Auteur: admin.btwlijn

Uitgavecontract volledig vrijgesteld van btw, ook al wordt voor inkomstenbelasting slechts de helft als ‘auteursrecht’ belast

Gevraagd naar onder meer de btw-regeling op de vergoedingen die aan zelfstandige journalisten en persfotografen worden toegekend ter compensatie van de cessie of concessie van auteursrechten voor de door hen gecreëerde werken, zet de rulingcommissie de regels voor de btw-vrijstelling voor contracten tot uitgave nog eens op een rij. De vergoedingen in casu worden voor 50% beschouwd als roerend inkomen dat inzake inkomstenbelasting de bijzondere regeling voor ‘auteursrechten’ geniet.
De door de auteur of toondichter gesloten contracten voor uitgave van letterkundige werken of van kunstwerken, zijn vrijgesteld van btw op basis van artikel 44, § 3, 3° Wbtw, indien de volgende drie voorwaarden vervuld zijn:

het moet gaan om een uitgavecontract
dat is gesloten door een auteur of toondichter
en dat betrekking heeft op een letterkundig werk of een kunstwerk.​

 
Uitgavecontract
Opdat er van uitgavecontract sprake kan zijn moet de overeenkomst eerst en vooral betrekking hebben op een auteursrecht of een naburig recht. Dit recht moet bestaan in hoofde van de persoon die zelf de eigendom ervan wenst over te dragen of het gebruik ervan wenst af te staan aan een uitgever.
Bovendien moet de persoon die de rechten verkrijgt op een auteursrechtelijk beschermd werk de verplichting aangaan om het werk te publiceren. Het is daarbij van geen belang op welke wijze het werk ter beschikking wordt gesteld van het publiek, noch op welk soort drager het werk wordt geproduceerd, zolang het maar een voldoende breed publiek wordt verspreid (op papier, digitaal, internetsites, …).
Degene die uitgaveverplichting op zich neemt hoeft zelf niet in te staan voor  de publicatie van het werk. Hij mag op zijn beurt een uitgavecontract sluiten met een andere uitgever.
Voor zelfstandige fotografen blijkt uit de praktijk dat zij meestal een fotoreeks overmaken zonder de garantie dat alle foto’s effectief gepubliceerd zullen worden. De toepassing van de vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw is in dat geval dan ook niet mogelijk.
Bij zelfstandige journalisten daarentegen worden de aan de uitgevers aangeboden artikels wel gepubliceerd (dat is in principe ook zo opgenomen in het protocolakkoord afgesloten met de journalisten), dus is de vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw in principe wel van toepassing, indien de andere hierna vermelde voorwaarden uiteraard ook vervuld zijn.
 
Contract afgesloten door auteur
De btw-vrijstelling voor uitgavecontracten is maar van toepassing voor zover dat contract wordt afgesloten door de auteur van het auteursrechtelijk beschermde werk. Artikel XI.170, 1ste lid van het Wetboek Economisch Recht (WER) stelt dat de oorspronkelijke auteursrechthebbende de natuurlijke persoon is die het werk heeft gecreëerd. Bijgevolg komen voor de vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw enkel de uitgavecontracten in aanmerking die worden afgesloten door een natuurlijk persoon.
 
Letterkundige werken
Voor de vrijstelling van artikel 44, §  3° Wbtw is vereist dat het uitgavecontract betrekking heeft op letterkundige werken of kunstwerken die auteursrechtelijke bescherming genieten.
Letterkundige werken zijn volgens artikel XI.172. § 1 WER, de geschriften van welke aard ook, alsmede lessen, voordrachten, redevoeringen, preken of andere mondelinge uitingen van de gedachte. De fiscus hanteert een gelijkaardige definitie: ‘alle voortbrengselen op het gebied van de letterkunde, wetenschap en kunst, zoals boeken, brochures, teksten van persartikels, voordrachten, toespraken, preken en andere geschriften van die aard, enz.
Overdrachten van informatie die geen persoonlijk en origineel werkstuk van de journalist zijn, voldoen niet aan deze voorwaarde en komen dus niet in aanmerking voor de btw-vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw.
 
