Auteur: admin.btwlijn

Btw over opstalrecht wanneer ontwikkelaar appartement afstaat aan opstalgever

In het kader van projectontwikkeling​ gebeurt het geregeld dat een grondeigenaar aan een ontwikkelaar een opstalrecht verleend om appartementen en/of woningen te bouwen. In ruil daarvoor krijgt de grondeigenaar dan één of meerdere appartementen en/of woningen.
De afstand van die appartementen en/of woningen is in feite een aannemingswerk dat door de projectontwikkelaar wordt verricht voor de opstalgever.
Over deze werken is minstens btw verschuldigd over de ‘normale waarde’ (artikel 36 Wbtw). Maar volgens artikel 26 is de btw verschuldigd over alles wat de dienstverrichter in de plaats voor zijn dienstverlening verkrijgt of moet verkrijgen.
Volgens de fiscus, en hierin gevolgd door het Hof van Beroep te Gent, moet de btw over deze aannemingswerken berekend worden over de waarde van de door de opstalgever gegeven opstalrecht, in voorkomend geval verhoogd met een opleg in geld die de opstalgever aan de projectontwikkelaar verschuldigd is.
Voor het Hof is het duidelijk dat de opstalgever het opstalrecht nooit zou geven zonder dat de projectontwikkelaar één of meerdere gebouwen zou oprichten voor de opstalgever. Beide overeenkomsten vormen dan ook één geheel volgens het Hof.
HvB Gent, 1 december 2015
 
Fiscooloog, 2016, 1473/12, S. Van Crombrugge, 20 april 2016

Kamer keurt nieuwe vrijstellingsregeling voor KDV’s goed

Op 12 mei keurde de Kamer het wetsontwerp goed dat de btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen wijzigt.
Te ruim omdat België toestaat dat de leden aan wie met vrijstelling diensten doorgerekend kunnen worden toch recht op aftrek mogen hebben (niet meer dan 10%).
Te strikt omdat de doorrekening van diensten aan leden enkel was vrijgesteld van btw voor zover die diensten niet aan niet-leden worden verstrekt en de leden eenzelfde soort van werkzaamheid moeten uitoefenen ofwel moeten behoren tot eenzelfde financiële, economische, professionele of sociale groep.
Het wetsontwerp schrapt het KB nr. 43 waarin de toepassingsvoorwaarden van deze vrijstelling waren opgenomen. De voorwaarden worden nu in het nieuwe artikel 44, § 2bis opgenomen omdat deze een normatief karakter hebben en verder gaan dan louter eenvoudige uitvoeringsmaatregelen.
Zullen volgens de nieuwe tekst van artikel 44, § 2bis Wbtw vanaf 1 juli 2016 Wbtw vrijgesteld zijn van btw, de diensten verricht aan hun leden door zelfstandige groeperingen van personen onder de volgende voorwaarden:

​de leden van de groepering oefenen op geregelde wijze een activiteit uit die op grond van dit artikel is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. De vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden niet belastingplichtig zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van de leden;
de activiteiten van de groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. Indien de groepering ook handelingen verricht aan niet-leden, vertegenwoordigen de handelingen verricht aan haar leden een overwegend deel van de activiteit van de groepering;
de aan ieder lid aangerekende vergoeding of retributie vertegenwoordigt enkel de terugbetaling van zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven;
de vrijstelling leidt niet tot concurrentieverstoring.

 
Verduidelijkingen van de wetgever bij deze voorwaarden
1ste voorwaarde
De leden mogen belaste handelingen stellen, maar de vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor ze niet btw-plichtig zijn, moeten geregeld worden verricht en een overwegend deel van de activiteit van de leden vertegenwoordigen.
2de voorwaarde
De btw-vrijstelling voor de door de KDV verrichte handelingen kan enkel van toepassing zijn op diensten (de afgifte van een goed is toegestaan indien dit noodzakelijk en duidelijk bijkomstig is bij de dienstverlening).
Bovendien viseert de vrijstelling enkel die diensten welke direct nodig zijn voor de vrijgestelde of niet btw-plichtige handelingen van de leden. Hieronder moet worden verstaan: de diensten die specifiek verbonden zijn met de vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteiten van de leden en die een onontbeerlijke input vormen voor het verstrekken van die activiteiten.
Bestemt het lid de voor hem door de KDV verrichte diensten enerzijds voor zowel zijn vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteit als voor zijn belaste activiteit, dan is de gehele dienst volgens de normale regels aan de btw onderworpen. Wanneer de KDV het gedeelte van de dienst dat het lid bestemt voor zijn vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteit afzonderlijk aanrekent, is deze gedeeltelijke doorrekening alsnog van btw vrijgesteld.​
Het verschaffen van spijs en drank aan het personeel van de leden, diensten verricht voor de privédoeleinden van de leden, enz. worden niet aangemerkt als direct nodig voor de vrijgestelde of niet-btw-plichtige handelingen van de leden.
De KDV mag ook aan derden diensten verrichten, maar deze zullen voormelde vrijstelling niet genieten en dus volgens de normale regels aan de btw worden onderworpen. Bovendien moeten de vergoedingen of retributies die de KDV van niet-leden ontvangt onder de 50% haar totale ontvangsten blijven, anders zal haar gehele activiteit aan de btw onderworpen worden.
3de voorwaarde
Volgens de wetgever kan niet worden aanvaard dat de KDV, met het oog op het systematisch maken van winst, haar diensten voor niet-leden aan andere voorwaarden verricht, dan voor haar leden. Dit zou niet verenigbaar zijn met de doelstelling waarvoor een KDV kan worden opgericht, met name de besparing van kosten voor de vrijgestelde of niet-btw-plichtige activiteiten van haar leden.
Als de KDV voormelde voorwaarde niet naleeft, is haar gehele activiteit volgens de normale regels aan de btw onderworpen.
4de voorwaarde
Deze moet volgens de wetgever door de administratie geval per geval worden onderzocht.
 
