Auteur: admin.btwlijn

Wetsontwerp diverse btw-wijzigingen ingediend in de Kamer

De wetgever heeft in de Kamer een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van enkele btw-bepalingen. De belangrijkste zijn de volgende:

invoering van een definitie (vanaf 1 juli 2022) voor gemeubeld logies: het verschaffen, voor een periode van minder dan drie maanden, van gemeubeld logies in hotels, motels en inrichtingen met een soortgelijke functie waar gewoonlijk aan betalende gasten onderdak wordt verleend voor een periode van minder dan drie maanden, tenzij die inrichtingen geen van de volgende nauw samenhangende diensten verrichten:

instaan voor het fysiek onthaal van de gasten;
de terbeschikkingstelling van huishoudlinnen en, wanneer het gemeubeld logies wordt verstrekt voor een periode van meer dan een week, de vervanging ervan tenminste eenmaal per week;
het dagelijks verschaffen van het ontbijt;

door de exploitant van het logies of door een derde voor zijn rekening.

btw-aftrek bij gemengde btw-plichtige op basis van het werkelijke gebruik: de btw-plichtige moet hiervan voorafgaandelijk kennis geven aan het bevoegd btw-kantoor. Dit geldt vanaf 01.01.2023. Btw-plichtigen die op 31 december 2022 het recht op aftrek uitoefenen met inachtneming van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, doen deze kennisgeving vóór 30 juni 2023;
 
enkele bepalingen met betrekking tot het al of niet meedelen van het btw-nummer door de klant aan zijn leverancier;
 
btw-forfaits:

btw-plichtigen die starten vanaf 1 januari 2022 kunnen niet meer kiezen voor een forfaitaire regeling;
btw-plichtigen die al bezig zijn op 1 januari 2022, kunnen vanaf dan niet meer opteren om een forfaitaire regeling toe te passen;
afschaffing van alle forfaitaire regeling vanaf 1 januari 2028;
 

bijzondere landbouwregeling: door het verdwijnen van de forfaitaire regelingen, wordt de mogelijkheid aanzienlijk beperkt om naast de bijzondere landbouwregeling nog andere activiteiten te verrichten zonder die bijzondere landbouwregeling kwijt te spelen. Daarom zal de wet voorzien dat die bijzondere landbouwregeling van toepassing kan blijven als de btw-plichtige daarnaast op bijkomstige wijze handelingen verricht die aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze zijn uit hun aard verbonden met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming;
de door die handelingen gerealiseerde omzet, exclusief btw, bedraagt in de loop van het kalenderjaar niet meer dan 30 pct. van het totale omzetcijfer van de landbouwondernemingen en heeft in de loop van het voorafgaande kalenderjaar dat percentage niet overschreden.

De Koning zal de lijst bepalen van de handelingen die aan deze voorwaarden voldoen en ook de administratieve formaliteiten die noodzakelijk zijn om de toepassing van deze regeling doeltreffend te controleren;

invoering vanaf 1 januari 2022 van een verlaagd btw-tarief van 6% voor haarprothesen die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

De Kamer 2021-2022, 55-2279/001, 26 oktober 2021

Fiscus beperkt btw-vrijstelling voor diensten m.b.t. uitvoer tot de laatste schakel

Artikel 41, § 1, 3° Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor diensten die rechtstreeks verband houden met de uitvoer van goederen vanuit België of een andere lidstaat buiten de Gemeenschap. Dit artikel is deels de omzetting van artikel 146, 1, e) btw-richtlijn.
In haar arrest in de zaak L.C. (C-288/16 dd. 29.06.2017) besliste het Europese Hof van Justitie dat deze btw-vrijstelling niet kan worden toegepast voor diensten die niet rechtstreeks worden verricht voor de afzender of de ontvanger van de goederen. Dus ook niet in de relatie tussen bijvoorbeeld een onderaannemer en de dienstverrichter die met het vervoer is belast.
Volgens de Belgische fiscus (Btw-commentaar hoofdstuk 8, afdeling 6, 3, B.) is het voor de toepassing van die btw-vrijstelling voldoende dat:

de goederen, op het ogenblik waarop het vervoer aanvangt, bestemd zijn om te worden overgebracht naar een plaats gelegen buiten de Gemeenschap;
de goederen zich op het ogenblik waarop ze de buitengrens van de Gemeenschap overschrijden in dezelfde staat bevinden als op het ogenblik waarop het vervoer aanvangt (het verpakken van de goederen met het oog op hun vervoer wordt niet geacht van die aard te zijn dat hun staat hierdoor wordt gewijzigd).

Dus als aan deze beide voorwaarden is voldaan, staat de fiscus de voormelde btw-vrijstelling eveneens toe in bijvoorbeeld de relatie tussen een onderaannemer en de dienstverrichter die met het vervoer is belast.
De fiscus heeft nu beslist zijn standpunt aan te passen aan voormelde rechtspraak van het Hof, en dit met ingang van 1 januari 2022. De btw-vrijstelling van artikel 41, § 1, 1ste lid, 3° Wbtw kan enkel van toepassing zijn in de verhouding tussen enerzijds de dienstverrichter en anderzijds de afzender of de ontvanger van de uit te voeren goederen. De twee laatstgenoemde personen betreffen onder meer:

de verkoper of de koper van de uit te voeren goederen;
de eigenaar, de huurder of de ontlener van de uit te voeren goederen;
de maakloonwerker die goederen uitvoert buiten de Gemeenschap om ze een herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing te laten ondergaan;
de persoon die goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap, welke hij op zicht, op proef of in consignatie had ontvangen;
de persoon die goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap, nadat ze door hem zijn hersteld, bewerkt, verwerkt of aangepast.

