Auteur: admin.btwlijn

Vanaf 2018 enkel nog vrijstelling voor diplomatieke zendingen via E-certificaat

De volgende handelingen zijn van btw vrijgesteld door artikel 42, § 3, 1° en 2° Wbtw:

de leveringen, de invoeren van goederen en de diensten in het kader van de diplomatieke en consulaire betrekkingen;
de leveringen van roerende goederen en de diensten, met uitzondering van werk in onroerende staat, aan, alsook de invoeren van dergelijke goederen door de volgende personen, handelend voor hun persoonlijk gebruik en gehecht aan de zendingen en posten bedoeld onder 1° : de leden van het diplomatiek personeel, de leden van het administratief en technisch personeel, de consulaire beroepsambtenaren en de consulaire bedienden;

Om de vrijstelling te kunnen toepassen moet de leverancier/dienstverrichter een geldig document 450 of 451, of een Europees certificaat voor vrijstelling van accijnzen en btw, van zijn klant, de begunstigde van de vrijstelling, krijgen.
Vanaf 2018 zal de leverancier/dienstverrichter, in plaats van de vrijstelling onmiddellijk toe te passen, de btw moeten aanrekenen om die vervolgens op basis van een E-certificaat, opgemaakt en uitgereikt door een gemachtigde onderneming, terug te vragen van de Schatkist en aan die gemachtigde onderneming terug te betalen die deze btw vervolgens aan de begunstigde van de vrijstelling doorstort.
In de volgende gevallen zal de leverancier/dienstverrichter deze btw rechtstreeks aan de begunstigde moeten terugstorten en moet het certificaat voor vrijstelling van btw en accijnzen door de fiscus gevalideerd worden:

aankoop van motorvoertuigen
aankoop van nieuwe officiële gebouwen, vestiging van zakelijke rechten op en werk in onroerende staat aan deze gebouwen
doorlopende leveringen water, gas, elektriciteit en de diensten van telecommunicatie en teledistributie
de leveringen van goederen en diensten die betrekking hebben op officiële evenementen, alsook de leveringen van voedsel en dranken en de restaurant- en cateringdiensten
btw op vastgoedlasten van officiële gebouwen voor zover de belastingplichtige die optreedt als syndicus zonder recht op aftrek op de genoemde lasten (beslissing E.T.75.574 van 06.06.1999)
levering van goederen en de diensten die ogenschijnlijk wegens hun aard niet voor het officieel gebruik in aanmerking kunnen komen (bv. kleding)
levering van goederen en de diensten voor officieel gebruik door ereconsulaten (beslissing E.T.82.321 van 12.04.2007).

Om van de vrijstelling te kunnen genieten moet de leverancier/dienstverrichter steeds een factuur uitreiken (die dus de btw vermeldt). Voor de teruggaaf van die btw te bekomen na ontvangst van het e-certificaat, zal de leverancier/dienstverrichter, ook al staat dit niet expliciet in het bericht van de fiscus vermeld, een verbeterend stuk moeten uitreiken. Dat kan een creditnota zijn voor de gehele factuur gevolgd door een nieuwe factuur, of een creditering van enkel de aangerekende btw.
Zowel de begunstigde van de vrijstelling (diplomatieke zending en bepaalde personeelsleden), als de gemachtigde onderneming die het e-certificaat moet opstellen, moeten verschillende formaliteiten en verplichtingen naleven.
Vanaf 1 januari 2018 mag de vrijstelling van artikel 42, § 3, 1° en 2° Wbtw niet langer toegepast worden op basis van de documenten 450 en 451.
 
