Auteur: admin.btwlijn

Indieningstermijn inventaris historische btw-aftrek verlengd

Op 1 januari 2014 werd de algemene btw-vrijstelling voor diensten van advocaten afgeschaft. Sedertdien zijn hun prestaties in de regel aan btw onderworpen. Bijgevolg hebben zij sinds 1 januari ook recht op aftrek van de btw geheven over hun aankopen en kunnen zij nog btw (geheel of gedeeltelijk) recupereren die werd geheven van bepaalde aankopen uit het verleden, de zogenaamde historische aftrek.
Daartoe moest wel uiterlijk 30 juni 2014 een inventaris van de betrokken goederen en diensten ingediend worden bij het bevoegde btw-controlekantoor.
De fiscus laat nu via een beslissing weten dat deze inventaris alsnog kan worden ingediend tot 31 december 2014. Hiertoe was ook reeds door ons de vraag gesteld aan de centrale administratie.
Let wel, kwartaalaangevers die nu nog historische btw-aftrek willen uitoefenen, kunnen dit volgens de fiscus enkel nog voor btw opgelopen nà 2011. De btw die in 2011 opeisbaar is geworden moest teruggevraagd worden in een btw-aangifte waarvan de uiterste indieningsdatum ten laatste 31 december 2014 is. Voor kwartaalaangevers is deze eerstvolgende datum echter 20 januari 2015 (vierde kwartaal 2014).
Ter info, in de laatste btw-aangifte van 2014 (december of vierde kwartaal) mogen advocaten, indien zij nog niet alle historische aftrek hebben kunnen toerekenen op de in de vorige btw-aangiftes verschuldigde btw, het resterende saldo van hun historische btw-aftrek opnemen in rooster 62, ook al leidt dit tot een btw-tegoed in rooster 72 van die btw-aangifte.
Fisconetplus, beslissing r. E.T. 127.108 van 27 november 2014

Dan toch verlenging overgangsregeling voorschotfacturen

In oktober publiceerde de fiscus de nieuwe regels voor het uitreiken en rapporteren van voorschotfacturen. Volgens deze beslissing wordt per 1 januari 2015 de overgangsregeling voor de jaren 2013-2014 ingetrokken en moeten ondernemingen vanaf dan de nieuwe regels toepassen.
Omwille van de korte tijdspanne voor de implementatie van deze nieuwe regeling in boekhoudsoftware, verlengt de fiscus nu toch voormelde overgangsregeling op vraag van de sector van ontwikkelaars van boekhoudsoftware. Tot 30 juni 2015 zal de fiscus soepel optreden ten aanzien van btw-plichtigen die hun computersystemen nog niet aan de nieuwe regels hebben kunnen aanpassen.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.191 van 25 november 2014

Bestuurdersvennootschappen moeten vanaf 2015 hun vergoedingen aan btw onderwerpen