Als de dienstverrichter een beroep doet op een onderaannemer voor het verrichten van de goederenvervoerdienst, kan de dienst verricht door de onderaannemer niet van deze btw-vrijstelling genieten.

Fisconetplus, circulaire 2021/C/96, 27 oktober 2021

Ruling over tijdelijke btw-verlaging afbraak en heropbouw – bebouwde en niet-bebouwde percelen –twee appartementsblokken met bovengrondse parkeerplaatsen zijn één gebouw – footprint volledige gebouw hanteren

In de 32 bij KB vastgelegde steden die een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van hun stedelijk beleid, geldt een verlaagd btw-tarief van 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen. Het zijn enkel de afbraak- en heroprichtingswerken die aan de bouwheer gefactureerd worden, die dit verlaagd tarief kunnen genieten (rubriek XXXVII tabel A KB 20).
Daarnaast voorziet de wetgever, onder striktere voorwaarden, van 1 januari 2021 tot 31 december 2022 in een tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen op het hele Belgische grondgebied. En ook de verkoop van een door de verkoper na afbraak heropgerichte woning kan onder diezelfde strikte voorwaarden van dit tijdelijk verlaagd btw-tarief genieten (artikel 1quater, § 3 KB 20). Dat laatste betekent volgens de memorie van toelichting bij de wet dd. 20.12.2020 dat het moet gaan om projecten die worden uitgevoerd, vanaf de afbraak van het gebouw tot de levering van de woning, door dezelfde btw-plichtige, met name de verkoper.
Bovendien is voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief vereist dat de heropbouw van de woning moet gebeuren op hetzelfde kadastrale perceel als waar het afgebroken gebouw stond, zonder dat beiden op exact dezelfde plaats moeten liggen. Als er ook niet bebouwde percelen bij het project van afbraak en heropbouw betrokken zijn, en het nieuwe gebouw ligt voor minstens 50% op de vroegere bebouwde kadastrale percelen, dan aanvaardt de fiscus dat het ganse gebouw principieel in aanmerking komt voor de toepassing van de tijdelijke btw-verlaging.
En de fiscus eist, hoewel dit niet in de wettelijke bepalingen is opgenomen, dat het gesloopte gebouw een ‘significante omvang’ moet hebben, desgevallend in verhouding tot de opgerichte woning(en).
In het kader van een projectontwikkeling gaat A als opstalhouder over tot de afbraak van bestaande gebouwen gevolgd door de heroprichting van appartementen die op plan worden verkocht (voor de reeds getekende akten werden onder de Wet Breyne nog maar enkel de grondaandelen met registratie verkocht). De heroprichting van de appartementen gebeurt op verschillende percelen, waarvan er sommige niet bebouwd waren. Daarbij worden twee visueel gescheiden meergezinswoningen opgetrokken die verbonden zijn via een ondergrondse garage. Het is op het dak van die garage dat die beide meergezinswoningen worden gebouwd. Vanuit die garage zijn de beide meergezinswoningen bereikbaar via lift en trap. Er is ook één basisacte, één regelement van mede-eigendom en één reglement van interne orde. Daarom moet voor de voormelde 50%-regel het project als één gebouw beoordeeld worden waarbij rekening moet worden gehouden met de grondoppervlakte (alle ruimten en muren op het gelijkvloers meegeteld) van het gebouw (zie ook circulaire 2021/C/18 dd. 25.02.2021, punt 3.3., § 4). Op basis van de voorgelegde berekeningen beslist de rulingdienst dat aan die voorwaarde is voldaan, maar met de toevoeging dat het beter is die 50%-regel te  berekenen op basis van de volledige oppervlakte van het gebouw ongeacht of deze zich nu juist op of juist onder het maaiveld bevindt (dus de volledige oppervlakte van de garage). En ook op basis van die berekening is aan de 50%-regel voldaan.
De rulingcommissie benadrukt dat de beslissing slechts geldig is voor de verkopen waarvoor nog geen btw opeisbaar is geworden overeenkomstig artikel 17, § 1 Wbtw op datum van deze beslissing. Maar dat verandert in principe niets aan het feit dat de rulingcommissie erkent dat de grondvoorwaarden voor het tijdelijk verlaagd btw-tarief vervuld zijn.

Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2021.0463, 22 juni 2021

Gemengd gebruikte schoolgebouwen: voor verlaagd btw-tarief moeten zowel oppervlakte als tijdsduur gebruikt voor onderwijs overwegend zijn

Met ingang van 1 januari 2016 verlaagde de wetgever het btw-tarief voor handelingen  met betrekking tot schoolgebouwen naar 6% (KB van 14 december 2015, B.S. 15 december 2015 – rubriek XL van tabel A van de bijlage bij KB 20). De fiscus licht deze regeling toe in zijn circulaire 2018/C/6 dd. 18.01.2018. Zo aanvaardt de fiscus dat het verlaagd btw-tarief ook van toepassing is als het gebouw niet uitsluitend maar hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het verstrekken van door artikel 44 Wbtw vrijgesteld onderwijs of leerlingenbegeleiding.
De minister verduidelijkte dat voor de beoordeling van dit hoofdzakelijkheidscriterium voor schoolgebouwen, gebruik wordt gemaakt van een breuk met in de teller het gebruik tijdens de reguliere schooluren en met in de noemer het geheel aantal uren dat het gebouw wordt gebruikt, met inbegrip van de uren dat het gebouw ter beschikking wordt gesteld van derden (vraag 53 dd. 05.11.2020). Deze berekeningswijze zou blijkbaar tot bezorgdheid leiden bij school- en gemeentebesturen, te meer omdat het Vlaams beleid het multifunctioneel gebruik van voor het onderwijs bestemde gebouwen aanmoedigt.
Als een aantal lokalen of een deel van het gebouw permanent gebruikt worden voor andere doeleinden dan voor vrijgesteld onderwijs of vrijgestelde leerlingenbegeleiding, dan wordt het hoofdzakelijkheidscriterium beoordeeld aan de hand van de oppervlakte. De minister geeft het voorbeeld van een sporthal die naast de sportzalen ook vergaderzalen omvat die uitsluitend worden gebruikt door sport- en cultuurverenigingen. In dat geval kan het gebouw enkel aangemerkt worden als een schoolgebouw voor de toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief op voorwaarde dat de oppervlakte van het sportgedeelte dat voor het vrijgestelde onderwijs wordt gebruikt overwegend is (meer dan 50% van de oppervlakte van het gebouw).
Komt het gemengd gebruik voort uit het feit dat een gebouw of een gedeelte van een gebouw voor een bepaalde tijdsduur (bv. deel van de dag) wordt gebruikt voor andere doeleinden, dan zal het tijdscriterium gebruikt worden voor de beoordeling van het hoofdzakelijkheidscriterium. Dat is bv. het geval voor een sporthal waarvan zowel een onderwijsinstelling (leerlingen, personeel) als andere gebruikers (bijv. particulieren, verenigingen) gebruik maken.
Is die sporthal opgericht door de onderwijsinstelling zelf, dan vormt het hoofdzakelijk gebruik (meer dan 50% van de tijd) voor vrijgesteld onderwijs of leerlingenbegeleiding, volgens de minister in principe geen probleem voor de toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief. De fiscus gaat er in dit geval van uit dat het gebouw zal gebruikt worden voor het verstrekken van diensten inzake onderwijs. Maar als daar toch twijfel over zou bestaan, dan zal de fiscus het aantal uren dat de onderwijsinstelling de sporthal buiten de schooluren ter beschikking stelt van derden (bijv. een sport- of cultuurvereniging), vergelijken met de tijd dat de onderwijsinstelling (als eigenaar) het gebruiksrecht heeft over de sporthal. Blijft het gebruik door derden beperkt tot een deel van de sporthal, dan zal bijkomend met het oppervlaktecriterium rekening gehouden worden.
Dezelfde regeling is van toepassing als de sporthal is opgericht door een derde (bv. gemeentebestuur) die het gebouw ononderbroken (dus zowel buiten als tijdens de normale schooluren) exclusief ter beschikking stelt van de onderwijsinstelling (bv. in het kader van een overeenkomst inzake onroerende verhuur). In dit geval draagt de onderwijsinstelling de verantwoordelijkheid voor het toezicht, het beheer, het intern reglement van dat gebouw, enzovoort. Het aantal uren dat de onderwijsinstelling (als exploitant/gebruiker) de sporthal op haar beurt buiten de schooluren aan derden (bv. een sport- of cultuurvereniging) ter beschikking stelt, wordt vergeleken met de tijd dat de onderwijsinstelling het exclusief gebruiksrecht heeft van de sporthal (bv. als huurder). Blijft het gebruik door derden beperkt tot een deel van de sporthal, dan zal bijkomend met het oppervlaktecriterium rekening gehouden worden.
In het geval de onderwijsinstelling alleen maar een recht op toegang krijgt tot een sporthal die werd opgericht door een derde (en dus zelf de sporthal niet beheert en exploiteert), dan komt de oprichting van de sporthal niet in aanmerking voor de toepassing van het voormelde verlaagde btw-tarief. Maar als de onderwijsinstelling de sporthal huurt en exclusief gebruikt tijdens de normale schooluren, en de eigenaar de sporthal buiten de normale schooluren ter beschikking stelt van derden (bijv. sport- en cultuurverenigingen), dan kan voormeld verlaagd btw-tarief wel van toepassing zijn. Het aantal uren dat de school gebruik kan maken van de sporthal moet dan vergeleken worden met de tijd dat de eigenaar de sporthal exploiteert. Blijft het gebruik door de school beperkt tot een deel van de sporthal, dan zal bijkomend met het oppervlaktecriterium rekening gehouden worden.
In deze laatste drie gevallen moeten dus de beide criteria (oppervlakte en tijdsverloop) altijd samen onderzocht worden. Als een gemeentebestuur een sporthal tijdens de reguliere schooluren exclusief ter beschikking stelt van scholen en op andere tijdstippen de sporthal zelf gebruikt en exploiteert, terwijl zich in het gebouw eveneens een aantal vergaderlokalen bevinden die uitsluitend ter beschikking gesteld worden van particulieren en verenigingen, dan moet het gebruik voor vrijgesteld onderwijs, zowel wat de oppervlakte als wat de tijdsduur betreft, overwegend zijn.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-062, 6 september 2021, vraag 497, S. Matheï, 16 juni 2021