Bericht FOD Financiën, B.S. dd. 19.072017​

Escape rooms: kan ook 21% ipv 6% zijn

Een escape room is een spel waarbij een groep mensen (vrienden/familie/collega’s) binnen een bepaalde tijd probeert te ontsnappen uit een fysieke kamer door het zoeken van sleutels, het oplossen van raadsels en puzzels, het breken van codes, enz.
De fiscus aanvaardt dat de toegangsgelden voor dergelijke escape rooms in principe aan 6% btw onderworpen zijn, zolang de exploitant zich beperkt tot enkel het verlenen van toegang tot die inrichting. Dat is nog steeds het geval wanneer de exploitant voor aanvang van het spel, zonder prijssupplement, het concept van de game, de spelregels en de veiligheidsinstructies aan de deelnemers uitlegt. Hetzelfde geldt voor het bijsturen van de deelnemers die inadequaat gebruik maken van de infrastructuur.
Als de exploitant van de escape room gedurende de ganse tijd of een deel van het spel richtlijnen, raadgevingen en dergelijke aan de deelnemers verstrekt, dan gaat de handeling volgens de fiscus verder dan het verlenen van toegang tot en het gebruik van de inrichting en de daarbij noodzakelijke handelingen. In dergelijk geval is dan ook het tarief van 21% van toepassing omdat de exploitant zelf actief deelneemt aan het spel.
 
 
 

Onroerende verhuur: optie tot btw-heffing

In het zomerakkoord heeft de federale regering eveneens voorzien in de invoering van een keuzestelsel om de onroerende verhuur aan ondernemingen aan de btw te onderwerpen. Hierdoor zal in die gevallen de btw-vrijstelling niet langer verplicht zijn, wat de verhuurder de mogelijkheid biedt om de btw op kosten met betrekking tot het verhuurde gebouw te recupereren.
De maatregel zou ingaan op 1 januari 2018. Het is nu wachten op de ontwerpteksten die deze beslissing in wetgeving moeten omzetten om de juiste draagwijdte van de maatregel te kunnen inschatten. Wel zou worden voorzien dat die nieuwe regeling enkel geldt voor huurovereenkomsten die nà 31 december 2017 worden gesloten en dat een regularisatie van contracten gesloten vóór 1 januari 2018 niet mogelijk is.
Wordt vervolgd.

Ook btw-vrijstelling voor interne diensten voor preventie en bescherming op het werk

Artikel 44, § 2, 2° Wbtw stelt vrij van btw, de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend. Hieronder vallen onder meer de externe diensten erkend bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
In een nieuwe circulaire verduidelijkt de fiscus dat deze vrijstelling ook van toepassing is op de Gemeenschappelijke Interne Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk (GIDPBW) die via een afzonderlijke entiteit (met of zonder rechtspersoonlijkheid) zijn opgericht. Zo’n GIDPBW moet voldoen aan de voorwaarden van het KB van 27 oktober 2009 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk, genomen ter uitvoering van artikel 38, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (programmawet dd. 11.07.2005, BS dd. 12.07.2005; beslissing nr. E.T.94.156 dd 25.07.2005).
Voormelde GIDPBW’s en externe diensten verrichten immers in het licht van de wet van 4 augustus 1996 diensten van dezelfde aard (risicobeheer, medisch toezicht …) en moeten dus een gelijke btw-behandeling ondergaan.
Fisconetplus, circulaire nr. 48, 14 juli 2017

Zomerfaciliteiten btw-aangifte en -listings

Naar jaarlijkse gewoonte staat de fiscus ook deze zomer een uitstel toe voor het indienen van de btw-aangifte en de intracommunautaire opgave.
 
Btw-aangiftes:

aangifte juni 2017: indienen ten laatste 10 augustus 2017
aangifte 2de kwartaal 2017: indienen tegen 10 augustus 2017
aangifte juli 2017: indienen tegen 10 september 2017

 
IC-opgaves:

IC-opgave juni 2017: indienen ten laatste 10 augustus 2017
IC-opgave 2de kwartaal 2017: indienen tegen 10 augustus 2017
IC-opgave juli 2017: indienen tegen 10 september 2017