De fiscus heeft beslist dat vanaf 1 januari 2015 de vergoedingen die een vennootschap ontvangt voor een bestuurdersmandaat dat zij in een andere vennootschap uitoefent, aan de btw onderworpen zijn. De tolerantie waarbij bestuurdersvennootschappen konden kiezen hun bestuurdersvergoedingen buiten btw te houden, wordt met ingang van die datum ingetrokken.
Dit betekent dat btw-plichtige vennootschappen die geen of geen volledig recht op btw-aftrek hebben, vanaf 2015 over de bestuurdersvergoedingen die ze aan hun hun rechtspersonen-bestuurders verschuldigd zullen zijn, eveneens btw moeten betalen. Deze btw zullen ze niet of niet volledig kunnen recupereren en zal dus een bijkomende kost vormen (vb. verzekeringskantoren waar de bestuurders managementvennootschappen zijn).
Hetzelfde geldt eveneens voor zaakvoerders en vereffenaars.
Wat de impact zal zijn op andere situaties waar, naar analogie met de regeling van rechtspersonen-bestuurders, de vergoedingen voor het besturen en leiden van de onderneming buiten btw gehouden kunnen worden, is nog niet duidelijk. De fiscus heeft wel al mondeling laten weten dat een syndicus onder de vorm van een rechtspersoon, nog zal kunnen kiezen om zijn activiteiten van syndicus buiten btw te houden, maar dit moet officieel nog bevestigd worden.
Voor natuurlijke personen bestuurders wijzigt er voorlopig niets, hun vergoedingen zijn niet aan de btw onderworpen, ook nà 2014.
Prestaties 2014 – betaling bezoldiging in 2015
Voor periodieke bestuurdersbezoldigingen moet men er over waken dat indien men de bezoldiging nog buiten toepassing van btw wil houden, men een afrekening opmaakt voor een periode die afsluit uiterlijk op 31 december 2014. Dat die vergoeding pas in 2015 wordt betaald, speelt dan geen rol.
Geven de bestuurdersprestaties geen aanleiding tot periodieke afrekeningen, dan doet men er best aan om voor de in 2014 geleverde prestaties al een bezoldiging te ontvangen in 2014 om deze nog buiten btw te kunnen houden. De rechtspersoon-bestuurder zou ook in 2014 nog een voorschotfactuur kunnen uitreiken voor zijn bestuurdersbezoldiging en zich beroepen op de administratie tolerantie voorzien in de beslissing nr. E.T. 124.705 van 22 november 2013 waardoor de oude regels inzake opeisbaarheid van de btw nog kunnen worden toegepast en de bezoldiging buiten toepassing van btw blijft.
Alhoewel een tantième ook een vorm van periodieke afrekening is, is het tijdstip van opeisbaarheid volgens de fiscus de datum van de algemene vergadering die de tantième toekent. Bijgevolg zijn volgens de fiscus de tantièmes die pas in 2015 worden toegekend aan rechtspersonen-bestuurders aan de btw onderworpen, ook al hebben zij betrekking op een boekjaar dat in 2014 afsluit.
Btw-registratie
Rechtspersonen-bestuurders die zich tot op heden niet voor de btw hebben laten registreren, moeten vóór 2015 een aangifte van aanvang van werkzaamheid (604A) indienen bij hun bevoegd btw-controlekantoor. Rechtspersonen die wel reeds voor de btw zijn geregistreerd, maar die naast hun aan btw onderworpen handelingen ook bestuurdersbezoldigingen ontvangen waarvoor ze gekozen hebben deze niet aan de btw te onderwerpen, zullen een aangifte van wijziging van activiteit (604B) moeten indienen.
Historische aftrek
Het is tot op heden onduidelijk of de centrale diensten aanvaarden dat een rechtspersoon-bestuurder die zijn bestuurdersmandaat vandaag buiten toepassing van btw uitoefent en die vanaf volgend jaar verplicht is deze prestaties aan btw te onderwerpen, nog btw zal kunnen recupereren met betrekking tot bedrijfsmiddelen die zich nog binnen de herzieningstermijn bevinden en de niet verbruikte goederen en diensten die nog in de onderneming aanwezig zijn en die zijn aangeschaft vóór 2015.
Negatieve impact
Dit nieuwe administratieve standpunt is nefast voor vrijgestelde en gemengde of gedeeltelijke btw-plichtige rechtspersonen die geen of zo goed als geen recht op btw-aftrek hebben (vb. bankkantoren, verzekeringskantoren, medische beroepen, …) en waarbij één of meerdere bestuurders handelen vanuit een rechtspersoon. Over de aan deze laatstgenoemden verschuldigde bezoldigingen zal immers bijkomend 21% btw betaald moeten worden, die niet of niet volledig kan worden afgetrokken. Tenzij deze rechtspersonen-bestuurders hun bezoldiging voortaan als btw inclusief zullen beschouwen.
Btw-eenheid
Over de bestuurdersvergoedingen zal in principe geen btw verschuldigd zijn wanneer de rechtspersoon-bestuurder en de rechtspersoon waarin hij dit mandaat uitoefent, lid zijn van dezelfde btw-eenheid. Let wel, in het kader van de regeling btw-eenheid, en zeker gecombineerd met handelingen met derden die onder een vrijstelling van artikel 44 Wbtw vallen, zal grondig bestudeerd moeten worden in welke mate de werking via een btw-eenheid een impact zal hebben op de toepassing van de betrokken vrijstelling.
Beslissing nr. E.T. 125.180 van 20 november 2014

Lijst munten die voor 2015 als beleggingsgoud kwalificeren gepubliceerd

Artikel 44bis, § 1 Wbtw stelt de levering (binnenlandse, intracommunautaire en bij uitvoer), de intracommunautaire verwerving en de invoer van beleggingsgoud vrij van btw. Ook worden dergelijke transacties in beleggingsgoud dat belichaamd is in certificaten voor toegewezen of niet-toegewezen goud of dat verhandeld wordt op goudrekeningen (goudleningen en swaps), evenals in beleggingsgoud bestaande uit future- en termijncontracten die leiden tot de overdracht van een eigendoms- of vorderingsrecht met betrekking tot beleggingsgoud vrijgesteld. Een futurecontract heeft tot voorwerp de verbintenis om goud op een bepaalde datum te verwerven. Die verbintenis moet normaliter afgesloten worden door de aankoop of de levering van dit goud op de voorziene datum.
Gouden munten kwalificeren als beleggingsgoud indien ze:

een zuiverheid van ten minste 900 duizendsten hebben;
na 1800 zijn geslagen;
in het land van oorsprong als wettig betaalmiddel fungeren of hebben gefungeerd;
en normaliter verkocht worden voor een prijs die de openmarktwaarde van het in de munten vervatte goud niet met meer dan 80 % overschrijdt. Elke Lidstaat van de EU dient zelf een exhaustieve lijst op te maken van de munten die aan de voormelde criteria voldoen. Op deze lijst dienen zowel de nationale munten alsook de buitenlandse munten die op het nationale grondgebied worden verhandeld te worden opgenomen. De lijsten worden voor 1 december van elk jaar gepubliceerd in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het feit dat een gouden munt niet in de lijst is opgenomen, betekent niet noodzakelijk dat de bijzondere regeling niet van toepassing zou zijn. In dit geval dient de verkoper voldoende bewijzen aan te voeren dat het gaat om een munt die voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van de regeling van artikel 44bis Wbtw.

