Auteur: admin.btwlijn

Nog verzoeken tot nietigverklaring nieuwe GKS-regeling ingediend

Voor de Raad van State werden verzoeken ingediend tot nietigverklaring van de nieuwe GKS-regeling (KB van 16 juni 2016 tot wijziging van het KB nr. 1 door:

​De NV Het Borrelhuis
De BVBA De Gulden Coppe​
De VZW Federatie van de Hotel-, Restaurant-, Caféhouders en aanverwante van Vlaanderen
De VZW Vereniging voor Hoteliers, Restaurateurs, Caféhouders en aanverwante bedrijven van de Provincie Vlaams-Brabant

Deze zaken zijn ingeschreven onder de rolnummers G/A. 219.945/XIV-37.153, G/A. 219.948/XIV-37.154 en G/A. 220.062/XIV-37.170.
B.S. 27 september 2016

Drempelverlaging naar € 50 voor vrijstelling uitvoer in bagage reiziger is slechts tijdelijk

Met het KB van​ 4 juli 2016 verlaagde de wetgever de vrijstellingsdrempel voor uitvoer in de persoonlijke bagage van de reiziger van € 125 naar € 50 (klik hier voor meer info).
In een nieuw KB beperkt de wetgever deze drempelverlaging​ in de tijd, namelijk tot 31 augustus 2017, om het effect van deze maatregel, namelijk de lokale economie te stimuleren, zowel op economisch als budgettair vlak te kunnen evalueren. Nadien zal bepaald worden welke de drempel is die vanaf 1 september 2017 zal gelden.
De leveringen van goederen aan een niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger, die deze goederen in België in bezit neemt en ze in zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de Gemeenschap uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de maand waarin de levering plaatsvond, zijn vrijgesteld van btw door artikel 39, § 1, 4° Wbtw.
Ingevolge § 3 van dat zelfde artikel bepaalt de Koning de na te leven voorwaarden voor het verkrijgen van voormelde vrijstelling. Deze voorwaarden zijn als volgt opgenomen in artikel 8 van het KB nr. 18:

​aan de aankoop moet elk handels- of beroepskarakter vreemd zijn;
de globale waarde van de goederen, belasting inbegrepen, moet per factuur hoger zijn dan 50 euro;
de verkoper moet de echtheid van de uitvoer aantonen aan de hand van een exemplaar van de factuur bekleed met het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap. Door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde kan worden bepaald dat de verkoopfactuur onder de door hem vastgelegde voorwaarden mag worden vervangen door een als zodanig geldend stuk.

Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.663, 17 oktober 2016
KB 21 september 2016, B.S. 11 oktober 2016

Stagiair-syndicus is in principe btw-plichtige en kan de bijzondere btw-regeling voor syndici niet toepassen

Volgens de fiscus blijkt uit de bepalingen van het KB van 23.07.2013 tot goedkeuring van het stagereglement van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars (BS 06.09.2013) en van de bepalingen van het KB van 30.08.2013 betreffende de toegang tot het beroep van vastgoedmakelaar (BS 06.09.2013), dat een stagiair-vastgoedmakelaar gedurende de wettelijk voorziene stage zijn activiteiten in principe op zelfstandige wijze uitoefent. In dat geval is de stagiair-vastgoedmakelaar een btw-plichtige in de zin van artikel 4, § 1 Wbtw. ​
De fiscus laat wel ruimte voor de bijzondere situatie waarin blijkt dat er tussen de stagiair-vastgoedmakelaar en zijn stagemeester daadwerkelijk een band van ondergeschiktheid bestaat. In dat geval is er sprake van een juridische band waaruit een verhouding van ondergeschiktheid blijkt, waardoor de stagiair-vastgoedmakelaar voor de handelingen die hij in die hoedanigheid verricht, niet als btw-plichtige wordt beschouwd.
Bovendien kan de stagiair-vastgoedmakelaar die ingeschreven is op de lijst van de stagiair-syndicus zich niet beroepen op de aanschrijving nr. 13 van 20.09.1995. Die aanschrijving voorziet in een administratieve tolerantie waarbij de prestaties als syndicus niet aan de btw onderworpen zijn omdat de syndicus geacht wordt te handelen als orgaan van de vereniging van de mede-eigenaars en niet als zelfstandige in de zin van artikel 4 Wbtw. Maar die tolerantie geldt volgens de fiscus dus niet voor de stagiair-syndicus die handelt in opdracht van de syndicus, zijn stagemeester.
Beslissing nr. E.T. 130.990, 21 oktober 2016 (niet gepubliceerd)​