Definitie van een KDV​​
Het tweede lid van het nieuwe artikel 44, § 2bis Wbtw definieert het begrip ‘zelfstandige groepering van personen’. Hieronder moet worden verstaan:

de vereniging met rechtspersoonlijkheid;
de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die onder een eigen benaming als afzonderlijke vereniging of groepering tegenover haar leden en tegenover derden optreedt.​

 
Openbaarmaking aan de fiscus
Binnen de maand na aanvang van haar activiteit, moet de KDV daarvan aangifte doen bij het bevoegd btw-controlekantoor. De bedoeling hiervan is volgens de wetgever iedere vorm van discriminatie te voorkomen en een betere controle van deze groeperingen en hun leden mogelijk te maken.
Binnen diezelfde termijn moet de KDV aan het bevoegde btw-controlekantoor een lijst voorleggen van haar leden en van de aard van hun activiteit. Wijzigt de samenstelling van de KDV of de activiteit van een lid, dan moet de KDV binnen de maand na deze wijziging de fiscus hiervan op de hoogte brengen.
KDV’s die voor één of meerdere niet-vrijgestelde handelingen als btw-plichtige zijn geregistreerd, moeten eveneens voormelde verplichtingen naleven.
En ook de KDV’s die reeds bestaan op1 juli 2016 moeten voormelde meldingsverplichtingen naleven binnen de maand.
Volgens de wetgever gelden voormelde meldingsverplichtingen evenzeer voor KDV’s die buiten België zijn gevestigd en die één of meer in België gevestigde leden hebben.
Kamer, doc54 1739/004

GKS: uitbater feestzaal mag zelfde regeling als traiteur toepassen

Exploitanten van een inrichting waar een GKS moet worden gebruikt, moeten het GKS-ticket uitreiken bij de voltooiing van de dienst, maar dit is niet altijd haalbaar (bv. voor de uitbater van een feestzaal die een huwelijksfeest verzorgt).
Daarom aanvaardt de fiscus dat er geen GKS-kasticket uitgereikt moet worden bij de voltooiing van de dienst wanneer dit praktisch niet mogelijk is, op voorwaarde dat:

de handeling op voorhand werd geregistreerd op het kassasysteem ter waarde van de offerte, bestelbon of geschatte waarde;
eventuele correcties binnen de zeven kalenderdagen na het evenement worden geregistreerd op het kassasysteem;
beide kastickets moeten worden uitgereikt aan de klant, eventueel samen met de factuur, uiterlijk op de 15de dag van de maand volgend op die waarin de dienst plaatsvond.

Vr. & Antw. Kamer, 2015-2016, 54-069, 14 april 2016, Vraag nr. 726, E. Van Hoof, 12 januari 2016​

Combiverkoop van gedrukt én digitaal dag- of weekblad: nultarief van toepassing indien gedrukte versie 20% van het geheel vertegenwoordigd

Ingevolge een ingebrekestelling door de Europese Commissie omdat België het nultarief toestaan voor online verkochte dag- en weekbladen, besliste de fiscus dat vanaf 1 januari 2016 de afzonderlijk verkochte digitale dag- en weekbladen, tijdschriften en artikelen onderworpen zijn aan het standaard btw-tarief van 21% (beslissing nr. E.T. 128.250 van 30 november 2015).
Uitgevers die vóór 2016 van de fiscus een principieel akkoord (machtiging) hadden gekregen voor de toepassing van het nultarief voor dag- en weekbladen, mochten dit nultarief eveneens toepassen op de verkoop van online dag- of weekbladen, voor zover de in die machtigingen uiteengezette voorwaarden cumulatief vervuld zijn.
Door voormelde beslissing moeten deze machtigingen gewijzigd worden omdat het btw-nultarief vanaf 1 januari 2016 enkel nog van toepassing is op de digitale reproducties van dag- en weekbladen, voor zover die reproducties niet afzonderlijk worden verkocht maar deel uitmaken van een combinatieverkoop, meer bepaald een gezamenlijk aanbod van zowel het gedrukte als het digitale dag- of weekbladen voor een niet gesplitste prijs (alle edities op papier worden aangeboden aan de lezer). Het gaat dan om de verkoop van een abonnement of vergelijkbare formule waarin:

