Auteur: admin.btwlijn

Btw-vrije onttrekking van voedseloverschotten in de toekomst misschien ook indien de overschotten verstrekt worden onder de vorm van maaltijden

In zijn beslissing nr. E.T. 124.417 stelt de fiscus dat er niet langer btw verschuldigd is over het schenken van voedseloverschotten door producenten en distributiebedrijven aan voedselbanken die lid zijn van de Belgische Federatie van Voedselbanken. Eén van de voorwaarden van de niet-btw-heffing is dat de voedselbank zich ertoe moet verbinden de ontvangen goederen gratis te verdelen onder de behoeftige personen in België.
Volgens die beslissing delen de voedselbanken niet zelf rechtstreeks de voedingsmiddelen uit aan de behoeftige personen, maar gebeurt dit via door hen erkende liefdadigheidsorganisaties, die de voedselhulp onder de vorm van voedselpakketten of eetmalen laten samengaan met sociale begeleiding van de behoeftige personen.
In zijn beslissing nr. E.T. nr. 127.958 breidt de fiscus deze niet-btw-heffing uit naar de schenking van voedseloverschotten aan lokale besturen en door hen erkende caritatieve instellingen. Maar onder de voorwaarde dat die voedseloverschotten in dezelfde staat gratis worden uitgedeeld.
Uit de eerste beslissing zou dus afgeleid​ kunnen worden dat de geschonken goederen herverdeeld mogen worden onder de vorm van een eetmaal, terwijl volgens de tweede beslissing de goederen verdeeld moeten worden in dezelfde staat als die waarin ze werden geschonken.
Maar volgens de minister beogen beide beslissingen enkel de verdeling van goederen in ongewijzigde vorm.
Maar die beslissingen worden blijkbaar momenteel opnieuw geëvalueerd door de fiscus, in overleg met vertegenwoordigers van de sector. Er wordt in dit kader overwogen het toepassingsgebied van beide beslissingen uit te breiden, zodat de geschonken voedseloverschotten ook kunnen worden verdeeld onder de behoeftigen onder de vorm van een maaltijd.​
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-095, blz. 260-261, 16 november 2016, vraag nr. 1173, A. Mathot, 2 september 2016

Vrijstelling gezinsvoorlichting voor diensten door erkende klinische orthopedagogen

Met de wet van 4 april 2014 tot de regeling van de geestelijke  gezondheidszorgberoepen in België, worden de beroepen van klinische psycholoog en klinische orhopedagoog toegevoegd aan het KB nr. 78 inzake de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Dit betekent dat alleen de houders van een erkenning uitgereikt door  de Minister van Volksgezondheid, onder de voorwaarden bepaald in dat KB nr. 78, het beroep van klinische psycholoog of klinische orhopedagoog mogen uitoefenen.
Onder uitoefening van de klinische orthopedagogiek wordt verstaan: het, in een wetenschappelijk referentiekader van de klinische orthopedagogiek, gebruikelijk verrichten van autonome handelingen die de preventie, het onderzoek en het opsporen van problemen in verband met de opvoeding, het gedrag, de ontwikkeling of de scholing bij personen tot doel hebben en de behandeling of de begeleiding van die personen.
Dit mag niet worden verward met de orthopedagoog. Die evalueert de integratiemogelijkheden van een persoon met een intellectuele, fysieke of sociale beperking of handicap. Zijn doelgroep is het in de ontwikkeling bedreigde kind, de adolescent of de gehandicapte persoon. De klinische orthopedagoog stelt een behandelplan op, doet de opvolging ervan en de evaluatie om nadien verbeteringsacties voor te stellen. Hij/zij kan raad geven bij het maken van een keuze van mogelijke interventies of de communicatie van de acties die alle betrokkenen kunnen stellen om het remediëringsproces te bevorderen.
De fiscus aanvaardt nu dat de diensten die worden verricht door klinische orthopedagogen van de btw zijn vrijgesteld als diensten inzake gezinsvoorlichting (artikel 44, § 2, 5° Wbtw), op voorwaarde dat voldaan is aan de erkenning als klinisch orthopedagoog.
Fisconetplus, beslissing nr. E.T. 130.812, 23 november 2016

Niet-retroactiviteit is volgens Cassatie ondergeschikt aan het toepassen van een Europese regel