Europese Raad zet btw-hervorming verder

De Europese Raad heeft tijdens de ECOFIN-vergadering van 8 november de volgende beslissingen op het vlak van btw genomen:

Om een intracommunautaire goederenlevering te kunnen vrijstellen van btw, zou de wetgeving moeten eisen dat de koper een geldig btw-nummer heeft in een andere lidstaat dan die van waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd. Vandaag is dit geen strikte voorwaarde: het is voldoende dat de koper er in principe één zou moeten hebben.
De kwaliteit en betrouwbaarheid van de VIES-databank moet verbeteren om de vorige voorwaarde te kunnen controleren. De lidstaten moeten hiertoe de nodige inspanningen leveren
Er moet een uniforme invulling komen van het begrip ‘vervoerd door of voor rekening van’ in het kader van driehoeksverkeer en andere kettingverkopen. Enkel de levering waarin de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat kan een vrijgestelde intracommunautaire levering zijn. De criteria om vast te stellen welke de levering met vervoer is, moeten in alle lidstaten dezelfde zijn en op dezelfde wijze toegepast worden.
Bij call-of stock (waarbij goederen naar het magazijn van de klant in een andere lidstaat worden vervoerd maar pas verkocht worden als de klant deze goederen afroept) moeten de vereenvoudigingen op het vlak van btw-verplichtingen geharmoniseerd worden zodat deze door de lidstaten ook meer uniform worden toegepast.
De Europese Commissie moet nagaan of wanneer de verkoper de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen toepast, er geen gemeenschappelijke aanbevolen criteria gehanteerd kunnen worden om het vervoer van de goederen vanuit de lidstaat van vertrek naar de lidstaat van aankomst aan te tonen.

ECOFIN-vergadering, 8 november 2016

Luxemburg: btw op bestuurdersvergoedingen vanaf 2017, ook bij natuurlijke personen

De Luxemburgse fiscus publiceerde recent de langverwachte circulaire over de btw-plicht van bestuurders. In het verleden heerste er vaak rechtsonzekerheid over het al dan niet aan btw onderworpen zijn van de vergoedingen die aan bestuurders van vennootschappen worden uitgekeerd.
Maar vanaf 1 januari 2017 is de situatie bijzonder duidelijk: ongeacht of het gaat om een natuurlijke, dan wel een rechtspersoon bestuurder, de vergoedingen die een bestuurder van een vennootschap verkrijgt voor zijn prestaties als bestuurder, zijn aan de btw onderworpen.
Bestuurders die in Luxemburg gevestigd zijn, zullen zich dus voor de btw moeten registreren voor zover dat nog niet het geval zou zijn. Zij kunnen wel gebruik maken van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.
Luxemburgse vennootschappen die bestuurdersvergoedingen uitkeren aan niet in Luxemburg gevestigde bestuurders, zullen via de verlegging van heffing zelf de Luxemburgse btw over die bestuurdersvergoedingen moeten voldoen. Ook als die bestuurder een in België gevestigde natuurlijke persoon is die hier niet als een btw-plichtige wordt beschouwd en zijn bestuurdersvergoedingen niet moet vermelden op een intracommunautaire listing.
AED, Circulaire nr. 781, 30 september 2016
AED, FAQ ​