Komt voor de btw dan enkel het gedeelte van het inkomen van de journalist dat aan de cessie of concessie van auteursrechten​ wordt toegewezen in aanmerking voor de btw-vrijstelling voor contracten tot uitgave? Daarop antwoordt de rulingcommissie dat de notie ‘uitgavecontract’ voor de toepassing van de btw op een autonome wijze geïnterpreteerd moet worden, en dat stemt niet volledig overeen met de notie van ‘cessie of concessie van auteursrechten’ voor doeleinden van de inkomstenbelastingen.
Bijgevolg  komt de door de zelfstandige journalisten verkregen vergoeding (overeenkomstig het protocolakkoord voor de overdracht van hun auteursrechtelijk beschermde werken) volledig in aanmerking voor de btw-vrijstelling van artikel 44, § 3, 3° Wbtw, uiteraard voor zover de voorwaarden van kwalificatie als uitgavecontract vervuld zijn.
 
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.154, 4 april 2017

Volledige btw-aftrek bij vestiging vruchtgebruik voor 25 jaar aan gegarandeerd rendement van 4% per jaar

​Aan een bestaand kantoorgebouw worden werken uitgevoerd om het gebouw om te bouwen tot een hotel.
Aangezien het gebouw geen ingrijpende wijziging ondergaat in de wezenlijke elementen van zijn structuur, kan het enkel als een nieuw gebouw voor btw kwalificeren indien aan de zogenaamde 60%-regel voldaan is. Dit houdt in dat kan worden aanvaard dat het om een nieuw gebouw gaat wanneer de kostprijs, exclusief btw, van de door de eigenaar of door derden voor zijn rekening uitgevoerde werken aan het gebouw zelf, ten minste 60% bereikt van de verkoopwaarde van het gebouw waaraan de werken werden uitgevoerd, de grond buiten beschouwing gelaten, op het tijdstip van de voltooiing van die werken.
De rulingcommissie stelt dat hiervoor drie parameters van belang zijn:

de verkoopwaarde van het afgewerkte gebouw;
de grondwaarde;
de kostprijs van de uitgevoerde werken (exclusief btw en met uitsluiting van intellectueel werk). 

 
Zonder uitspraak te doen over de gehanteerde cijfers stelt de rulingcommissie vast dat met het gebruik van de voor de aanvrager meest ongunstige cijfers, de uitgevoerde werken toch nog 63% bedragen van de verkoopwaarde van het gebouw, de grond buiten beschouwing gelaten.
De eigenaar van het gebouw zal de hotelkamers verkopen aan particuliere investeerders. Gelet op de reeds uitgevoerde projecten en de omvang van dit project, moet de verkoper beschouwd worden als een beroepsoprichter. En omdat het gebouw door de uitgevoerde werken een nieuw gebouw is geworden (door toepassing van de 60%-regel op vraag van de btw-plichtige), is de verkoop ervan aan btw onderworpen.
De investeerders zullen na hun aankoop een vruchtgebruik vestigen ten gunste van de vennootschap die het hotel zal uitbaten. Daarbij kiezen de investeerders om deze vestigingen aan de btw te onderwerpen als toevallige btw-plichtige. Zij kunnen de btw op de aankoop van de hotelkamer, en het daarbij horend terrein, recupereren wanneer de prijs voor de vestiging van het vruchtgebruik de oprichtingsprijs van het gebouw benadert.
De rulingcommissie beslist dat hierbij geen rekening moet worden gehouden met het bijhorend terrein, zelfs indien het aan de btw is onderworpen. Het volstaat het om de prijs voor het zakelijk recht, waarbij geen rekening wordt gehouden met de waarde van het terrein, en de prijs voor de oprichting of aankoop van het gebouw, met uitzondering van de prijs voor de verwerving van het terrein, met elkaar te vergelijken.​
Bedraagt de prijs voor het zakelijk recht minstens 97,5% van de oprichtingsprijs van het gebouw, dan is de btw op de aankoop van het gebouw volledig aftrekbaar (voor een zakelijk recht van minder dan 10 jaar hoeft dit slechts 95% te zijn).
Omdat aan de investeerders een minimumrendement van 4% is gegarandeerd (via een bankwaarborg indien er minder gasten zouden zijn), en dit ged​urende de 25 jaar dat het vruchtgebruik loopt, benadert de vergoeding voor het zakelijk recht de aankoopprijs van de hotelkamer (nominaal gelijk aan de investering).
Belangrijk hierbij is dat het vruchtgebruik niet vroegtijdig beëindigd kan worden. Want als een contractuele clausule is voorzien waarbij de partijen dit recht vroegtijdig kunnen beëindigen, dan kan die tot gevolg hebben dat de uiteindelijk verkregen tegenprestatie niet de vooropgestelde 97,5% zou bereiken om een volledige btw-aftrek te verantwoorden. Men mag hierbij enkel rekening houden met de vergoedingen die onherroepelijk verschuldigd zijn door de verkrijger van het zakelijk recht (men houdt bijvoorbeeld geen rekening met indexatie clausules, vermits de juiste bedragen of de toepassing ervan op het moment van het sluiten van het contract nog niet zeker vaststaan).
 