In het publicatieblad van 11 november 2014 wordt de lijst van munten gepubliceerd die voor het jaar 2015 als beleggingsgoud kwalificeren.
Publicatieblad E.U., C-396/6, 11 november 2014

Nieuwe goederennomenclatuur gepubliceerd

De Europese Commissie heeft de nieuwe Gecombineerde Nomenclatuur gepubliceerd. De Gecombineerde Nomenclatuur (GN) vormt onder meer de basis voor verschillende doeleinden zoals btw, statistieken, douane, enz. Een van de belangrijkste gevolgen van een correcte toepassing van deze Gecombineerde Nomenclatuur, is de juiste bepaling van het invoerrecht. De hoogte van het toe te passen invoerrecht wordt namelijk bepaald op basis van de Gecombineerde Nomenclatuur.
Teneinde er zeker van te zijn dat u vanaf 1 januari 2015 nog steeds de juiste GN-code gebruikt, en dus nog steeds het juiste invoerrecht betaalt, dient u uw codes te vergelijken met de nieuwe lijst. In concreto hebben de wijzigingen onder meer betrekking op bepaalde kazen, vis, chemische producten en organische producten.
Het is tevens mogelijk dat bepaalde producten een nieuwe omschrijving hebben gekregen, bijv. voor bepaalde wijnproducten. Het zou dus kunnen dat uw producten niet meer vallen onder hun huidige GN-code maar dat deze op basis van de nieuwe omschrijving een nieuwe GN-code krijgen.
Rekening houdend met het bovenstaande, raden wij u aan om, indien u producten heeft die onder een van deze categorieën vallen, uw GN-codes na te kijken en aan te passen indien nodig zodat u vanaf 1 januari 2015 de correcte GN-codes kunt gebruiken en aldus rectificaties en mogelijke boeten kan vermijden.
Klik hier voor de Nederlandstalige versie van de nieuwe GN
Klik hier voor de Franstalige versie van de nieuwe GN
Klik hier voor de Engelstalige versie van de nieuwe GN

Nieuwe regeling voor voorschotfacturen vanaf 1 januari 2015

De wijziging op 1 januari 2013 van de regels inzake opeisbaarheid van de btw veroorzaakte praktische problemen voor de verwerking van voorschotfacturen in de boekhouding. Na een overgangsregeling van twee jaar, zal de nieuwe regeling toch toegepast moeten worden vanaf 2015 (beslissing nr. E.T. 126.003, 7 oktober 2014). Maar om aan de praktische problemen een oplossing te bieden, stelt de fiscus bepaalde toleranties in waardoor de verwerking van voorschotfacturen in de boekhouding in feite voor de meeste gevallen dezelfde blijft als onder de oude regeling:

voorschotfacturen kunnen makkelijk beschouwd worden als een definitieve factuur waardoor

de leverancier achteraf geen verbeterend stuk hoeft uit te reiken
de afnemer op basis van de voorschotfactuur zijn recht op aftrek kan uitoefenen

de leverancier/dienstverrichter kan zijn voorschotfactuur onmiddellijk verwerken in de btw-aangifte m.b.t. de periode waarin die factuur is uitgereikt
de afnemer kan onmiddellijk in de btw-aangifte m.b.t. de periode waarin de voorschotfactuur is uitgereikt, zijn recht op aftrek uitoefenen zonder dat achteraf correcties hoeven te gebeuren, weliswaar op voorwaarde dat binnen de windowperiode (minstens drie maanden) hij die voorschotfactuur betaalt of de prestatie wordt verricht.

Voor alle duidelijkheid, onder het begrip voorschotfactuur moet worden verstaan: «een factuur die alle verplichte vermeldingen bevat, behalve de datum van opeisbaarheid van de btw (zie toleranties voor voorschotfacturen) en die wordt uitgereikt voordat het belastbaar feit heeft plaatsgevonden én voordat een betaling werd ontvangen».
1ste tolerantie: de inhoud van de voorschotfactuur
Omdat volgens de fiscus op een factuur steeds de datum van het belastbaar feit (datum waarop de prestatie is verricht) – of het tijdstip van opeisbaarheid als dat ingevolge een betaling vóór het belastbaar feit valt – op de factuur vermeld worden. Maar op het moment waarop de voorschotfactuur wordt opgemaakt kent men deze datum nog niet. Bijgevolg zou er achteraf steeds een verbeterend stuk moeten worden uitgereikt. Daarom staat de fiscus toe dat de voorschotfactuur de ‘vermoedelijke’ datum van opeisbaarheid vermeldt (zodat een verbeterend stuk achteraf niet meer nodig is), met name:

de geraamde betalingsdatum, of
de (overeengekomen) ultieme betalingsdatum, of (en alleen indien eerder),
de geraamde of de geplande datum van het belastbaar feit.