Minister verduidelijkt activering btw-nummers in VIES-systeem

Volgens de minister gebeurt er een dagelijkse bijwerking van nieuwe btw-nummers in het VIES-systeem, de databank waarin btw-plichtigen kunnen nazien of hun klant al dan niet voor de btw is geregistreerd in een lidstaat van de EU.
Een Belgisch btw-nummer​ kan enkel worden toegekend indien de btw-plichtige zich heeft laten registreren bij de btw omdat hij van plan is een economische activiteit uit te oefenen, of indien hij een verklaring van drempeloverschrijding voor intracommunautaire verwervingen​ of schuldenaar van btw over IC-diensten ​heeft ingediend.
De Belgische btw-plichtige die zijn aangifte van aanvang van activiteit of verklaring, voorafgaand en correct, heeft ingediend op het bevoegd btw-kantoor, maar voor wie de raadpleegbaarheid van zijn btw-nummer in de VIES-databank uitblijft, kan, met het oog op het toch kunnen stellen van zijn handelingen, een schriftelijke bevestiging van zijn hoedanigheid van btw-plichtige, met opgaaf van het hem toegekende btw-nummer, bekomen.​
Vr. & Antw. Kamer, 2015-2016, 54-088, 12 september 2016, vraag nr. 1140, P. Vanvelthoven, 29 juli 2016

Ook herziening op zelf geproduceerde goederen bij overgang van landbouw- naar gewone regeling

Wanneer een btw-plichtige onderworpen aan de bijzondere forfaitaire landbouwregeling (geen recht op aftrek) overgaat naar de gewone of forfaitaire regeling (wel recht op aftrek), dan kan hij een herziening in zijn voordeel verrichten van de nog niet afgetrokken btw die zijn leveranciers hem in rekening hebben gebracht, of die hij bij de invoer of de intracommunautaire verwerving heeft betaald, voor zover de goederen nog in voorraad zijn en op de niet gebruikte diensten op het tijdstip van de overgang van de btw-regeling.
De fiscus aanvaardt dat een bosbouwer deze herziening toepast op het geheel van de goederen in voorraad en tot de diensten in uitvoering​. In de voorraad van de bosbouwondernemer zitten immers ook goederen die hijzelf heeft geproduceerd en waarvan de waarde btw omvat die geheven werd op hun productie (planten, zaaigoed, meststoffen, enz.).
De teruggave wordt berekend naargelang de bomen reeds zijn geveld of gemerkt om te vellen, dan wel nog in de grond staan en nog niet zijn geoogst.
Vr. & Antw. Kamer, 2015-2016, 54-086, 26 augustus 2016, vraag nr. 1114, B. Piedboeuf, 14 juli 2016​

Bouwpromotor mag btw op publiciteit volledig aftrekken, ook al wordt het grondaandeel door een derde verkocht

Een bouwpromotor​ bouwt appartementen op gronden die eigendom zijn van derden. Voor de verkoop van zijn appartementen maakt hij onder meer publicitaire kosten en doet hij beroep op makelaars. De bouwpromotor trekt de btw geheven van deze kosten volledig af. Niet naar de zin van de fiscus, want die stelt dat een deel van de btw op die kosten niet aftrekbaar is, en dit in de mate dat die kosten betrekking hebben op de verkoop van de grondaandelen die eigendom zijn van een derde.
De rechtbank van Gent volgt de redenering van de fiscus niet. Omdat de verkoop van de grond en het gebouw in feite één geheel vormen, kunnen de verkoopkosten​ in hoofde van de bouwpromotor geacht worden in hun geheel te behoren tot de algemene kosten van de enige economische activiteit van de bouwpromotor, zijnde de verkoop van appartementen.
De fiscus heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend.
Rb. Gent, 21 maart 2016

Kantine lokaal dienstencentrum vrijgesteld van btw tot € 80.000

De diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk worden van btw vrijgesteld op basis van artikel 44, § 2, 2° Wbtw, op voorwaarde dat de dienstverrichter een publiekrechtelijk lichaam is of een andere organisatie die door de bevoegde overheid als instelling van sociale aard is erkend.
Als erkende instelling wordt beschouwd:

de instelling die een formele erkenning geniet wanneer door de bevoegde federale, regionale of gewestelijke overheid in een formele erkenning wordt voorzien;
de instelling waarvan de diensten en nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen worden verricht in overeenstemming met de voor die instellingen geldende reglementering (beslissing nr. E.T.94.156 van 25.07.2005).​