Een in hoofdberoep loontrekkende is voor de btw-geregistreerd als zelfstandig boekhouder (periode 1 juli 1987 tot 14 maart 2004).
In 2002, 2003 en tot en met het derde kwartaal 2004 heeft de btw-plichtige investeringen gedaan bestaande uit:

verbouwingswerken aan zijn woning met toepassing van het verlaagd tarief van 6%
de aankoop van een nieuwe personenwagen (voorschotfactuur van 31 december 2003 en een saldofactuur van 9 maart 2004)

De verbouwingen werden voor de personenbelasting als beroepskosten aangemerkt, de personenwagen niet. Op geen van beide investeringen recupereerde de btw-plichtige enige btw.
Op 1 oktober 2005 hervat de natuurlijke persoon zijn zelfstandige activiteit van boekhouder in bijberoep, waardoor hij opnieuw btw-belastingplichtige wordt. Vervolgens gaat hij in zijn btw-aangifte voor het vierde kwartaal 2005 over tot een herziening in zijn voordeel van een deel van de btw geheven van voormelde investeringen. Deze herziening was gebaseerd op de beslissing nr. E.T. 18.235 van 10 november 1976 die aan btw-plichtigen toestond nog een deel te herzien in hun voordeel van de btw die ze vóór hun hoedanigheid van btw-plichtige betaald hebben op aankopen van investeringen die pas later voor btw-doeleinden worden aangewend.
De fiscus weigert echter deze herziening op basis van de beslissing nr. E.T. 110.412 van 20 december 2005. Volgens deze beslissing moet de fiscus op basis van rechtspraak van het Europese Hof van Justitie haar voormelde standpunt herzien. Indien een persoon ten tijde van een aankoop niet de hoedanigheid van btw-plichtige heeft, kan hij later bij de aanvang van een btw-activiteit geen herziening in zijn voordeel meer doen van btw geheven van aankopen op een tijdstip dat die persoon nog geen btw-plichtige was. Enkel btw geheven van kosten die specifiek gemaakt zijn in het kader van de voorbereiding van een btw-activiteit​ kan nadien nog worden gerecupereerd. Dit nieuwe standpunt werd officieel gepubliceerd op 13 januari 2006.
Het Hof van Beroep in Gent gaf de fiscus ongelijk. Door de beslissing die op 13 januari 2006 gepubliceerd werd in dit geval toe te passen, heeft de fiscus het rechtsbeginsel van niet-retroactiviteit geschonden.
Het Hof van Cassatie stelt daarentegen dat het algemeen rechtsbeginsel van de niet-retroactiviteit niet kan verantwoorden dat geen voorrang wordt gegeven aan de bepaling van een richtlijn, ten voordele van een daarmee strijdige bepaling van nationaal recht. Het verbreekt dan ook de uitspraak van het Hof van Beroep in Gent dat oordeelde dat de fiscus, door de herziening op basis van de toepassing van de beslissing van 1976 te weigeren ingevolge de beslissing die op 13 januari 2006 werd gepubliceerd, het non-retroactiviteitsbeginsel had geschonden.
De zaak wordt doorverwezen naar het Hof van Beroep in Antwerpen.
Cassatie, 14 januari 2016, F.14.0015.N

Geen volledige btw-aftrek indien prijs opstalrecht de oprichtingsprijs van het gebouw niet benadert

Overeenkomstig artikel 4 van het KB nr. 14 kan de toevallige btw-plichtige die een gebouw vervreemdt of die een zakelijk recht vestigt onder toepassing van btw, van de over die handeling verschuldigde btw, de btw in aftrek brengen die werd geheven van de handelingen die strekken of bijdragen tot de oprichting, dan wel de verkrijging van het gebouw dat wordt vervreemd of waarop het zakelijk recht wordt gevestigd. Ook de btw met betrekking tot kosten gemaakt om het gebouw te vervreemden of het met het zakelijk recht te bezwaren is aftrekbaar.
Wanneer een opstalhouder als toevallige btw-plichtige een nieuw gebouw opricht en nadien het opstalrecht overdraagt aan een derde, kan hij dus in principe de btw die hij voor de oprichting van het gebouw betaald heeft, in aftrek kan brengen.
Maar wanneer de verkoopprijs niet overeenstemt met de oprichtingsprijs van de gebouwen omwille van het feit dat slechts het recht van opstal wordt verkocht, dan is de aftrek van de betaalde btw beperkt volgens de verhouding van de prijs van het opstalrecht tot de oprichtingsprijs van de gebouwen in volle eigendom.
Cassatie, 26 november 2015, rolnr. F.14.0175.N