Gebruik GKS ontslaat ook niet-horecabedrijven van het dagboek van ontvangsten

Btw-plichtigen moeten voor hun horecaprestaties een GKS-ticket uitreiken als hun jaaromzet (excl. btw) uit restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van het verschaffen van dranken, meer bedraagt dan € 25.000. De btw-plichtige die gebruik maakt van een geregistreerd kassasysteem en voldoet aan alle daaromtrent opgelegde reglementering, is ontheven van de verplichting tot het houden van een dagboek van ontvangsten per bedrijfszetel zoals bedoeld in artikel 14, § 2, 3°, 1ste lid, KB 1 (circulaire 2017/C/70 dd. 06.11.2017, nr. 3.7.). Maar hij moet wel dagelijks de nodige rapporten met behulp van het GKS aanmaken (dagelijks financieel rapport en dagelijks gebruiker rapport – artikel 2, punt 5 KB dd. 30.12.2009).
De minister bevestigt dat voormelde ook van toepassing is voor btw-plichtigen die vrijwillig een GKS gebruiken, zelfs als ze niet in de horecasector actief zijn (zie ook telco met de fiscus hierover dd. 23.10.2020). Zij moeten dan ook onder dezelfde voorwaarden geen dagboek van ontvangsten bijhouden.
Ook de btw-plichtigen die correct de kassasystemen bedoeld in de beslissing nr. E.T. 103.018 dd. 02.06.2003 (en 27 juni 2002) of nr. E.T.103.592 dd. 02.06.2003 gebruiken, moeten geen dagboek van ontvangsten bijhouden. Bovendien onderzoekt de fiscus in welke mate de btw-reglementering zal kunnen voorzien dat andere kassasystemen met systematische en onmiddellijke uitreiking van elektronische of papieren kastickets gelijkgesteld kunnen worden met het houden van een dagboek van ontvangsten.
En tot slot wijst de minister op de mogelijkheid om het dagboek van ontvangsten digitaal in plaats van op papier te houden. Maar over hoe de integriteit van de inhoud daarvan gegarandeerd moet worden, daar gaat hij niet op in.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-062, 6 september 2021, vraag 491, J. Van den Bergh, 9 juni 2021

Vrijstelling voor diensten van exploitant sportinfrastructuur geldt ook voor online sportlessen

Artikel 44, § 2, 3° Wbtw stelt vrij van btw, de diensten door exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of sport doen, wanneer die exploitanten en inrichtingen instellingen zijn die geen winstoogmerk hebben en zij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten ervan. Voor deze vrijstelling moeten dus aan de drie volgende voorwaarden voldaan zijn:

de dienst moet betrekking hebben op het beoefenen van de sport zelf en verstrekt worden aan personen die actief aan sport komen doen;
de exploitant moet een instelling zijn die geen winstoogmerk nastreeft;
de ontvangsten van de exploitatie moeten uitsluitend worden gebruikt om de kosten ervan te dekken.

Als ‘exploitant’ moet in deze onder meer worden verstaan, iedere sportvereniging die haar leden in de mogelijkheid stelt een bepaalde sport te beoefenen door de terbeschikkingstelling van uitrustingen, het geven van leiding …, ongeacht of die vereniging daartoe al dan niet over een vaste infrastructuur beschikt. Voor zover de ‘exploitant’ sportlessen of sportbegeleiding verstrekt, is het op basis van voormelde wettekst niet vereist dat die lessen of begeleiding plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de personen die aan sport komen doen.
Dus komen ook online lessen voor het aanleren van bepaalde bewegingen of sportoefeningen in aanmerking voor voormelde vrijstelling. Deze lessen hebben betrekking op het beoefenen van de sport in kwestie zelf en worden verstrekt aan personen die actief aan sport ‘komen’ doen. Als daarbij de twee laatste voormelde voorwaarden eveneens vervuld zijn, dan zijn die lessen vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 3° Wbtw.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-063, 20 september 2021, vraag 487, S. Matheï, 7 juni 2021

Cassatie verbreekt uitspraak dat uitbreiding gebouw met kantoorruimte onder vijftienjarige herzieningstermijn valt