In een beslissing van 12 september 2016 (klik hier voor meer info), zet de fiscus de regels uiteen waaronder bepaalde van btw vrijgestelde verenigingen en instellingen, de exploitatie van hun drank- en/of eetgelegenheid van btw kunnen vrijstellen. Maar de OCMW-dienstencentra worden van deze bijzondere regeling uitgesloten.
Dat heeft in principe tot gevolg dat OCMW-dienstencentra enkel rekening zouden moeten houden met een omzetdrempel van € 25.000 zoals voorzien in de beslissing nr. E.T.128.015 dd. 12.02.2016, om na te gaan of dergelijke exploitatie al dan niet van de btw is vrijgesteld.
In een nieuwe beslissing breidt de fiscus de tolerantie die ze al in het leven had geroepen voor jeugdhuizen, uit naar de exploitatie van een drank- en/of eetgelegenheid door een lokaal dienstencentrum: de opbrengsten blijven vrijgesteld van btw zolang  de omzet van die exploitatie niet meer bedraagt dan € 80.000. Die drempel wordt beoordeeld per vestigingseenheid.
Wanneer in de loop van een kalenderjaar die omzetdrempel overschreden wordt, is de exploitatie van de drank- en/of eetgelegenheid aan btw onderworpen vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar, voor zover die overschrijding niet als toevallig kan worden aangemerkt.
Deze regeling is van toepassing vanaf 2017, dus de omzet van het kalenderjaar 2016 zal bepalen of die exploitatie al dan niet van btw kan worden vrijgesteld.
Alle administratieve commentaren die strijdig zijn met deze nieuwe bepalingen worden opgeheven.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.608, 23 september 2016​

Rechtsbijstandsverzekering: advocaat moet factureren aan verzekeringsnemer

Naar aanleiding van de schrapping op 1 januari 2014 van de algemene btw-vrijstelling voor handelingen door advocaten, publiceerde de fiscus een administratieve commentaar (circ. nr. 47 van 2013, klik hier voor meer info), volgens dewelke de prestaties in het kader van rechtsbijstandsverzekeringen gefactureerd moeten worden aan de verzekerde, en niet de verzekeringsnemer wanneer deze een andere persoon is.
In de beslissing nr. E.T. 126.564 van 18 juli 2014 (klik hier voor meer info), wijzigde de fiscus haar standpunt. De advocaat moet zijn factuur opmaken aan de verzekeringsnemer. Maar dat wil niet zeggen dat die de over de prestaties van de advocaat verschuldigde btw kan recupereren.
De fiscus wijzigt nu opnieuw zijn standpunt en stelt, zoals eerst gezegd, dat de verzekerde steeds de medecontractant van de advocaat is. Bijgevolg moet de advocaat zijn factuur opmaken aan de verzekerde. De verzekeringsnemer kan nu wel de door de advocaat aangerekende btw recupereren, op voorwaarde dat de verzekerde zelf geen volledig recht op btw-aftrek heeft (bv. de zaakvoerder natuurlijk persoon of een personeelslid van de onderneming die de rechtsbijstandsverzekering afsluit). Uiteraard, hoewel de beslissing dit niet expliciet​ stelt, moet nog altijd de link gelegd kunnen worden naar de door de verzekeringsnemer uitgeoefende btw-activiteit met recht op aftrek.
De verzekerde moet een afschrift van de factuur die hij van de advocaat heeft ontvangen, overhandigen aan de verzekeringsnemer. Daarnaast moet de verzekeringsnemer een stuk opmaken met de vermelding: “Recht op aftrek toegestaan aan de verzekeringsnemer. Verzekerde heeft niet de hoedanigheid van belastingplichtige met volledig recht op aftrek. Beslissing E.T.126.564/2 van 23.09.2016​.”. Het voormeld afschrift van de factuur van de advocaat moet aan dit stuk worden gehecht.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 126.564/2, 23 september 2016

Vanaf 2017 gelden nieuwe regels om kantine van verenigingen van btw vrij te stellen