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.035, 7 maart 2017​

Promofilm voor openbaar belang is geen reclamedienst, dus auteursrecht kan overgedragen worden aan 6%

​Onderneming​ A realiseert een audiovisuele productie (ontwikkeling van een creatief script en draaiboek, en instaan voor de productie en postproductie van de film) in opdracht van onderneming B. Er is bepaald dat B de exclusieve eigendomsrechten van de resultaten en de producten van de opdracht verkrijgt.
Deze eigendomsrechten omvatten eveneens de overdracht van auteursrechten. Onderneming B zal dus nadat onderneming A de films heeft opgeleverd, het recht hebben de films te gebruiken, bewerken, vermenigvuldigen en verspreiden op alle mogelijke wijzen.
De rulingcommissie beslist dat het verlaagd tarief van 6% voor auteursrechten (rubriek XXIX van tabel A van KB nr. 20) van toepassing is aangezien:

A en B uitdrukkelijk het bestaan van auteursrechten erkennen;
en A als ontwerper van de film, aan B het recht verleent om het werk te vermenigvuldigen en te publiceren of te verdelen.

 
Ook de afgifte van de cassette die de drager vormt van de rechten is eveneens als bijzaak bij het auteursrecht aan 6% onderworpen.
​De film wordt bovendien niet beschouwd als een dienst inzake reclame, welke uitgesloten is van voormeld verlaagd tarief. Het gaat om een overheidsopdracht die niet commercieel van aard is. De promofilm wordt niet gecreëerd om de verkoop van een welbepaald product of dienst te bevorderen of om  de getrouwheid aan een merk te versterken. ​De aanbestedende overheid streeft met deze opdracht enkel een openbaar doel na.
De rulingcommissie aanvaardt in deze situatie de uitbreiding naar analogie tot promofilms van de beslissing nr. E.T. 98.968 dd. 13.06.2002, waarin de fiscus stelt dat niet als reclamedrukwerk wordt aangemerkt:

drukwerk waarin campagne wordt gevoerd door instellingen of organisaties die geen winst beogen en die doeleinden van humanitaire, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, staatsburgerlijke, filantropische, politieke, mutualistische, syndicale of patronale aard nastreven;
drukwerk waarin campagne wordt gevoerd voor een landstreek, een productengroep of een motto zonder vermelding van specifieke handelsmerken, producten, leveranciers of dienstverrichters. (bv. “Geef bloed”, “Doe sport”, “Drink meer melk”, “Proef de Belgische Kazen”, “Bezoek de Auvergne”);
blaadjes met aanwervingsaankondigingen door bedrijven;

 
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.013, 21 februari 2017

Minister erkent 4 elektronische platforms voor bijzondere regeling deeleconomie

Met het KB van 22 mei 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:

‘www.yourprivatebutler.com’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba Your Private Butler) – vanaf 3 april 2017;​
‘www.ubereats.com’ en de verbonden mobiele applicatie (vennootschap van buitenlands recht Uber Portier BV) – vanaf 1 maart 2017;
‘www.dajobs.be’ (nv Daoust) – vanaf 1 april 2017;
‘www.mysherpa.be’ (bvba MY SHERPA) – vanaf 1 mei 2017.

Nieuwe regels vanaf 1 juli voor btw-tarief fietsherstellingen en -onderhoud

Zowel de herstelling als het onderhoud van fietsen is ingevolge rubriek XXXIX, 1, tabel A KB nr. 20 onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6 %.
Hieronder vallen de rijwielen:

met twee of drie wielen;
die door middel van trappers door één of meerdere personen in beweging worden gebracht;
met uitzondering van rijwielen die met een motor zijn uitgerust.