Vindt het belastbare feit plaats binnen zeven dagen nadat de voorschotfactuur is uitgereikt, moet de vermoedelijke datum van het belastbaar feit of tijdstip van opeisbaarheid niet worden vermeld.
Maar kans de fiscus de ‘vermoedelijke’ datum van opeisbaarheid wel popleggen? Deze vermelding is nergens in de wetgeving terug te vinden. En over het waarom deze vermelding dan nodig is, kan men zich eveneens vragen stellen aangezien de voorschotfactuur achteraf niet gecorrigeerd moet worden via een verbeterend stuk wanneer die vermoedelijke datum van het belastbaar feit of opeisbaarheid verkeerd blijkt te zijn.
2de tolerantie: opname in de btw-aangifte van de leverancier
In principe moet de leverancier de voorschotfactuur opnemen in de btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de betaling is ontvangen, maar uiterlijk in de btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de prestatie is verricht indien er vóór dit tijdstip geen betaling is ontvangen. Maar de fiscus staat toe dat de leverancier/dienstverrichter de voorschotfactuur al vroeger opneemt in de btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de voorschotfactuur is uitgereikt. Deze tolerantie zorgt er dus voor dat de rapportering en boekhoudkundige verwerking van voorschotfacturen dezelfde blijft zoals onder de oude regeling (vóór 2013).
3de tolerantie: opname in de btw-aangifte van de afnemer
De afnemer kan volgens de nieuwe regeling de verschuldigde btw pas recupereren wanneer de voorschotfactuur is betaald of wanneer de prestatie is verricht. Ook hij mag van de fiscus de btw al opnemen, en dus de btw volgens de normale regels aftrekken, in zijn btw-aangifte met betrekking tot de periode waarin de voorschotfactuur is uitgereikt, ook al is de prestatie nog niet verricht en heeft hij de voorschotfactuur nog niet betaald.
Hij moet dan wel kunnen aantonen dat de btw effectief opeisbaar is geworden (door een betaling van de voorschotfactuur, of doordat de prestatie is verricht als vóór dit tijdstip geen betaling is ontvangen) binnen de drie maanden vanaf het einde van de maand waarin de voorschotfactuur is uitgereikt (de windowperiode). Kwartaalaangevers hebben in feite tijd tot het einde van het kwartaal waarin de windowperiode verstrijkt om de effectieve opeisbaarheid van de btw aan te tonen. Bv. als aan een kwartaalaangever een voorschotfactuur is uitgereikt in augustus 2015 en hij maakt gebruik van deze tolerantie, dan verstrijkt de windowperiode eind december 2015. Als de afnemer het bewijs kan leveren dat de btw binnen die periode opeisbaar is geworden, dan hoeft hij geen enkele correctie te doen in zijn btw-aangifte.
Verstrijkt deze periode zonder dat de btw effectief opeisbaar is geworden, dan moet de afnemer de met betrekking tot de voorschotfactuur afgetrokken btw terugstorten in zijn btw-aangifte voor het aangiftetijdvak waarin de windowperiode is verstreken.
Ontvangt de afnemer een creditnota met btw voor een voorschotfactuur waarvoor hij de btw onmiddellijk had afgetrokken op basis van deze tolerantie, dan moet hij de gecrediteerde btw onmiddellijk terugstorten zonder het einde van de windowperiode af te wachten.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.003, 7 oktober 2014

Groothandelaars bouwmaterialen ontheven van factureringsplicht

In principe moeten ondernemingen geen factuur uitreiken voor goederenleveringen aan particulieren. De wetgeving voorziet echter in een aantal specifieke gevallen waarin er toch een factuur moet worden uitgereikt voor handelingen met particuliere klanten. Zo moeten groothandelaars (voortbrengers- of grossierbedrijven) in principe voor elke levering een factuur uitreiken, en dit ongeacht de hoedanigheid van de klant of de grootte van het bedrag.
De administratie staat sinds lang toe dat een groothandelaar toch geen factuur moet uitreiken voor verkopen aan particulieren wanneer:

de onderneming uit twee bedrijfsafdelingen in de zin van artikel 11 Wbtw bestaat, en;
binnen de onderneming wordt onafhankelijk van elkaar zowel een “groothandel” als een “kleinhandel” uitgebaat die, vanuit technisch oogpunt, beide in staat zijn door eigen middelen te functioneren.