​zowel de gedrukte als de digitale reproductie van de volledige gedrukte versie is begrepen;
aan de abonnee geen mogelijkheid tot ‘opt out’ en/of ‘opt in’ voor de gedrukte versie wordt geboden.

Maar ook in het geval waar de lezer kan kiezen voor een ‘opt out’ of een ‘opt in’ voor de gedrukte versie, aanvaardt de fiscus de verdere toepassing van het nultarief op de niet gesplitste prijs, op voorwaarde dat de uitgever in zijn algemene voorwaarden, zoals die op het tijdstip van intekening op het abonnement van toepassing zijn, een specifieke clausule opneemt die de modaliteiten van de ‘opt out’ en ‘opt in’ vastleggen.
En de uitgever mag zelfs het nultarief blijven toepassen op de niet gesplitste verkoop waarbij niet alle edities op papier worden aangeboden aan de lezer, wanneer de combinatieverkoop kadert in een abonnement of vergelijkbare formule, waarbij:

​de lezer intekent op een combinatie van zowel bepaalde edities op papier als de volledige digitale reproductie van het dag-of weekblad;
en de niet gesplitste prijs van het abonnement of vergelijkbare formule voor minstens 20% betrekking heeft op de gedrukte versie die de lezer ontvangt (de “20%-norm”);
er geen mogelijkheid tot ‘opt out’ en/of ‘opt in’ voor de papieren versie aan de leze wordt geboden.

De hiervoor vermelde ‘20%-norm’ wordt geacht te zijn vervuld in de volgende gevallen, en blijft dus het nultarief van toepassing op de niet gesplitste prijs:

​voor dagbladen: wanneer voor de duur van het gezamenlijk aanbod, de volledige weekendedities van het dagblad op papier worden geleverd aan de lezer;
voor weekbladen, wanneer per jaarabonnement, minstens 8 volledige edities op papier worden geleverd aan de lezer.

Valt de gezamenlijke verkoop van zowel de gedrukte als de digitale versie van het dag- of weekblad niet onder één van beide voormelde specifieke gevallen, dan moet effectief berekend worden of aan de 20%-norm is voldaan. Dit zal het geval zijn wanneer minstens 20% van de niet gesplitste prijs gelijk is aan of meer bedraagt dan 20% van 75% van de prijs in de losse verkoop (de prijs vermeld op het dag- of weekblad). Om deze vergelijking te kunnen maken, zal men voor de periode van het abonnement de losse verkoopprijs van elk in het abonnement begrepen gedrukte nummer moeten samentellen.​
De fiscus voorziet eveneens in enkele overgangsmaatregelen die uitgevers tijdelijk toestaan het nultarief verder toe te passen op volledige of quasi volledige digitale abonnementen, wanneer de btw opeisbaar is geworden na 31 december 2015 (tot dan gold immers het nultarief ook voor digitale reproducties van een dag- of weekblad), en onder de voorwaarde dat alle vóór 1 januari 2016 geldende voorwaarden voor de toepassing van het nultarief vervuld zijn:

abonnementen beëindigd vóór 1 april 2016: het nultarief is van toepassing;
abonnement van bepaalde duur afgesloten vóór en nog steeds lopende op 1 april 2016: voor zover de btw uiterlijk op 30 september 2017 opeisbaar wordt, is het nultarief van toepassing. Wordt de btw opeisbaar na 30 september 2017, dan is het normaal tarief (21%) van toepassing;
abonnement van onbepaalde duur afgesloten vóór en nog steeds lopende op 1 april 2016: voor zover de btw opeisbaar wordt vóór 1 april 2016, is het nultarief van toepassing. Wordt de btw opeisbaar na 31 maart 2016 is het normale btw-tarief (21%) van toepassing;
abonnement afgesloten na 31 maart 2016: de overgangsregeling is niet van toepassing en het normale btw-tarief (21%) is van toepassing. Het is hier van geen enkel belang of het een abonnement van bepaalde of onbepaalde duur betreft.

