatsblad van vennootschapsakten op voorwaarde dat de factuur van het Belgisch Staatsblad rechtstreeks wordt opgemaakt op naam van de cliënt
Zowel gerechtsdeurwaarders als notarissen moeten uiterlijk 20 januari hun btw-nummer aanvragen.
Kwartaalaangevers mogen de handelingen van het eerste kwartaal opnemen in de btw-aangifte van het tweede kwartaal (indiening 20 juli 2012). Er moet dan voor het eerste kwartaal een nihil-aangifte worden ingediend.
Maandaangevers kunnen de handelingen van januari, februari en maart aangeven in de aangifte van april (indiening 20 mei 2012). Er moeten wel nihil-aangiftes ingediend worden voor de maanden januari, februari en maart.
Beide maatregelen zijn facultatief, dus notarissen en gerechtsdeurwaarders mogen reeds vroeger de normale regeling toepassen.
Notarissen zullen de btw op hun prestaties in verband met het verlijden van aktes slechts moeten afdragen aan de Staat wanneer de acte is verleden. Op provisies wordt de btw eveneens slechts opeisbaar wanneer de acte is verleden.
Ook gerechtsdeurwaarders zullen slechts de btw moeten afdragen aan de Staat wanneer ze de btw hebben ontvangen van de derde bij wie de bedragen in opdracht van de opdrachtgever worden ingevorderd. Gaat het om prestaties waarbij er geen derde partij is betrokken, is de btw volgens de normale regels opeisbaar (voltooiing dienst tenzij voorafgaandelijk wordt gefactureerd of geïncasseerd).
De btw die notarissen en gerechtsdeurwaarders in het verleden op hun bedrijfsmiddelen hebben betaald, kunnen zij alsnog ten belope van X/5 of X/15 in hun voordeel herzien als er nog jaren van de herzieningstermijn moeten lopen. Ook de btw op andere goederen en diensten die op 1/1/2012 nog niet zijn verbruikt kan alsnog afgetrokken worden. Zij gaan deze aftrek slechts kunnen uitoefen wanneer en voor zover er in het rooster 71 van hun periodieke btw-aangifte een aan de Staat verschuldigd saldo blijkt uit de handelingen zonder rekening te houden met deze historische aftrek. Indien niet alle btw uit het verleden gerecupereerd kan worden in de btw-aangifte wordt het resterende saldo overgedragen naar de volgende periode tot dat het volledig toegerekend is kunnen worden.
Om van bovenstaande maatregel gebruik te kunnen maken, moet er wel een inventaris van de bedrijfsmiddelen en de niet verbruikte goederen en diensten worden ingediend op het lokale btw-controlekantoor.
Vandaag, 25 januari 2012, werd aangekondigd dat de maatregelen inzake de berekening van het voordeel alle aard inzake personenwagens wordt herzien.
Enerzijds om misbruik te vermijden, door wagens aan verbonden vennootschappen te verkopen aan een lage prijs om op die manier de belastbare basis van het voordeel alle aard te drukken, zal de berekening gebaseerd zijn op de nieuwwaarde en niet de prijs die werkelijk werd betaald of gefactureerd.
Daarnaast zal deze nieuwwaarde jaarlijks met 6% verminderen tot men na 5 jaar op 70% van de nieuwwaarde zit. Eens de 70% is bereikt, daalt de waarde niet verder meer.
Voor de btw-regeling vanaf 2012 inzake voordelen alle aard van firmawagens en eventuele aftrekbeperking in functie van beroepsgebruik, is het nog steeds wachten op het aangekondigde addendum.
Deze nieuwe regeling zal het VAA in hoofde van zaakvoerders en personeel niet drastisch doen dalen. Men kan het zelfs geen klein doekje tegen het bloeden noemen. Ondernemers zullen dus blijven zoeken naar mogelijke uitwegen om een zware taxatie van het voordeel alle aard te vermijden, door de wagen privé te houden en een verhuurprestatie aan te rekenen aan hun vennootschap en vooral voor werkgevers, door wagens van een lagere categorie aan te bieden.
De kans dat de gewijzigde maatregel niet zal voorkomen dat de Schatkist enorme verliezen aan btw-ontvangsten op autoverkopen zal mislopen, blijft dus bijzonder reëel.
De btw-aangiften voor het vierde kwartaal 2011 en de maand december 2011 moeten normaal ten laatste vandaag 20 januari worden ingediend, maar INTERVAT, de applicatie waarlangs de btw-aangiften ingediend moeten worden, ondervindt technische problemen. Rond de middag was de applicatie weer beschikbaar, maar nu zouden er al terug problemen zijn.