Een advocate verbouwt haar in 2004 gekochte woning door de veranda en het washok af te breken en vervolgens achteraan het gebouw uit te breiden met een bureau, wachtzaal, berging, toilet en inkomhal, met de bedoeling daarin haar advocatenpraktijk uit te oefenen. De werken werden uitgevoerd in de jaren 2005 en 2006 (op het moment dat advocaten nog volledig vrijgesteld zijn door het toenmalig artikel 44, § 1 Wbtw).
Op 1 januari 2014 werd voormelde algemene btw-vrijstelling voor diensten van advocaten afgeschaft. Sedertdien zijn hun prestaties in de regel aan btw onderworpen. Bijgevolg hebben zij sinds 1 januari 2014 ook recht op aftrek van de btw geheven over hun aankopen en kunnen zij nog btw (geheel of gedeeltelijk) recupereren die werd geheven van bepaalde aankopen uit het verleden, de zogenaamde historische aftrek.
Het hof van beroep in Gent oordeelde (dd. 02.04.2019) dat de btw geheven op die uitbreiding onder de vijftienjarige herzieningstermijn valt (en niet de vijfjarige zoals de fiscus stelt). Volgens het hof bedraagt voor ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden, de herzieningstermijn vijftien jaar. Artikel 1, § 9, 1° Wbtw vermeldt hierbij uitdrukkelijk de term ‘een gedeelte van een gebouw’. De aanbouw is overduidelijk een constructie die vast met de grond is verbonden en dus ook een onroerend bedrijfsmiddel in de zin van de vijftienjarige herzieningstermijn.
Maar volgens het Hof van Cassatie verantwoordt de rechter zijn beslissing niet naar als hij oordeelt dat het verschil tussen een verbouwing en een nieuwbouw geen steun vindt in de wet wat betreft de toepasselijke herzieningstermijn en op grond daarvan oordeelt dat de opgerichte achteruitbouw onmiskenbaar te beschouwen is als een onroerend bedrijfsmiddel zoals bedoeld in artikel 48 Wbtw en artikel 9 KB 3. Het verbreekt het arrest van het hof van beroep en verwijst de zaak door naar het hof van beroep in Antwerpen.

Cassatie, rolnr.  F.19.0123.N/1, 30 april 2021

Geen btw-verlaging voor brillen en contactlenzen

Volgens de bijlage III van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een verlaagd btw-tarief hanteren voor medische uitrusting, hulpmiddelen en andere middelen voor de behandeling van handicaps.
De minister bevestigt dat er geen plannen zijn om de btw op brillen en contactlenzen te verlagen naar 6%.

Kamercommissie Financiën, 2020-2021, 55-585, vraag 55020592C, C. Fonck, 29 september 2021

Bijkomende garantie bij aankoop is geen bijkomstige financiële dienst die buiten de berekening van het pro rata blijft

De Portugese vennootschap Rádio Popular houdt zich voornamelijk bezig met de verkoop van huishoudelijke apparaten en andere computer- en telecomproducten. Zij biedt aan de kopers een aantal aanvullende diensten aan, zoals een verlenging van de garantie op de aangekochte producten. Hiervoor wordt een verzekeringsovereenkomst gesloten waarbij de verzekeraar, in geval van schade aan het aangekochte product, aan de koper de reparatie of eventuele vervanging garandeert voor een periode die langer is dan de door de fabrikant gedekte periode.
Voormelde overeenkomst voor de extra garantie wordt gesloten tussen de verzekeraar en de koper, door tussenkomst van Rádio Popular die hiervoor aan de koper een bedrag aanrekent bovenop de prijs van het aangekochte product. De verkoop van de extra garantie vindt gelijktijdig plaats met de verkoop van de producten zonder dat Rádio Popular hiervoor andere materiële en personele middelen inzet.
Volgens Rádio Popular kwalificeert de extra vergoeding voor de bijkomende garantie als een van btw vrijgestelde verzekeringsdienst (artikel 135, 1, a btw-richtlijn). Voor dergelijke vrijgestelde handelingen heeft de btw-plichtige geen recht op btw-aftrek. Nochtans heeft Rádio Popular de betaalde voorbelasting voor al haar activiteiten volledig afgetrokken. Die aftrek wordt dan ook deels verworpen door de Portugese fiscus. Maar de btw-plichtige stelt dat die handelingen slechts bijkomstige financiële handelingen zijn en dus uit de breuk voor de berekening van het verhoudingsgetal geweerd moeten worden.
Volgens artikel 173 btw-richtlijn wordt voor de goederen en diensten die een btw-plichtige gebruikt voor zowel de handelingen met recht op aftrek als de handelingen die geen recht op aftrek verlenen, de aftrek slechts toegestaan voor dat gedeelte van de btw dat evenredig is aan het bedrag van de handelingen die recht op aftrek verlenen (pro rata of verhoudingsgetal). Artikel 174, lid 2, b) en c) btw-richtlijn voorziet dat in de berekening van het pro rata onder meer de volgende handelingen niet worden opgenomen:

bijkomstige financiële handelingen;
de in artikel 135, lid 1, onder b) tot en met g) btw-richtlijn vermelde handelingen die bijkomstig zijn.

Het Hof stelt vooreerst vast dat beide partijen het erover eens zijn dat de opbrengsten uit de verkoop van de bijkomende waarborgen van btw zijn vrijgesteld door artikel 135, 1, a) btw-richtlijn. Maar deze opbrengsten zijn volgens het Hof geen financiële opbrengsten zoals bedoeld in artikel 174, lid 2 btw-richtlijn. Dus moet eerst worden nagegaan of het wel degelijk om vrijgestelde handelingen gaat, want als dat zo is, dan moeten ze in de berekening van de pro rata opgenomen worden.