Rechtbank aanvaardt niet zomaar terugwerkende kracht van inbreng éénmanszaak in vennootschap

Bij een onderneming onderworpen aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, oordeelt de fiscus dat de omzetdrempel aanzienlijk is overschreven en vordert btw op de ontvangsten. De btw-plichtige zelf stelt dat de omzet die de fiscus in rekening neemt en waardoor de omzetdrempel voor de vrijstellingsregeling overschreven zou zijn, omzet is van zijn vennootschap waarin hij zijn activiteiten ondergebracht zou hebben.
De geviseerde omzet werd echter door de btw-plichtige natuurlijke persoon zelf gefactureerd, en dit in een periode voordat zijn btw-nummer werd stopgezet. Nergens werd uitdrukkelijk gesteld dat die omzet gefactureerd werd in naam en voor rekening van de vennootschap in oprichting.
Bovendien is de btw-plichtige die de btw op een factuur of als zodanig gelden stuk vermeld, gehouden die btw te voldoen aan de Schatkist.
Ook stelt het Hof dat artikel 11 Wbtw niet inhoudt dat de overnemer geacht wordt de hoedanigheid van de overlater​ verder te zetten. Dat blijkt nergens uit die wettekst, die enkel een overdracht van een algemeenheid of een bedrijfsafdeling onder bepaalde voorwaarden niet aan btw onderwerpt.
En dat die inkomsten in de vennootschap ook aangeven zouden zijn, belet niet dat de fiscus de btw kan heffen bij de natuurlijke persoon, die zich nog beroept op het rechtsbeginsel ” non bis in idem”. Maar aangezien de natuurlijke persoon niet twee maal op hetzelfde belast wordt, is er van een schending van dit beginsel geen sprake.
De fiscus heeft dan ook terecht de btw op de door de natuurlijke persoon btw-plichtige gefactureerde bedragen gevorderd.
HvB Brussel, 3 juni 2015, rol nr. 2011/AR/2446

Geen forfaitaire btw-regeling meer vanaf 2017 voor GKS-gebruikers

Zowel de exploitant van een inrichting waar maaltijden worden verbruikt als de traiteur die cateringdiensten verricht, moeten voor hun horecaprestaties een ticket uitreiken via een geregistreerd kassasysteem (GKS) wanneer de omzet, exclusief btw, uit het verstrekken van maaltijden voor verbruik ter plaatse meer bedraagt dan € 25.000 euro.
De fiscus laat nu weten dat btw-plichtigen die verplicht zijn voormeld GKS te gebruiken, of die dit vrijwillig gebruiken, vanaf 2017 geen gebruik meer kunnen maken van de regeling waarbij zij hun omzet forfaitair kunnen bepalen. Aangezien het gebruik van het GKS toelaat om het omzetcijfer nauwkeurig vast te stellen, is het niet langer verantwoord die omzet nog forfaitair vast te stellen.
De sectoren waarin btw-plichtigen hierdoor hun forfaitaire regeling kunnen verliezen, zijn:

​​de consumptie-ijsbereiders
de frituurexploitanten
de caféhouders en kleine caféhouders
de slagers en spekslagers
de bakkers en brood- en banketbakkers