Maar omdat dergelijke opsplitsing in twee bedrijfsafdelingen voor veel groothandelaars in bouwmaterialen onmogelijk is en er zich bovendien vaak praktische problemen stellen bij de factureringsverplichting aan particulieren, versoepelt de administratie de voorgaande uitzondering op de factureringsplicht.
Zo zijn groothandelaars in bouwmaterialen vanaf nu niet langer verplicht een factuur uit te reiken voor goederenleveringen aan particuliere klanten wanneer de volgende voorwaarden gezamenlijk vervuld zijn:

de natuurlijke persoon moet de goederen ter plekke komen afhalen;
er moet een leveringsbon worden uitgereikt met minstens volgende vermeldingen:

de datum;
opeenvolgende nummering genomen uit een ononderbroken reeks;
benaming van de groothandelaar in bouwmaterialen, het adres en het btw-identificatienummer;
een volledige en correcte omschrijving van de goederen;
de geleverde hoeveelheden;
totaal bedrag per product;
totaal te betalen bedrag;

een dubbel van de leveringsbon moet door de groothandelaar bewaard worden en is een verplicht verantwoordingsstuk voor de inschrijvingen in het dagboek van ontvangsten;
het maximumbedrag van de totale bestelling van bouwmaterialen bedraagt 500 euro (incl. btw);
de levering moet gevolgd worden door de onmiddellijke betaling voor het volledige bedrag via een betaalterminal, m.a.w. op moment van afhalen dient de betaling te gebeuren;
een handelaar in bouwmaterialen zal van deze gunstregeling worden uitgesloten wanneer niet zeer strikt voldaan wordt aan alle bovenvermelde voorwaarden, vb. wanneer zou blijken dat de bestelling wordt opgesplitst over verschillende leveringsbonnen ten einde het maximumbedrag van 500 euro (incl. btw) niet te overschrijden.

Let wel, deze tolerantie vindt geen toepassing wanneer er omwille van een andere wettelijke bepaling toch een factuur moet worden uitgereikt voor leveringen aan particulieren, zoals dit het geval is voor:

leveringen van goederen aan natuurlijke personen bestemd voor de oprichting van een gebouw waarvoor de aangifte nieuwbouwwaarde moet worden ingediend (artikel 64, § 4 Wbtw);
leveringen die betrekking hebben op goederen die, gelet op de aard ervan, de wijze waarop zij worden aangeboden, de verkochte hoeveelheden of de toegepaste prijzen, kennelijk bestemd zijn voor een economisch gebruik;
leveringen van goederen van de soort waarin de verkrijger handel drijft of die hij normaal bestemt voor de uitoefening van zijn economische activiteit.

Groothandelaars in andere goederen dan bouwmaterialen kunnen overwegen om op basis van deze beslissing en onder dezelfde voorwaarden, een individuele ontheffing van factureringsplicht te vragen aan de administratie.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 125.414, 8 oktober 2014

De btw-maatregelen in het regeerakkoord

De regering Michel I besteedt in haar regeerakkoord ook aandacht aan btw en douane & accijnzen. Hierna een overzicht van de voorgestelde maatregelen:
1. Verlaagd btw-tarief renovatie
Omvorming, renovatie, herstelling en onderhoud van gebouwen die volledig of hoofdzakelijk als privéwoning worden gebruikt, zal enkel nog aan het verlaagd tarief van 6% onderworpen zijn, wanneer deze woning minstens 10 jaar in gebruik is genomen, en niet vijf jaar zoals vandaag het geval is.
2. Verbreding van de belastbare basis
De regering zal de btw-vrijstellingen opgenomen in artikel 44 van het Btw-wetboek nader bekijken en beoordelen welke van deze vrijstellingen eventueel afgeschaft kunnen of strikter toegepast moeten worden. Zo is reeds beslist dat esthetische chirurgie en behandeling welke om medische redenen niet vereist is, niet langer van btw vrijgesteld zal zijn. Het Europese Hof van Justitie heeft in het verleden al gesteld dat de vrijstelling enkel geldt voor diensten die de diagnose, de behandeling en, voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen tot doel hebben.
3. Hervorming boetestelsel
Het btw-boetesysteem en de nalatigheidsinteresten worden hervormd met als uitgangspunt de goede trouw van de btw-plichtige, in plaats van de kwade
trouw.
4. Vrijstellingsregeling kleine ondernemingen
De regering zal de mogelijkheid onderzoeken om de omzetdrempel waaronder ondernemingen hun omzet kunnen vrijstellen van btw op te trekken van € 15.000 naar € 25.000.
5. Administratieve vereenvoudiging
De regering zal de administratieve btw-verplichtingen herbekijken in het licht van andere boekhoudkundige verplichtingen. Waar overlap bestaat zal de btw-verplichting geschrapt worden.
6. Gemengd gebruikte roerende goederen
De btw-aftrek op roerende bedrijfsmiddelen zal geëvalueerd worden.
7. Nieuwe regels voorschotfacturen / opeisbaarheid btw
Ook de btw-regels met betrekking tot de voorschotfacturen zullen geëvalueerd worden. Verwacht wordt dat op zeer korte termijn de administratie de definitieve regeling voor 2015 met betrekking tot de opeisbaarheid van btw en voorschotfacturen zal publiceren.
8. Indienings- en betalingsdatum
De regering zal in het kader van het voorstel van de Europese Commissie tot standaardisering van de btw-aangifte de bestaande verplichtingen evalueren en waar nodig te moderniseren, waaronder de indieningstermijn voor de periodieke btw-aangifte en de betalingstermijn voor de verschuldigde btw.
9. Elektronische handel
Wanneer Belgische particulieren diensten langs elektronische weg afnemen, zal vanaf 2015 hierover Belgische btw verschuldigd zijn. Het toezicht op de elektronische handel zal aanzienlijk verscherpt worden, onder meer wat de toepassing van de btw betreft.
10. Douane
Belangrijke prioriteiten voor de administratie douane zijn:

Verdere uitwerking AEO-systeem
Implementatie enkele projecten zoals System Based Approach, Entry into the Record en andere
Uitwerken pilootproject “Green Lanes”
Verdere ontwikkeling van nieuwe en relevante nationale douane-applicaties
Implementatie Single Window
Doelgerichter controleren op basis van geautomatiseerde risico-inschatting
Meer gestructureerde en proactieve interne en externe communicatie.

11. Accijnzen

Hervorming van de accijnzen op tabak
Verhoging accijnzen op diesel met toepassing cliquet-systeem
Jaarlijkse indexatie van de accijnzen (rekening houdend met risico op concurrentienadeel)

 
 

Fiscus aanvaardt 6% voor toegang tot sauna

Het verlenen van het recht op toegang tot, en de toekenning van het recht gebruik te maken van inrichtingen voor sport, cultuur of vermaak is in België onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6%.
Tot op heden werden de diensten met betrekking tot saunabaden door de administratie beschouwd als diensten inzake persoonsverzorging onderworpen aan het standaardtarief van 21%.
Het Hof van Cassatie stelde echter begin dit jaar dat een sauna wel degelijk een inrichting voor vermaak is en dat bijgevolg terecht de inkomgelden aan 6% werden onderworpen.
De centrale diensten van de btw-administratie laten nu in een beslissing weten dat het administratieve standpunt wordt aangepast.
Wanneer de klanten louter een recht op toegang tot de sauna-inrichting krijgen en daarbij gebruik mogen maken van de eigenlijke sauna-inrichting en haar accommodaties (saunacabines, douches, voetbaden, rustruimten, stoombaden, bubbelbaden, wisselbaden, kruidenbaden, zwembaden, infraroodcabines -infraroodsauna-  en toestellen om zelfstandig en zonder begeleiding te fitnessen), dan is deze prestatie onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6%. Of het een publiek toegankelijke sauna, dan wel een privésauna is, speelt in deze geen enkele rol.
Vraagt men een afzonderlijke prijs voor de verhuur van bijhorigheden zoals slippers en badlinnen (handdoeken, badlaken en badjas) die nodig zijn in het kader van een saunagang, dan is deze als bijkomstig bij de toegang tot en het gebruik van de sauna onderworpen aan het verlaagd tarief van 6%.
Andere diensten en goederenlevering moeten hun eigen tarief volgen, zoals onder meer:

het verschaffen van gemeubeld logies met of zonder ontbijt (toepasselijk btw-tarief weliswaar ook 6 %, maar dan op basis van rubriek XXX van tabel A, van de bijlage bij het K.B. nr. 20);
het verschaffen van spijs en drank in omstandigheden voor het verbruik ter plaatse (toepasselijk btw-tarief van 12 % t.a.v. spijzen en 21 % t.a.v. dranken);
diensten van schoonheidssalons zoals gelaatsverzorging, pedicure, manicure, handverzorging en ontharing (toepasselijk btw-tarief van 21 %);
individuele behandelingen zoals massages door masseurs (lichaams-, gelaats- en hoofdhuidmassages) en behandelingen met pakkingen (individuele thermale behandelingen onderworpen aan het btw-tarief van 21 %);
de toekenning van het recht gebruik te maken van een zonnebank (toepasselijk btw-tarief van 21 %);
diensten die verder gaan dan louter het verlenen van het recht op toegang tot en het recht gebruik te maken van de eigenlijke sauna-inrichting en de hiervoor bedoelde accomodaties van een uitgebreide sauna-inrichting (b.v aqua aerobics classes en dergelijke aquasporten in groepsverband onder leiding van een instructeur);
de verkoop van schoonheidsproducten (onderworpen aan het btw-tarief van 21 %).