 
Zijn onder meer bedoeld:

stadsfietsen;
sportfietsen;
terreinfietsen;
mountainbikes;
driewielers;
bakfietsen;
de fiets uitgerust met een elektrische hulpmotor die enkel werkt als men trapt, zoals:

elektrische fietsen;
speed pedelecs.

 
Levering van onderdelen
De levering van onderdelen van fietsen is onderworpen aan het normale btw-tarief van 21%.
 
Herstelling en onderhoud​
Vanaf 1 juli 2017 moet volgens de minister de volgende regeling worden toegepast wanneer voor een herstelling of onderhoud van een fiets ook benodigdheden (bv. smeerolie) en onderdelen (bv. wiel, binnenband, zadel) worden gebruikt:

21% voor de levering van de onderdelen;
6% voor de werkuren, met inbegrip van de gebruikte benodigdheden (bv. lijm, smeerolie, enz).

Als de fietshersteller zijn prijs niet uitsplitst over voormelde handelingen, dan is de btw over de volledige prijs verschuldigd aan het tarief van 21%.
 
Verbeteringswerken
Indien de handeling verder gaat dan de herstelling of het onderhoud van de fiets en de btw-plichtige levert een goed waarbij hij ook de installatie of montage ervan uitvoert of voor zijn rekening neemt (bv. het uitrusten van een fiets met versnellingen), dan dient nog steeds toepassing te worden gemaakt van de beslissing nr. E.T.95.109 dd. 10.05.1999. Die stelt dat de handeling in zijn geheel:

als een dienst wordt beschouwd voor zover de waarde van de geleverde en geplaatste goederen lager is dan 50% van de totale prijs;
als een levering beschouwd in de andere gevallen.

Voormeld onderscheid is in principe niet van belang voor het toe te passen tarief (verbeteringswerken vallen niet onder het verlaagd tarief van 6% zoals voorzien in ​rubriek XXXIX, 1, tabel A KB nr. 20), maar wel voor de plaatsbepaling en eventuele vrijstellingen.
 
Fisconetplus, circulaire nr. 38, 14 juni 2017​

Fiscus actualiseert standpunten btw-vrijstelling bemiddeling bij verzekeringen en regelen schadegevallen

Artikel 44, § 3, ​4° Wbtw stelt onder meer vrij van btw, de met  handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers, met uitzondering evenwel van de diensten als schade-expert. Over het begrip ‘makelaars en lasthebbers’ in het kader van deze btw-vrijstelling, heeft het Europese Hof van Justitie de afgelopen jaren enkele uitspraken gedaan. De fiscus publiceert een nieuwe circulaire waarbij zijn standpunten met betrekking tot deze vrijstelling aan deze rechtspraak worden geactualiseerd.
Om na te gaan of er sprake is van ‘met handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers’ moet volgens het Hof de betrokken activiteiten worden onderzocht. Of de btw-plichtige effectief de hoedanigheid van assurantiemakelaar heeft, is van geen belang.
Er is sprake van ‘met  handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers’ wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

de dienstverrichter moet in een betrekking staan met de verzekeraar en met de verzekerde (die betrekking kan uitsluitend indirect zijn indien de dienstverrichter onderaannemer van de makelaar of van de tussenpersoon is);
de activiteit van de dienstverrichter dient de essentiële aspecten van de functie van verzekeringstussenpersoon te dekken, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe cliënten met de verzekeraar.​

 
Volgens de fiscus heeft deze btw-vrijstelling betrekking op:

de eigenlijke tussenkomst van de makelaar of lasthebber bij het sluiten van een verzekeringscontract;
de handelingen van beheer die de makelaar of lasthebber verricht op voorwaarde dat ze betrekking hebben op de verzekeringscontracten die zijn gesloten of gewijzigd door zijn tussenkomst en dat gedurende de volledige looptijd van deze overeenkomsten.​ Deze handelingen bestaan onder meer uit:
de berekening van het bedrag van de premies
de incassering van deze premies
de invordering van de onbetaalde premies
de tussenkomst in de regeling van schadegevallen
het onderzoek van de aanpassingen in het contract gevraagd door de klant of door de maatschappij

 
Wat die handelingen van beheer betreft, is volgens de fiscus de btw-vrijstelling enkel van toepassing indien dat beheer betrekking heeft op overeenkomsten waarvoor de dienstverrichter zelf is tussenkomen als makelaar of lasthebber. Bij uitbreiding aanvaardt de fiscus de vrijstelling ook indien de btw-plichtige:

een ‘beheer-tussenpersoon’ van de polis is geworden door de overname van de gehele of een deel van de verzekeringsportefeuille van een tussenpersoon inzake verzekeringen die de polis had gesloten;
voor zover de daden van beheer daadwerkelijk betrekking hebben op de contracten die zijn overgenomen.