Artikel 44, § 2 Wbtw stelt verschillende handelingen vrij van btw die verband houden met maatschappelijk werk, sport of cultuur. Veel van deze vrijstellingen zijn enkel van toepassing onder de voorwaarde dat de ze verricht worden door een instelling zonder winstoogmerk.
Maar de exploitatie van een drank- en/of eetgelegenheid door zo’n instelling is volgens de fiscus vreemd aan de doelstellingen van deze btw-vrijstellingen, wat betekent dat dergelijke exploitatie in principe aan de btw is onderworpen.
In het verleden stond de fiscus onder bepaalde voorwaarden toe dat de exploitatie van een drank- en/of eetgelegenheid toch was vrijgesteld van btw. Maar vanaf 1 januari 2017 wijzigen deze voorwaarden.
Het gaat in het bijzonder om btw-plichtigen van wie de handelingen onder één of meerdere van de volgende vrijstellingen vallen:

ziekenhuisverpleging en medische verzorging door ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen en dergelijke instellingen (artikel 44, § 2, 1°, a), 1ste lid Wbtw);
instellingen die bejaardenzorg of de gehandicaptenzorg tot doel hebben (artikel 44, § 2, 2° Wbtw);
exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding (artikel 44, § 2, 3° Wbtw);
exploitanten van musea, monumenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen (artikel 44, § 2, 7° Wbtw);
organisatoren van toneel-, ballet- of filmvoorstellingen, tentoonstellingen, concerten of conferenties (artikel 44, § 2, 9° Wbtw).

Deze btw-plichtigen kunnen de uitbating van een drank- en/of eetgelegenheid toch vrijstellen van btw wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

die uitbating gebeurt op de site van de inrichting waar voormelde vrijgestelde activiteiten worden uitgeoefend;
die vrijgestelde activiteiten zijn overwegend (meer dan de helft van de opbrengsten) in het geheel van de handelingen die de btw-plichtige verricht;
de drank- en/of eetgelegenheid is enkel toegankelijk voor personen die ook de voormelde vrijgestelde handelingen afnemen en hun bezoekers of genodigden, en voor het personeel dat werkzaam is in die inrichting (dit kan blijken uit het feit dat ze niet toegankelijk is buiten de openingsuren van de instelling én niet rechtstreeks toegankelijk is van buiten af, of op basis van andere feitelijke elementen);
de opbrengsten van de uitbating van de drank- en/of eetgelegenheid bedragen niet meer dan 10% van de door de inrichting onder voormelde vrijstellingen gerealiseerde omzet.

Wat die laatste voorwaarde betreft, aanvaardt de fiscus dat de drempel van 10% éénmalig met 1% mag worden overschreden (max. 11% van de door de inrichting onder voormelde vrijstellingen gerealiseerde omzet​) in een tijdspanne van vijf opeenvolgende kalenderjaren.
Wanneer de uitbating van de drank- en/of eetgelegenheid niet langer aan al deze voorwaarden voldoet, dan vervalt de vrijstelling vanaf 1 januari van het volgende jaar.
Omdat deze nieuwe regeling in voege treedt op 1 januari 2017, zal de omzet van het jaar 2016 bepalen of die vrijstelling al dan niet toegepast zal kunnen worden.​
Bijkomende handelingen ter verkrijging van financiële steun
Deze administratieve tolerantie voor de vrijstelling voor de uitbating van een drank- en/of eetgelegenheid moet los gezien worden van artikel 44, § 2, 12° Wbtw, wat vrijstelt van btw, de handelingen die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze worden verricht door een instelling waarvan de werkzaamheid krachtens artikel 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° Wbtw, is vrijgesteld;
ze worden verricht in samenhang met werkzaamheden die ter verkrijging van financiële steun voor die instelling zijn georganiseerd;
die werkzaamheden worden uitsluitend georganiseerd door en ten bate van de betrokken instelling.