Btw-plichtigen die geen GKS moeten gebruiken, of die er geen vrijwillig gebruiken, moeten voor de maaltijden die zij verschaffen voor het verbruik ter plaatse een btw-bonnetje uitreiken. Zij kunnen, indien de voorwaarden daa​rvoor vervuld zijn, wel nog verder gebruik maken van de forfaitaire regeling, net zoals diegenen die enkel maaltijden leveren in andere omstandigheden dan die met het oog op het verbruik ter plaatse.
Opmerking
Btw-plichtigen die vandaag forfaitair worden belast en die vanaf 2017 moeten overstappen naar de gewone btw-regeling, zullen dan ook een detaxatie moeten doen van hun goederenvoorraad op 1.1.2017. Over  de verkopen van deze goederen, die nog moeten volgen in 2017, is reeds in 2016 of eerder btw afgedragen onder de forfaitaire regeling. Indien men deze goederen dus niet ‘belastingschoon’ maakt, zal men bij een verkoop in 2017 of later onder de gewone btw-regeling, nogmaals btw over de verkoop afdragen. Om deze ontheffing te bekomen, moet de btw-plichtige een inventaris van overgang opmaken, die toelaat de btw die onder de forfaitaire regeling over deze goederen reeds werd betaald, te bepalen. De teruggaaf van de btw is gekoppeld aan de voorwaarde dat de btw-plichtige bij zijn bevoegd btw-controlekantoor een inventaris van de voorraad, in twee exemplaren, indient binnen een maand vanaf de datum van de wijziging van de belastingregeling. Die inventaris moet de gedetailleerde aanduiding bevatten van de hoeveelheden goederen in voorraad en de maatstaf aanduiden waarover de btw onder de forfaitaire regeling werd berekend bij de verkrijging van deze goederen.
Fisconetplus​, beslissing nr. E.T. 131.030, 10 november 2016​

Gerichte GKS-controles enkel voor wie op 1 juli 2016 nog geen GKS had maar onder zowel de oude als de nieuwe regeling GKS-plichtig is

Gevraagd naar de gerichte controles op het verplicht gebruik van een GKS, antwoordt de minister dat de huidige controles uitsluitend betrekking hebben op de doelgroep die zowel volgens de ‘oude’, door de Raad van State vernietigde regelgeving, als volgens de ‘nieuwe’ regelgeving verplicht zijn een GKS te gebruiken, en waarvan de fiscus weet dat zij op 1 juli 2016 nog niet over een actief GKS beschikten.
Tot op 21 september 2016 werden 410 controles volledig afgerond en zijn er 1.708 in behandeling/voorzien.
Van de afgeronde controles had 48 % op datum van de controle geen actief GKS.
Uit het antwoord kan worden afgeleid dat er boetes voor een eerste overtreding​ werden opgelegd. Aangezien de oude GKS-regelgeving nietig werd verklaard, kan geen enkele btw-plichtige ons inziens onder de oude regeling GKS-plichtig zijn. Bijgevolg zouden deze btw-plichtigen zich ook moeten kunnen beroepen op de overgangsregeling voor zij die hun horeca-activiteit hebben aangevangen vóór 2016, op 1/1/2016 niet GKS plichtig waren op basis van de 10%-regel, maar dat wel zijn onder de nieuwe regeling:

​Registratie vóór 1 juli 2016
Aanschaf GKS vóór 1 oktober 2016
Ingebruikname GKS: tegen uiterlijk 1 januari 2017

De minister kondigt ook de publicatie aan van een nieuwe technische circulaire waarin wordt voorzien dat een vereenvoudigd btw-kasticket uitgereikt zal kunnen worden en dat geldt als een vereenvoudigde kopie van het originele btw-kasticket.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-090, blz. 362-362, 7 oktober 2016, vraag nr. 1150, F. Winckel, 2 augustus 2016

Vrijstelling voor diensten van verpleegkundigen geldt ook voor coördinatie groepspraktijk

Artikel 44, § 1, 2° Wbtw stelt vrij van btw, de diensten verricht in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid door vroedvrouwen, verpleegkundigen en zorgkundigen​.
Ingevolge deze op 1 januari 2016 gewijzigde bepaling, zijn de diensten die worden verricht door verpleegkundigen in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid van btw vrijgesteld, ook wanneer het gaat om diensten die niet zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen.
Onder deze vrijstelling vallen eveneens de prestaties van een coördinerend verpleegkundige in een groepspraktijk die verantwoordelijk is voor de organisatie van de dienst wat de coördinatie, continuïteit, kwaliteit en evaluatie van de zorg betreft.
Een onderscheid moet gemaakt worden voor de diensten die worden verricht als statutair bestuurder. Deze zijn slechts aan de btw onderworpen indien de verpleegkundige handelt als rechtspersoon en indien het bestuurdersmandaat ten bezwarende titel wordt uitgeoefend.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-090, blz. 361-362, 7 oktober 2016, vraag nr. 1146, L. Van Biesen, 1 augustus 2016​

Geen compensatie voor uitbaters die op basis van de 10%-regel een GKS hebben geïnstalleerd maar onder de nieuwe regeling niet GKS-plichtig zijn