 
Diensten inzake het regelen van schadegevallen
Diensten inzake het regelen van schadegevallen zijn onder meer:

het in ontvangst nemen van schadeaangiftes;
het uitvoeren van inhoudelijke schadeafwikkeling;
het opstellen van technische rapporten;
onderzoek van bezwaren;
klachten over de schadeafwikkeling;
verzorgen van briefwisseling met de cliënt (met inbegrip van de wettelijke kennisgevingen).

 
De fiscus aanvaardde dat de diensten die bestaan in het regelen van schadegevallen ook onder de btw-vrijstelling voor handelingen van tussenpersonen in verzekeringen vielen (circulaire nr. 10 dd. 19.03.1979). Zelfs wanneer ze werden verstrekt door een btw-plichtige die niet was tussengekomen bij het sluiten van het contract (beslissing nr. E.T.103.851/3 dd. 20.01.2007).
Maar dat standpunt was niet langer verdedigbaar op basis van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Aspiro (C-40/15 dd. 17.03.2016; zie ook Fisc. Act. 2016, 26/5, J. Opreel, 13 juli 2016​). Het regelen van schadegevallen in naam en voor rekening van de verzekeraar houdt volgens het Hof geen verband met het zoeken van nieuwe cliënten om deze in contact te brengen met de verzekeraar met het oog op het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst, en kan dus niet beschouwd worden als een ‘met handelingen van verzekering en herverzekering samenhangende dienst verricht door makelaars en lasthebbers’. Dergelijke diensten zijn wanneer ze in België plaatsvinden onderworpen aan het btw-tarief van 21%.
Deze handelingen blijven natuurlijk wel vrijgesteld van btw wanneer de dienstverrichter ze uitvoert in het kader van een verzekeringsovereenkomst waarbij hij is tussengekomen (artikel 44, § 3, 4° Wbtw​).
Deze nieuwe zienswijze, die ook de beslissingen nr. E.T. 103.851/2 dd. 14.11.2006 en nr. E.T. 103.851/3 dd. 20.01.2007 vervangt, moet pas worden toegepast vanaf 1 januari 2018.
Volgens de fiscus is voormelde niet van toepassing voor onderschrijvingsagenten. Over hun prestaties zal de fiscus nog een circulaire publiceren. Een onderschrijvingsagent is een verzekeringstussenpersoon die, als lasthebber van één of meerdere verzekeringsondernemingen, over één of meerdere mandaten beschikt, waarmee hij hem door andere verzekeringstussenpersonen aangeboden risico’s kan onderschrijven, in naam en voor rekening van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsondernemingen.
 
Fisconetplus, circulaire nr. 36, 12 juni 2017

Kunnen aangiften voor aanvang, wijziging en stopzetting btw-activiteit weldra elektronisch ingediend worden?

De ministerraad van 9 juni 2017 heeft op voorstel van minister van Financiën Johan Van Overtveldt een voorontwerp van wet goedgekeurd met betrekking tot diverse bepalingen rond de btw. 
Eén van de maatregelen is de invoering van de mogelijkheid om de aangiften van aanvang (604A), wijziging (604B) en stopzetting (604C) van de btw-activiteit elektronisch in te dienen.
Verder voorziet het wetsontwerp​ in aanpassingen van:

de met diensten gelijkgestelde handelingen
de regeling van actieve veredeling bij invoer
de btw-vrijstelling voor de levering van schepen voor de vaart op volle zee

 
Persbericht Ministerraad 9 juni 2017
Persbericht J. Van Overtveldt, 9 juni 2017

Btw onderlijnd nr. 6

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Verlaagde btw voor groendaken en -gevels
|  Wie zijn de vrijgestelde zorgkundigen?
|  Btw-aftrek voor gratis managementdiensten?
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Aanpassing niet-proportionele boeten voor overtredingen GKS en kastickets in de horecasector