Opmerkelijk is dat deze beslissing nu weer vermeldt dat de vrijstelling van artikel 44, § 2, 12° enkel uitzonderlijke opbrengsten beoogt en met haar voorbeelden laat uitschijnen dat het enkel zou gaan om occasionele handelingen. Nochtans schreef de wetgever in de Memorie van Toelichting bij de wet van 27 juni 2016 (B.S. 7 juli 2016), die deze vrijstelling uitbreidde naar onder meer bibliotheken en organisatoren van culturele voorstellingen, dat het niet de bedoeling is de toepassing van artikel 44, §  2, 12° Wbtw te beperken tot de louter occasionele handelingen, mits deze vrijstelling niet tot concurrentieverstoring kan leiden.
Uitgesloten van de tolerantie
Jeugdhuizen en OCMW-dienstencentra kunnen zich niet op deze tolerantie beroepen.
Bemerkingen
Bij deze beslissing kunnen wel nog enkele bedenkingen gemaakt worden.
Uitzonderlijke opbrengsten
De beslissing sluit niet uit dat de omzet uit verkopen van investeringsgoederen, ontvangen subsidies, … in de omzetberekening opgenomen moeten worden. Het zou kunnen dat door de eenmalige verkoop van bv. een onroerend goed, de in aanmerking te nemen vrijgestelde handelingen minder dan de helft van de totale omzet bedragen, waardoor de vrijstelling vervalt.
10%-drempel
Bij heel wat sportclubs bijvoorbeeld zullen de opbrengsten van de drank- en/of eetgelegenheid boven die 10% uitstijgen, wat betekent dat deze vrijstelling voor veel clubs niet mogelijk zal zijn.
 
Verval van de vrijstelling
Instellingen die aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen kunnen vanaf het begin van het volgend jaar de wijze van uitbating drastisch wijzigen waardoor men weet dat de voorwaarden niet langer vervuld zullen zijn, maar toch nog gedurende het hele jaar de vrijstelling toepassen, wat mogelijks tot aanzienlijke concurrentieverstoring kan leiden
GKS
De fiscus voert deze vrijstelling in op basis van een administratieve tolerantie, zonder letterlijk te verwijzen onder welk artikel ze deze vrijstelling plaatst. En ook al lijkt het logisch dat de fiscus artikel 44 Wbtw voor ogen heeft, het KB met de nieuwe GKS-regeling voorziet niet in een uitzondering op het verplicht gebruik van een GKS voor horecaprestaties die door artikel 44 Wbtw zijn vrijgesteld. In haar FAQ is die uitzondering wel voorzien, maar de vraag is natuurlijk welke de wettelijke kracht is van zo een FAQ. Die uitzondering op het verplicht gebruik van een GKS zou toch beter in het KB worden voorzien.
 
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.298, 12 september 2016

Verduidelijking afschaffing nihil-klantenlisting voor vrijgestelde kleine ondernemingen

Met de Programmawet van 1 juli 2016 (B.S. dd. 4.7.2014) schaft de wetgever de verplichting af voor vrijgestelde kleine ondernemingen om de jaarlijkse klantenlisting in te dienen wanneer er in deze listing geen afnemers moeten worden vermeld (nihillisting).
Deze nieuwe bepaling gaat in op 1 juli 2016. Onduidelijkheid is er wanneer bv. een btw-plichtige vrijgestelde kleine onderneming per 1 juni 2016 de activiteiten stopzet. De jaarlijkse klantenlisting moet dan in principe binnen de drie maanden ingediend worden (dus uiterlijk 31 augustus 2016). Men zou dit dus kunnen interpreteren dat aangezien de nieuwe bepaling ingaat op 1 juli 2016, de listing niet meer moet worden ingediend wanneer er geen afnemers op vermeld moeten worden.
In een bericht op zijn website verduidelijkt de fiscus de voorwaarden om van deze nieuwe bepaling te kunnen genieten:

de btw-plichtige moet een vrijgestelde kleine onderneming zijn;
op de listing​ moeten geen afnemers vermeld worden (omdat ze geen Belgisch btw-nummer hebben of, indien wel, de jaarlijkse omzet met die klant niet meer bedraagt dan €250;
op 30 juni 2016 waren de activiteiten van de btw-plichtige nog niet stopgezet.

Dat betekent dat vrijgestelde kleine ondernemingen die hun activiteiten hebben stopgezet tussen 1 januari en 30 juni 2016, toch nog binnen de drie maand na die stopzetting hun jaarlijkse klantenlisting moeten indienen, ook al is het een nihillisting die nog tijdig kan ingediend worden na 30 juni 2016.
FOD Financiën, bericht 6 september 2016