De Raad van State maakte in 2015 bezwaar op de door de wetgever ingevoerde GKS-regeling, waarbij een GKS verplicht was indien minstens 10% van de horeca-omzet bestaat uit het verschaffen van maaltijden voor verbruik ter plaatse.
Door in 2016 de 10%-drempel te vervangen door een absolute drempel van € 25.000 (berekend op basis van de voor verbruik ter plaatse verschafte maaltijden), hebben verschillende exploitanten van een horecazaak ‘ten onrechte’ een GKS aangeschaft (omzet uit het verschaffen van maaltijden voor verbruik ter plaatse bedraagt minstens 10% van de totale horeca-omzet, maar niet meer dan € 25.000).
Op de kerstavond van 2015 klonk het nog dat de regering voor deze btw-plichtigen zou onderzoeken of enige compensatie hiervoor mogelijk was. De minister bevestigt nu dat er geen dergelijke compensatie komt. Deze horecazaken kunnen immers opteren om vrijwillig hun GKS te gebruiken waardoor ze van de bijhorende sociale relancemaatregelen kunnen genieten en/of hun zaak verder kunnen professionaliseren.
Daarnaast genieten ze ook de mogelijkheid van de verhoogde investeringsaftrek ten bedrage van 13,5 % van het investeringsbedrag die voor het jaar 2015 in aftrek kan worden genomen bij de aangifte directe belastingen.
Sedert 5 juli 2016 zijn controles aangevangen naar de doelgroep die prioritair bestaat uit horecazaken die zowel in 2014 de oude limiet van 10% aan maaltijden ter plaatse als in 2015 de nieuwe limiet van € 25.000 euro aan maaltijden ter plaatse overschreden en nog steeds niet over een actief GKS beschikken.
Bovendien blijkt uit de door de minister verstrekte cijfergegevens dat de invoering van de GKS in Wallonië en Brussel ver achterop hinkt in vergelijking met in Vlaanderen.
Volgens de minister worden, in de geest van het onderhandelde protocol met de sectorfederaties, momenteel geen specifieke controles uitgevoerd bij horecazaken die wel reeds werken met een GKS.
​Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-090, blz. 325-328, 7 oktober 2016, vraag nr. 877, W. Janssen, 21 maart 2016

Minister wil niet bevestigen dat zelfstandige mannequins en modellen de btw op esthetische ingrepen zonder meer kunnen aftrekken

Sedert 1 januari 2016 (de facto pas vanaf 1 maart 2016) zijn de door artsen uitgevoerde ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter niet langer vrijgesteld van btw.
De arts zijn medecontractant (de patiënt of in voorkomend geval zijn wettelijke vertegenwoordiger) kan nooit een rechtspersoon zijn, zelfs niet indien de natuurlijke persoon zijn beroepsactiviteit verricht middels deze rechtspersoon.
Voorgaande betekent dat de arts bijgevolg geen factuur moet uitreiken voor de door hem verrichte en aan btw onderworpen ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter.
De arts moet dus enkel een factuur uitreiken indien:

zijn patiënt een natuurlijke persoon is die in eigen naam en voor eigen rekening een beroepsactiviteit uitoefent die hem de hoedanigheid geeft van btw-plichtige;
en de esthetische ingreep of behandeling op enige wijze verband houdt met de uitoefening van die activiteit.

Heeft voormelde patiënt voor die activiteit de hoedanigheid van btw-plichtige met recht op aftrek, dan kan die in principe de btw geheven van de esthetische ingreep of behandeling recupereren.
Maar de minister benadrukt dat geen enkele btw-plichtige recht op aftrek heeft van de btw geheven van de goederen en diensten die hij bestemt voor privédoeleinden of doeleinden vreemd aan zijn economische activiteit.
Bovendien wijst hij er op dat wanneer goederen en diensten zowel voor de btw-activiteit als voor andere doeleinden wordt gebruikt, de btw-plichtige enkel recht heeft btw-aftrek in de mate dat die goederen en diensten voor de btw-activiteit worden gebruikt.
Over hoe in zo’n geval die verhouding moet worden vastgesteld, wordt er niks gezegd. Dus lijkt het ons logisch dat het forfait van 75% gebruikt kan worden, onder de daarvoor gestelde voorwaarden, om het beroepsgebruik vast te stellen.
De patiënt zal ingeval hij btw recupereert, uiteraard een factuur moeten kunnen voorleggen. Hij kan zich hier niet beroepen op het medisch beroepsgeheim, dat enkel voor de arts geldt. Deze laatste kan niet verplicht worden om de persoonlijke gegevens die op de factuur voorkomen, en die worden beschermd door het medisch beroepsgeheim, mee te delen aan de fiscus.
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-090, blz. 319-321, 7 oktober 2016, vraag nr. 847, B. Piedboeuf, 4 maart 2016​