In het Belgisch Staatsblad van 1 juni 2017 wordt het KB van 11 mei 2017 gepubliceerd dat wijzigingen aanbrengt aan de afdeling II van de bijlage van het KB nr. 44 inzake de niet-proportionele boeten voor overtredingen met betrekking tot kastickets in de horecasector.
Voor de volgende overtredingen zijn boeten voorzien:

Het niet houden van een geregistreerd kassasysteem. Onder de oude regeling was een boete voorzien voor het gebruik van een niet geregistreerd kassasysteem. Voortaan beoogt deze overtreding het niet houden van een geregistreerd kassasysteem dat voldoet aan de voorwaarden van het KB dd. 30.12.2009 zodat deze bepaling zowel betrekking heeft op de btw-plichtigen die een niet conform kassaregister gebruiken als op de btw-plichtigen​ die geen kassaregister bezitten.
Niet naleving van de verplichting tot uitreiking van een kasticket, rekening of ontvangstbewijs. Deze bepaling blijft ongewijzigd.
Niet naleving van elke andere verplichting met betrekking tot het kasticket, rekening of ontvangstbewijs voorzien door of krachtens de regelgeving. Deze overtreding is nieuw ingevoegd in afdeling II en beoogt, naar analogie met afdeling 2, I, punt B met betrekking tot de facturen en de als zodanig geldende stukken, in het bijzonder de toepassing van een boete in het geval het kasticket, de rekening of het ontvangstbewijs niet alle vermeldingen bevat als bedoeld in respectievelijk artikel 2, eerste lid, punt 4 van het KB dd. 30.12.2009 en in artikel 22, § 2, van het KB nr. 1. Voor de bepaling van het bedrag van de toe te passen boete werd rekening gehouden met dezelfde bedragen als die voor de facturen.
Het gebruik, ter vervanging van een rekening of ontvangstbewijs, van een niet vergunde geregistreerde kassa of van een niet krachtens artikel 22, § 9, van het KB nr. 1 dd. 29.12.1992 vergunde procedure, of die niet voldoet aan de door of krachtens de regelgeving vereiste voorwaarden. Deze bepaling blijft ongewijzigd.
Gebrek aan rechtvaardiging van de bestemming van de rekeningen en ontvangstbewijzen, afkomstig van de drukker. Deze bepaling blijft ongewijzigd.
Overtredingen van verplichtingen die door of krachtens de regelgeving worden opgelegd aan de erkende drukkers​. Deze bepaling blijft ongewijzigd.

 
Overzicht van de boeten

A. Het niet houden van een kassasysteem dat voldoet aan het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen

– 1ste overtreding: 1.500 EUR
– 2de overtreding: 3.000 EUR
– volgende overtredingen: 5.000 EUR

 

 

B. Niet naleving van de verplichting tot uitreiking van een kasticket, rekening of ontvangstbewijs als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992

Per kasticket, rekening of ontvangstbewijs
– 1ste overtreding: 50 EUR met een maximum van 500 EUR
– 2de overtreding: 125 EUR met een maximum van 1.250 EUR
– volgende overtredingen: 250 EUR met een maximum van 5.000 EUR

 

 

C. Niet naleving van elke andere verplichting met betrekking tot het kasticket, rekening of ontvangstbewijs voorzien door of krachtens de regelgeving

Per kasticket, rekening of ontvangstbewijs:
– 1ste overtreding:
o Louter toevallig: 25 EUR met een minimum van 50 EUR en een maximum van 250 EUR
o Overige: 50 EUR met een maximum van 500 EU
 
– 2de overtreding: 125 EUR met een maximum van 1.250 EUR
– volgende overtredingen: 250 EUR met een maximum van 5.000 EUR

 

 

D. Het gebruik, ter vervanging van een rekening of ontvangstbewijs, van een niet vergunde geregistreerde kassa of van een niet krachtens artikel 22, § 9, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 vergunde procedure, of die niet voldoet aan de door of krachtens de regelgeving vereiste voorwaarden

– 1ste overtreding: 1.000 EUR
– 2de overtreding: 2.000 EUR
– volgende overtredingen: 3.000 EUR

 

 