Beslissing nr. E.T. 124.217, 2 mei 2015 (niet gepubliceerd)​

De btw-gevolgen van de wijzigingen in het douanewetboek

Vanaf 1 mei is op Europees niveau een nieuw douanewetboek in voege getreden. Bepaalde wijzigingen aan de oude regeling hebben ook hun impact op het vlak van btw. Onderstaande bepalingen zijn dan ook van toepassing vanaf 1 mei 2016.
Levering met vrijstelling wegens uitvoer
Een levering waarbij de goederen worden uitgevoerd buiten de EU, is onder meer vrijgesteld van btw in de volgende gevallen:

​de uitvoer van de goederen gebeurt door of voor rekening van de verkoper;
de uitvoer van de goederen gebeurt door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper.

In beide gevallen treedt voor de btw de leverancier op als ‘uitvoerder’, aangezien hij voor zijn goederenlevering de btw-vrijstelling wegens uitvoer toepast.
Voor de nieuwe douanewetgeving is de uitvoerder de persoon die rechtstreeks betrokken is bij het vervoer van de goederen buiten de EU.
Bij een levering waarbij de koper de goederen komt of laat ophalen bij de leverancier in België om ze vervolgens uit te voeren is de uitvoerder:

voor btw, de leverancier aangezien hij de btw-vrijstelling toepast;
voor douane, de koper aangezien hij rechtstreeks betrokken is bij het vervoer buiten de EU.

Op het uitvoerdocument zal in vak 2 de uitvoerder op het vlak van douane vermeld moeten worden. Gelet op het belang van een uitvoerdocument op naam van de leverancier als onderdeel in de bewijslast van de uitvoer van de goederen in het kader van hun verkoop, werd beslist dat voortaan in geval van uitvoer steeds de naam en btw-nummer van de leverancier vermeld moeten worden in vak 44 van de aangifte ten uitvoer, ongeacht of de leverancier, dan wel iemand anders in vak 2 als uitvoerder van datzelfde formulier is opgenomen. De vermelding van het btw-nummer is niet verplicht wanneer die leverancier een buiten de EU gevestigde onderneming is die in geen enkele lidstaat van de EU voor de btw is geïdentificeerd.
Regeling ‘behandeling onder douanetoezicht’
De douaneregeling ‘behandeling onder douanetoezicht’ wordt opgenomen in de regeling ‘actieve veredeling’. Voor btw lag het verschil erin dat wanneer goederen bij binnenkomst in de EU onder de regeling ‘behandeling onder douanetoezicht’ werden geplaatst, de invoer-btw toch op dat moment verschuldigd was (de goederen zijn immers bestemd voor de EU-markt). Bij een plaatsing onder de regeling ‘actieve veredeling’ werd de invoer-btw geschorst omdat de goederen bestemd zijn voor wederuitvoer.
In feite verdwijnt de regeling behandeling onder douanetoezicht en voor de houders van deze vergunning zal het gebruik ervan beschouwd worden als actieve veredeling met schorsing (ook de regeling actieve veredeling met teruggaaf verdwijnt), waardoor sinds 1 mei 2016 de invoer-btw onder deze vergunningen ook wordt geschorst voor goederen die na behandeling bestemd zijn voor de EU-markt.
De beslissing vermeldt​ niets over het toe te passen tarief wanneer de btw achteraf alsnog verschuldigd wordt, maar we vermoeden dat de fiscus steeds het btw-tarief zal toepassen bij de onttrekking van de goederen aan de schorsingsregeling.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.169, 20 mei 2016

Verlaagd tarief van 6% voor schoolgebouwen ook voor containerklassen

Op 1 januari 2016 werd een verlaagd btw-tarief van 6% ingevoerd voor schoolgebouwen (rubriek XL van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20).​
In haar beslissing nr. E.T.129.073 van 27 januari 2016, verduidelijkte de fiscus wat onder het begrip ‘schoolgebouwen’ moet worden verstaan. Behalve het gebouw zelf vallen hier ook onder: de afsluitingen, de (overdekte) speelplaats met inbegrip van de toestellen voor sport en vermaak die zijn ingelijfd bij de grond, het sportterrein, de fietsenstalling, de parking, de toegangsweg, de serre enz. die deel uitmaken van het terrein waarop het schoolgebouw is opgericht.
In een nieuwe beslissing stelt de fiscus dat ook de verkoop of de verhuur van modulaire klasunits (voor zover er geen btw-vrijstelling van toepassing is) voormeld verlaagd btw-tarief van 6 % kunnen genieten.
Onder modulaire klasunits moet voor de toepassing van dit verlaagd tarief worden verstaan:

​demonteerbare en/of verplaatsbare lokalen
die bestaan uit geprefabriceerde cellen (containers welke bij plaatsing gewoonlijk worden samengevoegd);
die worden verkocht of verhuurd om hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het school- of universitair onderwijs dat op grond van artikel 44, § 2, 4°, a) Wbtw is vrijgesteld
die worden geplaatst op het terrein van de onderwijsinstelling die de klasunits koopt of huurt.