Biedt men zowel de toegang tot en het gebruik van de sauna als de voormelde andere diensten aan voor een enige prijs, dan moet die prijs worden uitgesplitst om de toegang tot en het gebruik van de sauna aan 6% te kunnen onderworpen. Zonder uitsplitsing is immers 21% btw verschuldigd over de gehele prijs.
En als de toegang tot en het gebruik van een sauna slechts bijkomstig deel uitmaakt van een complexe overeenkomst die hoofdzakelijk andere diensten tot voorwerp heeft, dan geldt uiteraard het btw-tarief van toepassing op deze andere diensten.
Btw-plichtigen die teruggaaf willen vragen van de 15% btw die ze de afgelopen jaren hierover ten onrechte hebben afgedragen, moeten er rekening mee houden dat de fiscus zich tegen dergelijke teruggaaf zal verzetten tenzij wordt aangetoond dat ze de teveel afgedragen btw ook effectief aan de klanten terugstorten, wat in de praktijk niet zo goed als onmogelijk zal zijn. Nochtans zijn er ook andere argumenten die de teruggaaf van de teveel afgedragen btw wel zouden kunnen rechtvaardigen.
Btw-plichtigen die over deze teruggaaf meer informatie of bijstand willen, kunnen uiteraard bij ons terecht.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.122,26 augustus 2014

Fiscus stelt einde aan 6% op aankoop gerenoveerde appartementen

Verkoopt een projectontwikkelaar een ‘nieuw’ appartement, en desgevallend ook het daarbij horend terrein, dan moet hij aan zijn koper 21% btw aanrekenen over de verkoopprijs voor zowel het gebouw als het daarbij horend terrein.
Met ingang van 1 januari 2007 voerde de wetgever een verlaagd tarief van 6% in voor de afbraak en heropbouw van gebouwen in bepaalde stadsgebieden. Dit leidde tot bepaalde constructies waarbij een oud gebouw onder toepassing van het registratierecht (in Vlaanderen 10%) eerst in onverdeeldheid werd verkocht aan de toekomstige eigenaars van de appartementen die tot stand worden gebracht door de verbouwing. Vervolgens sloten deze kopers met de verkoper van het oude gebouw, of een daarmee verbonden onderneming, een overeenkomst voor de afbraak van het oude gebouw en de wederopbouw van een appartementsgebouw. Over deze werken moeten de kopers slechts 6% btw betalen wanneer het gebouw in één van de 32 bij KB vastgelegde steden is gelegen (in 2009 en 2010 kon de afbraak en heropbouw van een eender waar in België gelegen woning van dit verlaagd tarief genieten).
Het is dan ook duidelijk dat wanneer een projectontwikkelaar een oud gebouw aankoopt om er een ‘nieuw’-project bestemd voor de verkoop op te realiseren, hij aan zijn kopers in principe 21% btw moet aanrekenen. Maar door eerst het oude gebouw en de grond met registratierecht te verkopen aan een onverdeeldheid voor wie hij vervolgens de afbraak en wederopbouw van de appartementen verricht aan 6%, vermijdt de projectontwikkelaar dat hij aan zijn kopers 21% btw moet aanrekenen over de volledige verkoopprijs voor de appartementen en de grondaandelen.
Dat de administratie zich niet zou neerleggen bij deze handelswijze, alhoewel sommige projectontwikkelaars voor dergelijke structuren reeds een fiscaal akkoord hadden gekregen, stond in de sterren geschreven. Ook wij verwittigden reeds voor dergelijke constructies, onder meer op ons klantenseminarie van juni 2013.
In een nieuwe beslissing stelt de administratie vanaf nu een einde aan voormelde praktijk. Er zal dus op (ver)nieuwbouwprojecten 21% btw verschuldigd zijn wanneer:

de verkoper van het oude gebouw en de uitvoerder van de afbraak en heropbouw dezelfde persoon zijn, of
de verkoper van het oude gebouw en de uitvoerder van de afbraak en heropbouw met elkaar verbonden ondernemingen zijn, en
uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat de bedoeling van de partijen bestaat uit de verkoop van een nieuw gebouw in zijn toekomstige staat van afwerking (verkoop op plan). Dit is volgens de fiscus onder meer het geval wanneer de opsplitsing van de verkoop van het oude gebouw aan de onverdeeldheid  overeenstemt met de oppervlakte-aandelen van de nieuwe appartementen.