E. Gebrek aan rechtvaardiging van de bestemming van de rekeningen en ontvangstbewijzen, afkomstig van de drukker

– 1ste overtreding: 500 EUR
– 2de overtreding: 2.000 EUR
– volgende overtredingen: 3.000 EUR

 

 

F. Overtredingen van verplichtingen die door of krachtens de regelgeving worden opgelegd aan de erkende drukkers

– 1ste overtreding: 1.000 EUR
– volgende overtredingen: 2.000 EUR

 
KB van 11 mei 2017, B.S. 1 juni 2016

Geen btw ingeval vernietiging of verlies goederen onder douaneregeling extern communautair douanevervoer

Is er btw verschuldigd wanneer goederen die onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst geheel worden vernietigd of wanneer een deel ervan onherstelbaar verloren gaat?
Het Hof van Justitie moest zich hierover uitspreken in een zaak waar tankwagons gevuld met solvent onder de regeling extern communautair douanevervoer werden geplaatst, maar tijdens het vervoer van die goederen over het Letse grondgebied werd vastgesteld dat de onderste losinstallatie van een van de tankwagons lekte. 
Volgens het Hof kan de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen enkel leiden tot een ‘invoer’ indien deze omstandigheden gelijk kunnen worden gesteld met het onttrekken van dergelijke goederen aan die douaneregeling.
Goederen die geheel zijn vernietigd of onherstelbaar verloren zijn gegaan terwijl zij onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst, kunnen niet terechtkomen in het economische circuit van de EU. Zij kunnen dan ook niet beschouwd worden als zijnde onttrokken aan de douaneregeling, en dus evenmin als ‘ingevoerd’ in de zin van de btw-richtlijn. Er is dan ook geen btw verschuldigd voor het geheel vernietigde of onherstelbaar verloren gegane deel van goederen die onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst.
Daarnaast bespreekt dit arrest ook nog de relevante gevolgen inzake douane.
HvJ, C-154/16, Latvijas Dzelzceļš, 18 mei 2017

Wetsontwerp verstrenging bewarend beslag inzake btw aangenomen in Kamercommissie Financiën

De Kamercommissie Financiën heeft het wetsontwerp (lichtjes tekstueel gewijzigd) aangenomen dat artikel 52bis Wbtw inzake het bewarend beslag aanpast.
De belangrijkste elementen van deze wijziging zijn:

verstrenging van de toepassingsvoorwaarde: er moet een geheel van overeenstemmende aanwijzingen van ernstige fraude, al dan niet georganiseerd, ​vastgesteld worden. Onder de oude regeling was er enkel sprake van een ‘niet-naleving’ van de btw-voorschriften;
uitbreiding van het voorwerp van het beslag: onder de oude regeling konden enkel de ‘verdachte goederen evenals van de voor hun vervoer dienende middelen’ het voorwerp uitmaken van dit bewarend beslag. Onder de nieuwe regeling kunnen alle ‘roerende goederen waarvoor tijdens die onderzoeken niet is aangetoond dat zij uitsluitend aan derden toebehoren’ het voorwerp vormen van zo’n beslag.
beperking tot vermoedelijke schuld: het proces-verbaal moet immers melding maken​ van de specificatie van een belastingschuld die zeker is en vaststaand of vatbaar voor een voorlopige raming
geen verkoop van beslagen goederen: de goederen die het voorwerp uitmaken van het bewarend beslag mogen niet worden vervreemd of bezwaard gedurende een periode van drie jaar 
aanpassing beslag door beslagrechter: de beslagrechter kan het beslag wijzigen in de mate dat de waarde van de beslagen goederen het bedrag van de (vermoedelijke) btw-schuld op een disproportionele manier overschrijdt
gedetailleerde omschrijving van de te volgen procedure

Laad- en losdiensten voor zeeschepen kunnen ook btw-vrijstelling genieten in aan de eindhandelsfase voorafgaande fasen