Het is daarbij niet van belang of deze klasunits door of voor rekening van de verkoper of verhuurder worden geplaatst. Zo kan bijvoorbeeld de levering van niet-geïnstalleerde modulaire klasunits aan een school het btw-tarief van 6 % genieten, wanneer die school de aangekochte klasunits laat plaatsen door een andere btw-plichtige dan de verkoper.
De loutere plaatsing van de modulaire klasunits door een aannemer kan eveneens het voormelde verlaagd btw-tarief van 6 % genieten.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.882, 9 mei 2016​

Fiscus verduidelijkt btw-vrijstelling voor homeopathie en accupunctuur

Het nieuwe artikel 44, § 1 Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor de diensten die de volgende personen verrichten in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid :

artsen, tandartsen en kinesitherapeuten (met uitzondering van de ingrepen met een esthetisch karakter waarvoor geen tegemoetkoming van het RIZIV is voorzien);
vroedvrouwen, verpleegkundigen en zorgkundigen;
beoefenaars van een erkend en gereglementeerd paramedisch beroep met betrekking tot hun diensten van paramedische aard die zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

In een nieuwe administratieve beslissing bevestigt de fiscus haar standpunt dat aangezien homeopaten en acupuncturisten geen apart erkende en gereglementeerde medische of paramedische beroepen​ zijn, hun diensten in principe niet onder de btw-vrijstelling van artikel 44, § 1 Wbtw​ vallen.
Maar worden deze diensten op het gebied van de homeopathie en de acupunctuur verstrekt door een arts, tandarts, kinesitherapeut, vroedkundige, verpleegkundige of zorgkundige, dan is voormelde vrijstelling wel van toepassing aangezien ze in hoofde van deze personen immers geldt voor alle verrichtingen die verband houden met de normale uitoefening van hun beroep,  en niet beperkt is tot het verstrekken van louter medische zorg.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.852, 3 mei 2016

Diëtetische behandeling door erkende diëtist steeds vrijgesteld van btw

In de huidige stand van de​ wetgeving is diëtetiek een erkend paramedisch beroep. Bijgevolg zijn de diëtetische behandelingen door erkende diëtisten vrijgesteld van btw door artikel 44, § 1, 3° Wbtw, op voorwaarde dat de behandeling opgenomen is in de RIZIV-nomenclatuur. Deze vrijstelling beperkt zich dan ook tot een vijftal prestaties die opgenomen zijn in de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen, welke dezelfde juridische waarde heeft als de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen (zie ook beslissing nr. E.T. 127.206 van 18 december 2014 welke door huidige beslissing vervangen wordt) en geldt ongeacht het aantal behandelingen dat door het RIZIV wordt terugbetaald.
Volgens de minister zijn de andere diëtetische behandelingen verstrekt door erkende diëtisten (al dan niet op doktersvoorschrift) en die bestaan uit het geven van individuele inlichtingen en raad in verband met vermageringskuren of afslankingsprogramma’s, ook van btw vrijgesteld, maar dan onder de noemer ‘gezinsvoorlichting’ zoals opgenomen in artikel 44, § 2, 5° Wbtw (vraag nr. 7720, B. Dispa​, 12 januari 2016).
De administratie bevestigt dit standpunt en stelt bovendien dat alle andere diëtetische behandelingen, zoals bijvoorbeeld het geven van advies in geval van ondervoeding, eveneens onder deze vrijstelling vallen indien ze worden verstrekt door een erkende diëtist.
Deze vrijstelling geldt niet voor:

het geven van voordrachten en/of workshops (eventueel wel vrijgesteld door artikel 44, § 2, 8° Wbtw);
de verkoop van onder meer voedingssupplementen, maaltijdvervangers en proteïnepreparaten.

Voor de aan btw onderworpen handelingen van diëtisten kan uiteraard ook beroep worden gedaan op de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw).
Bij deze beslissing kunnen toch enkele kanttekeningen gemaakt worden:

de fiscus staat de vrijstelling voor diensten inzake gezinsvoorlichting blijkbaar enkel toe indien de diëtist erkend is, ook al is dergelijke voorwaarde niet in dat artikel zelf opgenomen (in het verleden werd al beslist dat deze vrijstelling geldt ongeacht een al dan niet erkenning van de dienstverrichter: beslissing nr. E.T. 111.653 van 22 september 2006);
er is geen enkele motivering gegeven waarom alle diëtetische behandelingen als diensten inzake gezinsvoorlichting beschouwd moeten worden;
volgens de beslissing geldt de door artikel 44 Wbtw vrijgestelde omzet niet mee voor de berekening van de omzetdrempel van € 25.000 voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, terwijl wel degelijk bepaalde door artikel 44 vrijgestelde handelingen meetellen voor deze omzetdrempel (bv. onroerende verhuur).