Zolang er geen uitstel wordt afgekondigd voor indiening van de btw-aangiften, blijft voormelde termijn van toepassing. Maar als de applicatie niet snel terug actief is, verwachten wij niet dat er sancties zullen volgen voor aangiftes die de komende dagen alsnog worden ingediend.
Let wel: betalingen van verschuldigde btw moeten wel ten laatste vandaag zijn uitgevoerd.
De fiscus publiceert de circulaire nr. ET 121.844 (Circulaire 1/2012) tot toelichting bij de vrijstelling van artikel 44, § 2, 11° Wbtw.
Dit artikel stelt vrij van btw, de diensten en de nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen:
ten behoeve en in het gemeenschappelijk belang van hun leden;
verricht tegen betaling van een krachtens de statuten bepaalde bijdrage;
door instellingen die geen winst beogen;
en doeleinden van politieke, syndicale, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, filantropische of staatsburgerlijke aard nastreven.
In verband met deze vrijstelling stelde de fiscus in de circulaire 12 van 29 december 1986, dat een deel van deze bijdragen toch aan btw is onderworpen (waardoor de instelling ook een gedeeltelijk recht op aftrek verkrijgt), wanneer zij betrekking heeft op voor de leden individuele verrichte prestaties in plaats van deze in het algemeen belang. Zo kon men aan de btw onderwerpen, het gedeelte van de bijdrage welke betrekking had op onder meer de levering van publicaties, het verstrekken van adviezen over diverse aangelegenheden en diensten van gemeenschappelijke aard die niet behoren tot de syndicale vertegenwoordiging of verdediging.
Maar in 2006 antwoordde de minister dat zelfs indien het individuele adviezen betreft of een internetsite die wordt gecreëerd of de uitgifte van een tijdschrift bestemd om haar leden in te lichten over haar activiteiten, deze laatste genoemde activiteiten beschouwd worden als behorende tot haar normale syndicale activiteit en zijn ze niet van aard om de voornoemde vrijstelling van de bijdragen die deze activiteiten dekken ter discussie te stellen (Vraag 3-5635, Nyssens, 12 juli 2006).
Dit antwoord heeft voor tal van belangenverenigingen voor problemen gezorgd omdat de btw-controleurs dergelijke instellingen vaak als volledig vrijgestelde btw-plichtigen ging beschouwen, met uiteraard verlies van de afgetrokken btw.
De nieuwe circulaire nuanceert voorgaande stelling en verduidelijkt de toepassing van de vrijstelling. Enkel de statutaire bijdrage kan de vrijstelling genieten. Andere vergoedingen die voor geleverde prestaties worden ontvangen vallen niet onder de vrijstelling.
Verder moet de instelling als primair doel de verdediging van de belangen en de vertegenwoordiging van de leden naar derden toe, waaronder de overheid. In dit geval worden individuele diensten in principe beschouwd als bijkomstig bij de vrijgestelde activiteit en is de instellingen in principe een volledig vrijgestelde btw-plichtige zonder recht op aftrek.
Als deze activiteit niet het primair doel is, dan is de vrijstelling niet van toepassing, ook al worden er activiteiten van syndicale aard verricht.
De circulaire komt erop neer dat belangenverenigingen die zich in hoofdzaak bezig houden met het ontwikkelen en uitbouwen van de industrie waarin haar leden actief zijn, door bv. opleidingen te verstrekken, administratieve en technische ondersteuning te bieden, conferenties te organiseren, … en die slechts in uitzonderlijke gevallen de belangen van de leden gaat vertegenwoordigen bij de overheden met als doel invloed uit te oefenen op het beleid en de besluitvormingsprocessen van die overheden, volgens de normale regels aan de btw zijn onderworpen. In beginsel zijn zij dan btw-plichtigen met volledig recht op aftrek.
Slechts in uitzonderlijke gevallen zou er nog sprake kunnen zijn van een uitsplitsing van de statutaire bijdrage in een deel onderworpen aan btw en een deel vrijgesteld van btw. Deze instellingen zijn dan gemengde btw-plichtigen.
Deze circulaire vervangt de circulaire 12 van 29 december 1986 vanaf 1 januari 2012, de datum vanaf wanneer ook alle in het verleden afgeleverde akkoorden waarbij forfaitair 80% van de bijdrage aan de btw was onderworpen, ingetrokken worden.
Circulaire nr. ET 121.844 (Circulaire 1/2012) van 3 januari 2012