Handelingen ter zake van verzekering
Handelingen inzake verzekering hebben algemeen als kenmerk dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de uitkering te verstrekken die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen. Essentieel is dus dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verstrekker van de verzekeringsdienst en de verzekerde (degene wiens risico wordt gedekt).
Uit de feiten blijkt dat Rádio Popular enkel als tussenpersoon optreedt en zelf niet gebonden is door de verzekeringsovereenkomst. Maar de handelingen inzake verzekering omvatten niet enkel de door de verzekeraars zelf verrichte handelingen, maar ook de met verzekering samenhangende diensten die worden verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen. Hiervoor moeten dus twee voorwaarden vervuld zijn:

deze diensten moeten ‘samenhangen’ met handelingen ter zake van verzekering, en
deze diensten moeten worden ‘verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen’.

Aan die eerste voorwaarde is overduidelijk voldaan: de betrokken diensten bestaan in de verkoop van een extra garantie op verkochte producten door middel van een verzekeringsovereenkomst.
De volgende vraag is dan of Rádio Popular kwalificeert als verzekeringstussenpersoon. Daarvoor moeten twee voorwaarden vervuld zijn:

Rádio Popular moet in een betrekking staan met de verzekeraar en met de verzekerde (die betrekking kan uitsluitend indirect zijn als de dienstverrichter onderaannemer van de makelaar of van de tussenpersoon is);
de activiteit van de dienstverrichter moet de essentiële aspecten van de functie van verzekeringstussenpersoon dekken, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe cliënten met de verzekeraar.

Volgens het Hof voldoet Rádio Popular aan deze voorwaarden. Deze btw-plichtige staat in direct contact met de verzekeraar, want hij verkoopt die laatste zijn verzekeringsproducten (extra garantie bij een verkoop). En ook met de verzekerde is er een direct contact want het is aan hen dat hij de bijkomende garantie verkoopt. Hierbij verricht de btw-plichtige handelingen die in essentie verband houden met de functie van verzekeringstussenpersoon, zoals het zoeken van klanten en het in contact brengen van die klanten met de verzekeraar met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten. De verkoop door Rádio Popular van de bijkomende verzekeringen is dan ook een door artikel 135, 1, a) btw-richtlijn vrijgestelde activiteit.
Vervolgens vraagt het Hof zich af of deze handelingen omwille van de fiscale neutraliteit, toch niet beschouwd moeten worden als bijkomstige financiële handelingen in de zin van artikel 174, lid 2 onder b) en c) btw-richtlijn.
Uit de bewoordingen van artikel 135, lid 1, onder a) en artikel 135, lid 1, onder b) tot en met g) van de btw-richtlijn, blijkt volgens het Hof dat het bij deze bepalingen om onderscheiden handelingen gaat en dat handelingen inzake verzekering niet gelijkgesteld kunnen worden met financiële handelingen, in het bijzonder voor de toepassing van de afwijking waarin artikel 174, lid 2 btw-richtlijn voorziet. Aan deze vaststelling verandert niets ingevolge het beginsel van de fiscale neutraliteit. De werkingssfeer van een vrijstelling kan trouwens niet uitgebreid worden op basis van dit beginsel. Bovendien mogen soortgelijke handelingen die onder de btw-richtlijn vallen, niet met verschillende begrippen worden aangeduid naargelang zij onder de ene dan wel de andere bepaling van deze richtlijn vallen.
De verkoop van de bijkomende garantie door Rádio Popular kan dus niet beschouwd worden als een bijkomstige financiële handeling, of een handeling bedoeld in artikel 135, lid 1, onder b) tot en met g) btw-richtlijn die bijkomstig is, die niet in de berekening van het pro rata mag worden opgenomen.

Dictum van het Hof
Artikel 174, lid 2, onder b) en c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 135, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op handelingen die een belastingplichtige verricht als tussenpersoon bij de verkoop van extra garantie in het kader van zijn hoofdactiviteit, namelijk de verkoop van huishoudelijke apparaten en andere computer- en telecomproducten aan de consument, zodat de omzet met betrekking tot deze handelingen niet hoeft te worden uitgesloten van de noemer van de breuk die wordt gebruikt voor de berekening van het aftrekbare gedeelte volgens artikel 174, lid 1, van de btw-richtlijn.

HvJ, C-695/19, Rádio Popular, 8 juli 2021

Voor inkomstenbelasting door fiscus vastgestelde omzet via ontvangen betalingen is inclusief btw