Projectontwikkelaars die een akkoord hebben gekregen voor de toepassing van de nu gecontesteerde werkwijze, moeten zich geen zorgen maken. De fiscus houdt zich aan het akkoord dat zij gegeven heeft voor alle projecten die werden uitgevoerd onder dekking ervan, en ook voor alle volgende projecten die door die projectontwikkelaar werden uitgevoerd onder identieke omstandigheden als die welke in het akkoord zijn opgenomen. Voor gebouwen die op 27 mei 2014, de datum waarop dit nieuwe standpunt werd gepubliceerd, nog niet zijn verkocht (compromis is voldoende) zullen dergelijke akkoorden echter niet meer van toepassing zijn.
Vraag is of de fiscus voor de omschreven projecten die in het verleden werden uitgevoerd zonder dekking van een fiscaal akkoord, daadwerkelijk nog zal overgaan tot regularisaties. Er zou immers een ongelijke fiscale behandeling kunnen ontstaan tussen handelingen die onder identieke omstandigheden werden verricht, afhankelijk van het feit of er al dan niet een individueel fiscaal akkoord werd afgesloten.
Fisconetplus, Beslissing nr. E.T. 120.125, 13 mei 2014

WCO: gecrediteerde btw moet (deels) worden teruggestort

Wanneer hun schuldvordering geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan, kunnen btw-plichtigen teruggaaf vragen van de daarin begrepen btw die ze aan hun klanten hebben aangerekend. Deze teruggaaf wordt geregeld door artikel 77, § 1, 7° Wbtw en ontstaat op het tijdstip waarop de oorzaak ervan zich voordoet. Voor verloren gegane schuldvorderingen is dit het moment waarop het verlies van de schuldvordering als zeker mag worden beschouwd. Dit hangt af van de omstandigheden eigen aan ieder geval.
In geval van faillissement van de schuldenaar voorziet artikel 3 van het KB nr. 4 dat deze btw-teruggaaf ontstaat op de datum van het vonnis van faillissementsverklaring. Op dat tijdstip wordt immers geacht dat het verlies van de schuldvordering vaststaat.
Bij toepassing van de Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen ontstaat de vordering tot btw-teruggaaf in hoofde van de schuldeiser op de datum van de homologatie door de rechtbank, voor wat betreft de schuldverminderingen opgetekend in het reorganisatieplan opgemaakt naar aanleiding van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord.
De schuldeiser die teruggaaf wil van de btw begrepen in de schuldvermindering zoals die werd opgenomen in het reorganisatieplan, moet aan de schuldenaar een verbeterend stuk uitreiken ten bedrage van deze schuldvermindering, en met vermelding van het btw-bedrag waarvan de schuldeiser teruggaaf wil bekomen. De schuldenaar moet, indien en in de mate dat hij deze btw oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht, deze btw aan de Staat terugstorten.
Dit in tegenstelling tot wat voorzien is ingeval van faillissement. Daar hoeft de schuldeiser geen verbeterend stuk uit te reiken, noch moet de schuldenaar de btw terugstorten die hij oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht en die door de schuldeiser wordt teruggevraagd (Btw-handleiding, randnr. 549).
Ondervraagd of bij verlies van een deel of de gehele schuldvordering in geval van het voormalige ‘gerechtelijk akkoord’ de gecrediteerde btw door de schuldenaar moet worden teruggestort, antwoordde de minister van Financiën dat hij hiervoor eerst advies zou vragen aan de minister van Justitie (Vraag nr. 353, Fournaux, 23 mei 2000).
In een nog te publiceren beslissing stelt de administratie nu dat deze btw wel degelijk moet worden teruggestort, maar omdat bij een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord ook de administratie gebonden is door de goedgekeurde gedeeltelijke schuldvermindering, mag de schuldenaar deze terug te storten btw opnieuw recupereren ten belope van het percentage van de schuldvermindering van toepassing op de oorspronkelijke schuldvordering, ook al werd in het reorganisatieplan voor de schulden aan de Belgische Staat een ander percentage voor schuldvermindering voorzien.
Stel: voor onderneming A wordt in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord een reorganisatieplan goedgekeurd dat voorziet in een schuldvermindering van 1/3. Leverancier B wenst de btw begrepen in het verloren gegane gedeelte van zijn schuldvordering op A, te recupereren. B moet dan een creditnota uitreiken aan A voor 1/3 van de vordering, uitgesplitst over maatstaf van heffing en btw. Indien de oorspronkelijke factuur door B werd opgemaakt voor een bedrag van 3.000 euro + 630 euro btw, zal B nu een creditnota opmaken voor  1.000 euro + 210 euro btw.
Verwerking in de btw-aangiftes:

Bij B (schuldeiser):

1.000 euro in rooster 49
210 euro in rooster 64
 

Bij A (schuldenaar):

– 1.000 euro in rooster 81, 82 of 83
1.000 euro in rooster 85
210 euro in rooster 63
70 euro in rooster 62 (1/3 van de btw-schuld opgenomen in rooster 63, zijnde het gedeelte waarmee de btw-schuld aan de Staat ingevolge het reorganisatieplan wordt verminderd).

Zelfs indien het reorganisatieplan voorziet in een ander percentage (bv. 20%) van schuldvermindering voor openstaande schulden bij de Belgische Staat, blijft voormelde van toepassing.
Nog vragen?
jurgen@btw-lijn.be
tel. 0477 700 492