Artikel 44, § 2 Wbtw stelt verschillende handelingen vrij van btw die verband houden met maatschappelijk werk, sport of cultuur. Veel van deze vrijstellingen zijn enkel van toepassing onder de voorwaarde dat de ze verricht worden door een instelling zonder winstoogmerk.
Maar de exploitatie van een drank- en/of eetgelegenheid door zo’n instelling is volgens de fiscus vreemd aan de doelstellingen van deze btw-vrijstellingen, wat betekent dat dergelijke exploitatie in principe aan de btw is onderworpen.
In het verleden stond de fiscus onder bepaalde voorwaarden toe dat de exploitatie van een drank- en/of eetgelegenheid toch was vrijgesteld van btw. Maar vanaf 1 januari 2017 wijzigen deze voorwaarden.
Het gaat in het bijzonder om btw-plichtigen van wie de handelingen onder één of meerdere van de volgende vrijstellingen vallen:
ziekenhuisverpleging en medische verzorging door ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen en dergelijke instellingen (artikel 44, § 2, 1°, a), 1ste lid Wbtw);
instellingen die bejaardenzorg of de gehandicaptenzorg tot doel hebben (artikel 44, § 2, 2° Wbtw);
exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding (artikel 44, § 2, 3° Wbtw);
exploitanten van musea, monumenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen (artikel 44, § 2, 7° Wbtw);
organisatoren van toneel-, ballet- of filmvoorstellingen, tentoonstellingen, concerten of conferenties (artikel 44, § 2, 9° Wbtw).
Deze btw-plichtigen kunnen de uitbating van een drank- en/of eetgelegenheid toch vrijstellen van btw wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
die uitbating gebeurt op de site van de inrichting waar voormelde vrijgestelde activiteiten worden uitgeoefend;
die vrijgestelde activiteiten zijn overwegend (meer dan de helft van de opbrengsten) in het geheel van de handelingen die de btw-plichtige verricht;
de drank- en/of eetgelegenheid is enkel toegankelijk voor personen die ook de voormelde vrijgestelde handelingen afnemen en hun bezoekers of genodigden, en voor het personeel dat werkzaam is in die inrichting (dit kan blijken uit het feit dat ze niet toegankelijk is buiten de openingsuren van de instelling én niet rechtstreeks toegankelijk is van buiten af, of op basis van andere feitelijke elementen);
de opbrengsten van de uitbating van de drank- en/of eetgelegenheid bedragen niet meer dan 10% van de door de inrichting onder voormelde vrijstellingen gerealiseerde omzet.
Wat die laatste voorwaarde betreft, aanvaardt de fiscus dat de drempel van 10% éénmalig met 1% mag worden overschreden (max. 11% van de door de inrichting onder voormelde vrijstellingen gerealiseerde omzet) in een tijdspanne van vijf opeenvolgende kalenderjaren.
Wanneer de uitbating van de drank- en/of eetgelegenheid niet langer aan al deze voorwaarden voldoet, dan vervalt de vrijstelling vanaf 1 januari van het volgende jaar.
Omdat deze nieuwe regeling in voege treedt op 1 januari 2017, zal de omzet van het jaar 2016 bepalen of die vrijstelling al dan niet toegepast zal kunnen worden.
Bijkomende handelingen ter verkrijging van financiële steun
Deze administratieve tolerantie voor de vrijstelling voor de uitbating van een drank- en/of eetgelegenheid moet los gezien worden van artikel 44, § 2, 12° Wbtw, wat vrijstelt van btw, de handelingen die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen:
ze worden verricht door een instelling waarvan de werkzaamheid krachtens artikel 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° Wbtw, is vrijgesteld;
ze worden verricht in samenhang met werkzaamheden die ter verkrijging van financiële steun voor die instelling zijn georganiseerd;
die werkzaamheden worden uitsluitend georganiseerd door en ten bate van de betrokken instelling.
Opmerkelijk is dat deze beslissing nu weer vermeldt dat de vrijstelling van artikel 44, § 2, 12° enkel uitzonderlijke opbrengsten beoogt en met haar voorbeelden laat uitschijnen dat het enkel zou gaan om occasionele handelingen. Nochtans schreef de wetgever in de Memorie van Toelichting bij de wet van 27 juni 2016 (B.S. 7 juli 2016), die deze vrijstelling uitbreidde naar onder meer bibliotheken en organisatoren van culturele voorstellingen, dat het niet de bedoeling is de toepassing van artikel 44, § 2, 12° Wbtw te beperken tot de louter occasionele handelingen, mits deze vrijstelling niet tot concurrentieverstoring kan leiden.
Uitgesloten van de tolerantie
Jeugdhuizen en OCMW-dienstencentra kunnen zich niet op deze tolerantie beroepen.
Bemerkingen
Bij deze beslissing kunnen wel nog enkele bedenkingen gemaakt worden.
Uitzonderlijke opbrengsten
De beslissing sluit niet uit dat de omzet uit verkopen van investeringsgoederen, ontvangen subsidies, … in de omzetberekening opgenomen moeten worden. Het zou kunnen dat door de eenmalige verkoop van bv. een onroerend goed, de in aanmerking te nemen vrijgestelde handelingen minder dan de helft van de totale omzet bedragen, waardoor de vrijstelling vervalt.
10%-drempel
Bij heel wat sportclubs bijvoorbeeld zullen de opbrengsten van de drank- en/of eetgelegenheid boven die 10% uitstijgen, wat betekent dat deze vrijstelling voor veel clubs niet mogelijk zal zijn.
Verval van de vrijstelling
Instellingen die aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen kunnen vanaf het begin van het volgend jaar de wijze van uitbating drastisch wijzigen waardoor men weet dat de voorwaarden niet langer vervuld zullen zijn, maar toch nog gedurende het hele jaar de vrijstelling toepassen, wat mogelijks tot aanzienlijke concurrentieverstoring kan leiden
GKS
De fiscus voert deze vrijstelling in op basis van een administratieve tolerantie, zonder letterlijk te verwijzen onder welk artikel ze deze vrijstelling plaatst. En ook al lijkt het logisch dat de fiscus artikel 44 Wbtw voor ogen heeft, het KB met de nieuwe GKS-regeling voorziet niet in een uitzondering op het verplicht gebruik van een GKS voor horecaprestaties die door artikel 44 Wbtw zijn vrijgesteld. In haar FAQ is die uitzondering wel voorzien, maar de vraag is natuurlijk welke de wettelijke kracht is van zo een FAQ. Die uitzondering op het verplicht gebruik van een GKS zou toch beter in het KB worden voorzien.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.298, 12 september 2016