De zelfstandige artiestenmakelaar CB onderhandelde namens de Lito-groep (een groep van ondernemingen die verantwoordelijk was voor het beheer van de infrastructuur en de orkesten op patroons- en dorpsfeesten in Galicië) met feestcomités (informele groepen inwoners die deze feesten organiseerden) over optredens van de orkesten. Hiervoor ontving CB 10% van de inkomsten van de Lito-groep. Voor die betaling, die in contanten gebeurden, werd geen factuur opgemaakt, noch hield CB een boekhouding of officieel register bij. CB diende evenmin btw-aangiften in. De Spaanse fiscus vordert over deze ontvangsten btw, berekend op het ontvangen bedrag. CB daarentegen vindt dat de btw uit de ontvangen bedragen gehaald moet worden.
De maatstaf van heffing inzake btw is volgens artikel 73 btw-richtlijn alles wat de leverancier of dienstverrichter als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de afnemer of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden. De btw zelf behoort niet tot de maatstaf van heffing (artikel 78 btw-richtlijn).
Het Hof benadrukt vooreerst dat de maatstaf van heffing niet behoort tot de middelen waarover de lidstaten beschikken om fraude te bestrijden. De uitlegging van de artikelen 73 en 78 btw-richtlijn kan dus niet verschillen naargelang er wel of geen fraude in het spel is.
CB had voor zijn prestaties facturen moeten uitreiken met aanrekening van btw, die hij had moeten voldoen aan de Spaanse fiscus. Met frauduleus doel heeft CB dit niet gedaan. Daardoor heeft hij ook de btw die hij in het kader van die activiteit heeft opgelopen, niet kunnen recupereren. En omwille van de frauduleuze intenties kan die aftrek niet worden hersteld. Maar dit alles kan geen afbreuk doen aan het basisbeginsel van de btw-richtlijn, dat er volgens vaste rechtspraak van het Hof in bestaat dat het btw-stelsel enkel de eindverbruiker beoogt te belasten.
Volgens het Hof ontstaat er bij een reconstructie door de fiscus van verborgen handelingen en inkomsten, onvermijdelijk een onzekerheidsmarge waarmee ook voor de vaststelling van de maatstaf van heffing rekening moet worden gehouden. Er moet worden getracht het meest waarschijnlijke en meest getrouwe fiscale resultaat te verkrijgen op basis van de materiële elementen die tijdens de belastingcontrole zijn verzameld.
Verricht een btw-plichtige voor de belastingdienst verborgen handelingen waarvoor hij normaal een factuur, met de verplichte elementen, had moeten uitreiken met btw die hij had moeten aangeven, en wordt het resultaat van die handelingen gereconstrueerd door de belastingdienst in het kader van een controle inzake directe belastingen, dan moet die handeling geacht worden de btw te omvatten (tenzij een herziening van de btw toch mogelijk zou zijn). Anders zou een deel van de btw-last bij de btw-plichtige gelegd worden, wat in strijd zou zijn met het beginsel van btw-neutraliteit.
Uiteraard kunnen de lidstaten sancties voorzien om belastingfraude te bestrijden, maar fraude bestraffen door een afwijking op de bepaling van de maatstaf van heffing is niet toegestaan.

Dictum van het Hof
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en met name de artikelen 73 en 78 ervan, gelezen in het licht van het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde (btw), moet aldus worden uitgelegd dat wanneer btw-plichtigen op frauduleuze wijze de belastingdienst niet in kennis hebben gesteld van het bestaan van een handeling, noch een factuur hebben opgemaakt, noch de inkomsten uit deze handeling hebben opgenomen in een aangifte voor de directe belastingen, er bij de door de betrokken belastingdienst in het kader van de controle van die aangifte verrichte reconstructie van de in verband met de aan de orde zijnde handeling betaalde en ontvangen bedragen van moet worden uitgegaan dat de prijs inclusief btw is, tenzij de belastingplichtigen krachtens het nationale recht de mogelijkheid hebben om de btw niettegenstaande de fraude later door te berekenen en af te trekken.

HvJ, C-521/19, CB, 1 juli 2021

Uitbreiding tolerantie voor aannemer die bouwmaterialen meeneemt naar of uit een andere lidstaat

Als een btw-plichtige goederen voor zijn bedrijf van één lidstaat overbrengt naar een andere lidstaat, dan wordt deze overbrenging in principe gelijkgesteld met:

een vrijgestelde IC-levering in de lidstaat van vertrek;
een te belasten IC-verwerving in de lidstaat van aankomst.

Voor de gelijkgestelde IC-verwerving zal de btw-plichtige zich in principe in de lidstaat van aankomst voor btw moeten registreren.

Overbrenging van materialen van een andere lidstaat naar België in het kader van een werk in onroerende staat in België
De fiscus besliste in 2011 dat een buitenlandse aannemer die vanuit een andere lidstaat materialen uit zijn voorraad meebrengt naar België om hier in een onroerend goed te verwerken, zich voor de gelijkgestelde intracommunautaire verwerving (artikel 25quater, § 1 Wbtw) die voor de btw in België plaatsvindt (artikel 25quinquies, § 2 Wbtw) niet in België moet identificeren voor btw. Hetzelfde geldt naar analogie voor de gelijkgestelde levering in België als de buitenlandse aannemer het overschot van goederen dat uiteindelijk niet in het bouwwerk werd ingelijfd, terug meeneemt naar de lidstaat van waaruit hij ze heeft meegebracht (beslissing nr. E.T. 119.687 dd. 15.03.2011, vervangen door circulaire 2020/C/50 dd. 02.04.2020, nr. 5.4.8.9). Deze tolerantie is enkel van toepassing als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

de handelingen die de btw-plichtige verricht en die in België plaatsvinden, zijn enkel werken in onroerende staat (dienstprestaties) waarop de verlegging van heffing naar de medecontractant van artikel 51, § 2, 1ste lid, 5° Wbtw van toepassing is;
de bestemming van de goederen (Belgische werf) is gekend bij de aanvang van de verzending of het vervoer (overbrenging) ervan;
de goederen worden daadwerkelijk ingelijfd in het bouwwerk waarvoor zij waren bestemd en het eventuele overschot van de overgebrachte goederen wordt terug meegenomen door de btw-plichtige naar zijn vestiging in de lidstaat van herkomst;
de voorwaarden voor de vrijstelling van artikel 39bis, 1ste lid, 4° Wbtw (met uitzondering van de opname ervan in de IC-opgave) zijn vervuld voor de overbrenging door de btw-plichtige van voormelde overschotten die hij terug meeneemt naar zijn vestiging in de lidstaat van herkomst;
de btw-plichtige zou de btw die over de intracommunautaire verwerving in België verschuldigd is, volledig kunnen aftrekken;
de fiscale autoriteiten van de lidstaat van waaruit de materialen worden vervoerd of verzonden en naar waar de eventuele overschotten worden teruggezonden, verzet zich niet tegen deze tolerantie.