Een btw-plichtige oefent zijn activiteiten uit in twee havens, waar hij laad‑ en losdiensten, opslag-, scheepsagent‑ en expediteursdiensten aanbiedt.
Met betrekking tot het laden en lossen van schepen voor de vaart op volle zee doet deze onderneming beroep op een onderaannemer en ze rekent deze diensten door aan haar opdrachtgever (de moedermaatschappij) , die naargelang het geval, de houder van de handelswaar, de bevrachter, de transitonderneming of de reder kan zijn.
Gedetailleerde informatie over het betrokken schip en zijn lading worden vermeld op de facturen van zowel de onderaannemer aan de onderneming als van de onderneming aan haar moedermaatschappij.
De onderneming verzoekt de Finse Fiscus om toepassing van de vrijstelling van artikel 148, d) van de btw-richtlijn op de laad‑ en losdiensten die de onderaannemer voor rekening van de klanten van de onderneming heeft verricht. De Finse fiscus weigert deze vrijstelling omdat diensten die worden verricht voor schepen in het internationale handelsverkeer of voor hun lading, slechts kunnen worden vrijgesteld van btw als zij worden verricht in de eindhandelsfase van de betrokken diensten. De Finse fiscus beroept zich hiervoor op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Elmeka van 14 september 2006.
Volgens artikel 148 van de btw-richtlijn verlenen de lidstaten btw-vrijstelling voor onder meer de andere dan de in punt c) van dat artikel bedoelde diensten die voor de rechtstreekse behoeften van de in punt a) van dat artikel bedoelde schepen en hun lading worden verricht.​
Dat betekent volgens het Hof dat voor de vrijstelling van artikel 148, d) van de btw-richtlijn de volgende voorwaarden vervuld moeten zijn:
de betrokken diensten moeten worden verricht voor de rechtstreekse behoeften van een schip en zijn lading;
het schip moet bedoeld zijn in artikel 148, a) van de btw-richtlijn.​
De btw-richtlijn zelf verduidelijkt niet hoe het begrip ‘rechtstreekse behoeften van een schip en zijn lading’ moet worden begrepen. Aangezien artikel 148, d) van de btw-richtlijn verwijst naar het supra c) van datzelfde artikel, moet dan ook naar de opzet van artikel 148, c) van de btw-richtlijn gekeken worden. Dat heeft tot doel om diensten in verband met internationaal zeevervoer vrij te stellen. Maar vereist is wel dat er een band bestaat tussen de verrichte dienst en de exploitatie van het betrokken schip.
Hijsdiensten bestaande in het laden en lossen voldoen volgens het Hof aan die vereiste, want zonder deze diensten kunnen de goederen niet vervoerd worden, en het vervoer van een lading vormt immers een gebruikelijke exploitatievorm van schepen voor de vaart op volle zee.
Maar geldt deze vrijstelling dan enkel in de eindhandelsfase? De tekst zelf van artikel 148, d) van de btw-richtlijn verwijst niet naar een specifieke fase van de handelsketen, noch bepaalt dit artikel aan wie deze diensten in rekening moeten worden gebracht. Dus sluit dit niet uit dat de diensten die niet tijdens de eindhandelsfase worden verricht of die aan een tussenpersoon worden gefactureerd ook onder deze btw-vrijstelling vallen. Maar dat moet volgens het Hof beoordeeld worden in de context van dit artikel.
Het Hof herinnert eraan dat de zaak Elmeka diensten van brandstoftoevoer betrof die werden verricht voor rekening van een opdrachtgever die deze brandstof vervolgens verkocht aan reders. Er moesten dus meerdere materiële verrichtingen uitgevoerd worden voordat er sprake was van het gebruik van deze diensten voor de behoeften van het schip. Dergelijk gebruik stond pas vast nadat de brandstof was geleverd aan de exploitanten van de schepen die deze zouden gebruiken. De btw-vrijstelling toestaan op deze diensten zou vereisen dat regelingen werden ingevoerd om de eindbestemming van die brandstof te kunnen nagaan. Dergelijke regelingen zouden volgens het Hof echter complicaties meebrengen die niet te rijmen zijn met een juiste en eenvoudige toepassing van de vrijstellingen.
Omdat dus de rechtspraak in de zaak Elmeka is aangepast aan de voormelde bijzondere omstandigheden, mag deze niet worden toegepast​ op een zaak waar de bestemming van de diensten vaststaat vanaf het moment dat die dienst is afgesproken. Dat is het geval voor de in deze zaak betrokken hijsdiensten bestaande in het laden en lossen.
De btw-vrijstelling is dan ook van toepassing met betrekking tot deze hijsdiensten die plaatsvinden in de eindhandelsfase van deze diensten, of in een eerdere fase.
HvJ, C-33/16, A Oy, 4 mei 2017