Intergemeentelijke samenwerking onder de vorm van dienstverlenende vereniging is gewone btw-plichtige

Gemeenten kunnen op vrijwillige basis samenwerken. Het Vlaams Decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking van 6 juli 2001 regelt de bepalingen die gelden voor alle samenwerkingsverbanden van gemeenten waarvan het hele ambtsgebied binnen het Vlaamse Gewest valt.
Eén van de in dit decreet omschreven samenwerkingsvormen is de dienstverlenende vereniging: een samenwerkingsverband zonder beheers overdracht dat tot doel heeft een duidelijk omschreven ondersteunende dienst te verlenen aan de deelnemende gemeenten, eventueel voor verschillende beleidsdomeinen.
In zijn beslissing nr. E.T. 111.703 van 6 september 2006, stelt de fiscus dat de dienstverlenende vereniging moet worden aangemerkt als een gewone btw-plichtige in de zin van artikel 4 Wbtw.
In de praktijk blijkt dat bepaalde dienstverlenende verenigingen geen btw heffen over de diensten die ze verstrekken aan de deelnemende steden en/of gemeenten. In het bijzonder in het geval van wederzijdse exclusiviteit: de omschreven diensten worden enkel verstrekt aan de deelnemers van de vereniging, terwijl die deelnemers voor deze diensten uitsluitend beroep doen op de dienstverlenende vereniging.
Hierover ondervraagd heeft de minister geantwoord dat door het ontbreken van een beheersoverdracht aan de dienstverlenende vereniging, deze moet worden aangemerkt als een gewone btw-plichtige beoogd door artikel 4 Wbtw. Uiteraard kan dergelijke vereniging zich, net zoals elke btw-plichtige, beroepen op de in het Wbtw opgenomen vrijstellingen, zoals bv. de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen (kostendelende​ verenigingen – art. 44, § 2bis Wbtw).
Bepaalde dienstverlenende verenigingen werden reeds ingelicht dat het standpunt van de fiscus, zoals opgenomen in de beslissing nr. E.T. 111.703, onverkort van toepassing blijft. De fiscus zal de correcte naleving van de btw-wetgeving in hoofde van de andere dienstverlenende verenigingen onderzoeken.​
Vr. & Antw. Kamer, 2016-2017, 54-090, blz. 311-313, 7 oktober 2016, vraag nr. 601, 27 oktober 2015

Bijkomende tolerantie voor uitreiking GKS-ticket door traiteurs

Exploitanten van een inrichting waar een GKS moet worden gebruikt, moeten het GKS-ticket uitreiken bij de voltooiing van de dienst. Voor traiteurs is dit vaak praktisch niet mogelijk.
De fiscus heeft daarom reeds in de uitzondering voorzien waarbij er geen GKS-kasticket uitgereikt moet worden bij de voltooiing van de dienst wanneer dit praktisch niet mogelijk is, op voorwaarde dat:

​de handeling op voorhand werd geregistreerd op het kassasysteem ter waarde van de offerte, bestelbon of geschatte waarde;
eventuele correcties binnen de zeven kalenderdagen na het evenement worden geregistreerd op het kassasysteem;
beide kastickets moeten worden uitgereikt aan de klant, eventueel samen met de factuur, uiterlijk op de 15de dag van de maand volgend op die waarin de dienst plaatsvond.

Bovendien aanvaardt de fiscus nu ook dat voor de cateringdiensten die traiteurs verrichten voor btw-plichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen en waarvoor er een factuur moet worden uitgereikt, zij hun GKS-ticket slechts één keer per maand uitreiken voor zover alle voor die klant verrichte handelingen erop vermeld worden.
Dat ticket moet uiterlijk op de vijftiende dag van de daaropvolgende maand worden uitgereikt.​
Kamer 2016-2017, COM 527, vraag nr. 14435, G. Gilkinet, 9 november 2016