 
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 127.206/2, 29 april 2016

Terbeschikkingstelling personeel tussen publiekrechtelijke lichamen niet aan btw onderworpen

De fiscus aanvaardt dat een gemeente of een OCMW voor de terbeschikkingstelling van personeel aan een ander publiekrechtelijk lichaam, niet als een btw-plichtige moet worden beschouwd.
Een gemeente of een OCMW is immers geen btw-plichtige voor de handelingen die ze als overheid verricht en die geen aanleiding geven tot potentiële concurrentieverstoring (artikel 6 Wbtw). Volgens de fiscus veroorzaakt dergelijke terbeschikkingstelling geen concurrentieverstoring.
Wanneer zou blijken dat private operatoren voor de terbeschikkingstelling van personeel enig nadelig gevolg zouden ondervinden van de niet btw-plicht van de gemeente of een OCMW voor dergelijke gelijkaardige handelingen, kan de fiscus voormeld standpunt alsnog herzien.
Voormelde geldt evenzeer wanneer een gemeente of een OCMW personeel ter beschikking stelt aan andere entiteiten die door lokale besturen worden opgericht, en onder hun toezicht staan (hiervoor is het niet voldoende dat die andere entiteit prijssubsidies of werkingstoelagen van de lokale overheid ontvangt), zoals:
 

de autonome gemeentebedrijven;
de OCMW-verenigingen;
de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

 
Voormeld​ administratief standpunt vervangt de onder nr. 17 van de FAQ van de beslissing nr. E.T. 128.015 van 12 februari 2016 opgenomen zienswijze.
Voor zover voormeld standpunt niet van toepassing is op de terbeschikkingstelling van personeel in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 08.07.1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die er in hoofdzaak op gericht zijn om sociale rechten op te bouwen, is dergelijke terbeschikkingstelling vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 2° Wbtw.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 129.914, 27 april 2016

Feitelijke vereniging kan btw-nummer behouden indien haar samenstelling wijzigt

Een feitelijke vereniging is de gezamenlijke uitoefening van een activiteit door twee of meer personen, indien er geen gemeenschappelijke naam wordt gebruikt of wanneer de samenwerking geen winst nastreeft. Dergelijke feitelijke vereniging kan een burgerlijk of een handelsdoel hebben, maar heeft geen rechtspersoonlijkheid. Toch kan zij geïdentificeerd worden voor btw-doeleinden.
Wanneer de samenstelling van de leden van een dergelijke vereniging wijzigde, moest in het verleden steeds het bestaande ondernemingsnummer geschrapt worden en een nieuw worden toegekend, met als gevolg dat in zo een geval ook het btw-nummer van de vereniging wijzigde.
Vanaf nu aanvaardt de KBO dat het ondernemingsnummer van de feitelijke vereniging, en dus ook het btw-nummer, mag worden behouden wanneer haar samenstelling wijzigt, op voorwaarde dat die vereniging een overeenkomst heeft opgesteld en kan voorleggen waarin duidelijk wordt aangegeven dat een dergelijke verandering niet het einde van de feitelijke vereniging met zich meebrengt.
De feitelijke vereniging is wel verplicht om bij gewone brief (in afwachting van de aanpassing van het formulier nr. 604B) de administratie te informeren over elke verandering in de samenstelling van haar leden.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.981, 11 april 2016

Raad van State heeft geen bezwaar tegen nieuwe GKS-regeling

Na de vernietiging vorig jaar van de fameuze 10%-regel om te bepalen of het gebruik van een witte kassa al dan niet verplicht is, heeft de regering een nieuwe regeling uitgewerkt, waarbij een GKS enkel verplicht is wanneer de omzet uit restaurant- en cateringdiensten (dranken niet meegerekend) meer bedraagt dan € 25.000. Dit ontwerp van koninklijk besluit werd aan de Raad van State voor advies voorgelegd, die in deze nieuwe drempel geen probleem ziet.
Maar de regering zal wel nog heel wat andere wijzigingen moeten doorvoeren aan haar ontwerptekst.
Zo moet in de tekst onder meer verduidelijkt worden:

dat de drempel van € 25.000 berekend moet worden per (materieel niet verbonden) inrichting, ook al worden meerdere inrichtingen onder hetzelfde btw-nummer uitgebaat;
dat de drempel van € 25.000 berekend wordt op basis van de omzet van het voorgaande kalenderjaar;
dat alle dranken uitgesloten zijn voor de berekening van de drempel van € 25.000, zowel de dranken die als meeneem worden beschouwd als de dranken die ter plaatse, al dan niet bij een maaltijd, worden verbruikt;
dat wie voor het verstrekken van maaltijden beroep doet op onderaannemers enkel ontslagen is van de verplichting een GKS te gebruiken wanneer die onderaannemers allemaal zelf gehouden zijn een GKS-ticket uit te reiken;
wat de voorwaarden zijn om te spreken van een ‘bedrijfsrestaurant’, die van het gebruik van een GKS vrijgesteld zijn.