Invoering nieuwe OSS-regeling 1 juli 2021
Door de invoering van de nieuwe OSS-regeling met ingang van 1 juli 2021, is een buitenlandse btw-plichtige die in België een werk in onroerende staat uitvoert voor een in de EU gevestigde niet-btw-plichtige klant, niet langer verplicht om zich voor deze handeling in België voor btw te registreren.  Tot voor deze datum was de btw-plichtige verplicht de Belgische btw op dit werk in onroerende staat aan te geven in een periodieke Belgische btw-aangifte. Maar vanaf 1 juli 2021 kan hij deze Belgische btw aangeven en voldoen via de OSS-regeling in zijn eigen lidstaat.
Ook in dit geval is de kans reëel dat de btw-plichtige materialen uit zijn voorraad vanuit zijn lidstaat meeneemt naar België om hier in het bouwwerk in te lijven. En voormelde tolerantie kan hij dan niet toepassen omdat in dit geval voormelde verlegging van heffing niet van toepassing is en hij zelf de Belgische btw op zijn dienstprestatie moet voldoen (1ste voorwaarde is niet voldaan).
Daarom aanvaardt de fiscus nu dat de btw-plichtige ook in dit geval de voormelde tolerantie kan genieten. De eerste voorwaarde wordt in dit geval vervangen door de voorwaarde dat de btw-plichtige geen andere reden heeft om in België voor btw te registreren dan de gelijkgestelde intracommunautaire verwerving ingevolge de overbrenging naar België van de goederen. De andere voorwaarden blijven ongewijzigd.
De buitenlandse btw-plichtige kan beide voormelde toleranties combineren als hij in België zowel werk in onroerende staat verricht waarop de verlegging van artikel 51, § 2, 5° Wbtw van toepassing is als werk in onroerende staat waarop hij Belgische btw verschuldigd is maar die hij in zijn lidstaat via de OSS-regeling aangeeft en betaalt.
De toleranties zijn nooit verplicht toe te passen, de btw-plichtige kan steeds kiezen om zich voor de intracommunautaire verwervingen in België te registreren voor btw.

Overbrenging van materialen van België naar een andere lidstaat in het kader van een werk in onroerende staat in die lidstaat
Nieuw is nu ook dat de fiscus een tolerantie invoert als een in België gevestigde btw-plichtige vanuit België materialen meeneemt naar een andere lidstaat om ze daar in het kader van een werk in onroerende staat in een bouwwerk in te lijven en waarbij hij dat werk in onroerende staat verricht voor een in de EU gevestigde niet-btw-plichtige afnemer en de btw die in die andere lidstaat over dat werk verschuldigd is, hier in België aangeeft en betaalt via de OSS-regeling.
Als de lidstaat van aankomst een gelijkaardige tolerantie toepast zoals België doet voor de materialen die vanuit een andere lidstaat naar België meegenomen worden, waardoor er in die lidstaat geen belastbare gelijkgestelde IC-verwerving gerapporteerd moet worden, dan aanvaardt de fiscus dat er in België sprake is van een niet-overbrenging (in plaats van een gelijkgestelde IC-levering). Voor deze tolerantie moeten mutatis mutandis dezelfde voorwaarden als hiervoor vervuld zijn. Ook de terugzending naar België van het overschot aan materialen moet de btw-plichtige dan niet in zijn Belgische periodieke btw-aangifte opnemen. De Belgische btw-plichtige moet wel kunnen aantonen dat de lidstaat waarnaar de goederen zijn vervoerd (lidstaat waar het werk in onroerende staat wordt uitgevoerd) zulke tolerantie heeft toegestaan.
De nieuwe toleranties kunnen toegepast worden vanaf 1 juli 2021

Fisconetplus, circulaire 2021/C/92, 13 oktober 2021
 

Aanpassingen forfait kappers 3de kwartaal 2021

In het kader van de overheidsmaatregelen in de strijd tegen de coronacrisis laat de fiscus weten de btw-forfait voor kappers voor het derde kwartaal 2021 bij te sturen.
Voor kappers wordt de omzet van de patroon onder de forfaitaire regeling berekend op basis van een typeprijs die wordt vermenigvuldigd met een forfaitair vastgesteld aantal typediensten. Voor de btw-aangifte over het derde kwartaal 2021 wordt dat aantal typediensten als volgt verminderd:

heren:                 855 in plaats van 1.140;
dames:               400 in plaats van 534.

FOD Financiën, nieuwsbericht, 12 oktober 2021