De Raad van State stelt zich ook nog vragen bij het gebrek aan een datum van inwerkingtreding. Daardoor zouden btw-plichtigen vanaf de publicatie van het KB in het Belgisch Staatsblad, slechts tien dagen krijgen om zich met deze regeling in orde te stellen. De Raad van State betwijfelt of dit wel een redelijke termijn is gelet op de verschillende stappen die genomen moeten worden vooraleer een GKS operationeel is.

Fiscus publiceert commentaar op btw-plicht bestuurdersvennootschappen

De fiscus heeft uiteindelijk op 1 april de langverwachte beslissing gepubliceerd over de verplichte btw-heffing op bestuurdersvergoedingen voor rechtspersonen. Vanaf 1 juni 2016 zullen rechtspersonen niet langer kunnen kiezen hun bestuurdersvergoedingen niet aan de btw te onderwerpen.
Voor wie?
De nieuwe regeling houdt in dat rechtspersonen vanaf 1 juni 2016 altijd als btw-plichtige zullen optreden voor de, ten bezwarende titel, in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid of een andere rechtspersoon naar privaat of publiek recht (vzw’s, stichtingen, beroepsorganisaties, openbare instellingen, …) uitgeoefende opdrachten van:

bestuurder (al dan niet aandeelhouder of vennoot, statutair of door de algemene vergadering benoemd);
dagelijks bestuurder of gedelegeerd bestuurder;
zaakvoerder (al dan niet vennoot, statutair of door de algemene vergadering benoemd), of;
vereffenaar (statutair of door de algemene vergadering benoemd of gerechtelijk aangesteld).

Welke vergoedingen?
De verplichte onderwerping aan btw geldt voor alle vergoedingen die aan rechtspersonen worden toegekend in het kader van de hiervoor vermelde handelingen (niet enkel de periodieke bestuurdersbezoldiging, maar ook bv. tantièmes, aanwezigheidsvergoedingen of emolumenten).
Btw-eenheid
Wanneer de bestuurdersvennootschap en de rechtspersoon waarin ze bovenvermeld mandaat bezoldigd uitoefent, deel uitmaken van dezelfde btw-eenheid, dan is de bestuurdersvergoeding niet aan de btw onderworpen.
Om zo een btw-eenheid te kunnen oprichten, moeten de leden onder andere financieel en organisatorisch met elkaar verbonden zijn. Een probleem hier is dat er bij verzekerings- of bankkantoren vaak meer dan één bestuurdersvennootschap is benoemd zonder dat deze bestuurdersvennootschappen zelf onderling financieel en organisatorisch verbonden zijn (ze hebben geen gemeenschappelijke aandeelhouder, ze hebben verschillende bestuurders, …).
Zoals reeds aangekondigd in onze eerdere mailings en klantenseminaries voorziet de fiscus voor dit bijzonder geval in een tolerantie waarbij de bestuurdersvennootschappen en de werkvennootschap toch een btw-eenheid kunnen vormen, en dit voor zover de bestuurdersvennootschappen die van de btw-eenheid deel wensen uit te maken:

naast bestuurder óók aandeelhouder van de werkvennootschap zijn;
samen rechtstreeks méér dan 50% bezitten van de stemrechten verbonden aan de maatschappelijke rechten van de exploitatievennootschap;
onderling een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij er zich toe verbinden alle beslissingen inzake de oriëntatie van het beleid van de werkvennootschap bij unanimiteit te zullen nemen.

In veel situaties zullen dus eerst nog de nodige aandelenverschuivingen doorgevoerd en overeenkomsten gesloten moeten worden om aan voormelde voorwaarden te voldoen. Het is dan ook maar zeer de vraag of 1 juni 2016 als aanvangsdatum van de btw-eenheid nog haalbaar zal zijn. Want ook al wordt de aanvraag alsnog in april 2016 ingediend, als de fiscus een bijkomende vraag om inlichtingen bij de aanvraag stelt in de maand mei, zal de btw-eenheid in principe pas ten vroegste op 1 juli 2016 aanvang nemen.
Wat de aanvragen voor btw-eenheden betreft die reeds zijn ingediend maar afgewezen werden bij gebrek aan financiële verbondenheid, stelt de fiscus nu dat deze opnieuw zullen worden onderzocht in functie van de voormelde tolerantie. Het volstaat hiervoor via brief of mail de oorspronkelijke aanvraag aan te vullen.
Voor de aanvraagdossiers voor btw-eenheden die via de btw-lijn werden ingediend, zullen wij de komende dagen de betrokken personen contacteren.
Anderzijds zullen btw-eenheden die ten onrechte werden toegestaan en waar voormelde tolerantie niet kan worden toegepast, alsnog verworpen moeten worden.
Opsplitsen van de bestuurdersvergoeding om een deel vrij te kunnen stellen van btw?
Vaak zal de vergoeding die een bestuurdersvennootschap van de werkvennootschap ontvangt niet enkel de tegenprestatie zijn voor het beheer, de controle en de leiding van de werkvennootschap, maar ook voor het verrichten van de activiteiten, of een deel ervan, in naam en voor rekening van die werkvennootschap. In dit geval moet de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap opgesplitst worden over deze verschillende prestaties en dus de btw-behandeling van die prestatie ondergaan.
Zo kan de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap van een verzekeringskantoor deels bestaan uit een vergoeding voor het beheer en leiden van het verzekeringskantoor als voor het bemiddelen bij het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten. Het deel van de vergoeding voor deze laatste activiteit blijft dan vrijgesteld van btw.
Deze uitsplitsing moet gemaakt worden op basis van de statutaire en contractuele bepalingen, m.a.w. de door partijen overeengekomen toewijzing. Maar wanneer dit niet op een objectieve en nauwgezette wijze gebeurt, zal de fiscus minstens 25% van de vergoeding voor de bestuurdersvennootschap beschouwen als de tegenprestatie voor de bestuurderstaken die dus vanaf 1 juni 2016 in principe aan btw onderworpen zijn. Bovendien zal de fiscus in dit geval ook kijken naar de verhouding tussen de verschillende vergoedingen zoals die voor 1 juni 2016 werden toegekend.
De vergoedingen die instellingen voor collectieve beleggingen die over rechtspersoonlijkheid beschikken, uitkeren aan hun bestuurdersvennootschappen voor het beheer van die beleggingsinstelling, is vrijgesteld van btw door artikel 44, § 3, 11° Wbtw, onder de in dat artikel gestelde voorwaarden (zie ook circulaire nr. 22 van 2008).
Historische btw-aftrek?
De fiscus beschouwt de bestuurdersvennootschappen die tot nu gekozen hebben om op basis van de administratieve tolerantie hun bestuurdersvergoedingen niet aan de btw te onderwerpen, als niet-btw-plichtigen. Bijgevolg kunnen deze bestuurdersvennootschappen geen btw recupereren op goederen en diensten die ze als niet-btw-plichtige hebben aangekocht en achteraf toch gebruiken voor hun activiteiten die vanaf 1 juni 2016 aan btw onderworpen zullen zijn.
Velen verwarren deze situatie met die van de advocaten in 2014. Maar daar ging het om een overgang van een door artikel 44 Wbtw van btw vrijgestelde btw-plichtige naar een gewone btw-plichtige met recht op aftrek.
Vrijstellingsregeling kleine ondernemingen
Uiteraard komen bestuurdersvennootschappen, net zoals heel wat andere btw-plichtigen, in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen wanneer hun omzet op kalenderjaarbasis niet meer bedraagt dan € 25.000.
Hou er hier rekening mee dat de omzet:

van handelingen die voor de btw plaatsvinden buiten België, bv. de bestuurdersvergoeding die aangerekend wordt aan een Duitse btw-plichtige onderneming (B2B – hoofdregel – plaats van de dienst is waar de ontvanger de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft), niet meetelt voor de drempel van € 25.000;
van de door artikel 44, § 3, 1° en 2° Wbtw vrijgestelde onroerende handelingen wel meetelt voor de drempel van € 25.000;
van de door artikel 44, § 3, 4° tot 11° Wbtw vrijgestelde financiële handelingen en handelingen van verzekering en herverzekering ook meetelt voor de drempel van € 25.000.

Zo komt een bestuurdersvennootschap van een in België gevestigd bankkantoor die op jaarbasis een vergoeding ontvangt van € 95.000, waarvan € 23.750 voor de bestuurderstaken en € 71.250 voor de bemiddeling bij kredieten en andere van btw vrijgestelde financiële diensten, niet in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Btw-registratie
Bestuurdersvennootschappen die nog niet voor de btw geregistreerd zijn, moeten vóór 1 juni 2016 het formulier 604A op hun bevoegd btw-controlekantoor indienen om hun btw-registratie in orde te brengen, ook wanneer zij zouden kiezen voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Zijn ze wel reeds geregistreerd voor de btw, maar nog niet voor de activiteiten van bestuurder, dan moet het formulier 604B vóór 1 juni 2016 op het bevoegd btw-controlekantoor worden ingediend.
Beslissing nr. E.T. 127.850, 30 maart 2016