 
Betalingen
De btw verschuldigd voor de maand juni of het tweede kwartaal moet in principe uiterlijk 20 juli 2017 betaald zijn, de voor de maand juli uiterlijk op 20 augustus 2017. Indien het bedrag betaald door een kwartaalaangever op de vervaldag van 20 juli, of dit betaald door een maandaangever op 20 juli en/of 20 augustus, kleiner is dan hetgeen werkelijk zou verschuldigd zijn, worden er nalatigheidsinteresten aangerekend. Deze worden evenwel, in principe zonder tussenkomst van de btw-plichtige, opgeheven indien aan bepaalde voorwaarden voldaan is op de hierboven bedoelde vervaldagen. Deze voorwaarden zijn in principe dat het vak 71 van de betreffende btw-aangifte niet meer bedraagt dan € 125.000 en voor (nog niet bevestigd):
 
a) kwartaalaangevers

​indiening, uiterlijk op 10 augustus 2017, van de aangifte voor de handelingen van het 2de kwartaal;
betaling uiterlijk op 20 juli 2017, van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen  van het vroegere kwartaal, alsook van een som die tenminste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van het 1ste kwartaal 2017;
betaling, uiterlijk op 10 augustus 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van het 2de kwartaal 2017.

 
b) maandaangever – handelingen juni

​indiening, uiterlijk op 10 augustus 2017, van de aangifte voor de handelingen van juni;
betaling, uiterlijk op 20 juli 2017 van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van mei en de vroegere maanden, alsook van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van mei 2017;
betaling, uiterlijk op 10 augustus 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juni 2017.

 
c) maandaangever – handelingen juli

​indiening​, uiterlijk op 10 september 2017, van de aangifte voor de handelingen van juli;
betaling, uiterlijk op 20 augustus 2017, van al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van juni en de vroegere maanden, alsook van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van juni 2017;
betaling, uiterlijk op 10 september 2017, van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juli 2017.

 
www.minfin.fgov.be, bericht 7 juli 2017

Factuurvermeldingen: postbusadres is voldoende volgens de AG van het Europese Hof

De btw-richtlijn voorziet in een reeks verplichte vermeldingen die een factuur moet bevatten. Eén daarvan is het ‘volledige adres’ van de leverancier. De Duitse fiscus weigerde bij de afnemer de btw-aftrek omdat de factuur enkel een postbusadres van de leverancier vermeldde, en niet het adres van waaruit de economische activiteiten worden uitgeoefend. Maar volgens de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie volstaat even welk type adres, met inbegrip van een ‘brievenbusadres’, mits de betrokkene op dat adres daadwerkelijk bereikbaar is.
Nu afwachten of het Hof zelf de visie van haar advocaat-generaal zal volgen.
HvJ, C-374/16 en C-375/16, 5 juli 2017​

Nieuwe circulaire over verkopen van reisverzekeringen door reisbureaus

De fiscus publiceert een circulaire waarin de btw-regels worden uiteengezet op de verkoop van reisverzekeringen door reisbureaus. De circulaire bevat in bijlage ook een FAQ over de toepassing van de bijzondere reisbureauregeling inzake btw en kondigt nogmaals de publicatie van een nieuwe circulaire over de reisbureauregeling aan.
Volgens het Hof van Justitie moet elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd, tenzij ze vanuit het oogpunt van de afnemer economisch gezien als één handeling moeten worden aangemerkt. Een handeling is bijkomstig bij een andere wanneer ze voor de klant op zich geen doel vormt, maar slecht de hoofdprestatie aantrekkelijker maakt.​
Het principe voor verzekeringen is volgens de fiscus dat wanneer deze worden aangeboden naar aanleiding van een goederenlevering of een dienstverrichting, in principe gaat om twee onderscheiden handelingen, zelfs wanneer deze handelingen tegen één prijs worden aangeboden. Dat is zeker het geval wanneer de klant de keuze heeft om al dan niet een verzekering te nemen of wanneer, indien het nemen van een verzekering verplicht is (bijvoorbeeld bij een autoleasingcontract), de klant de mogelijkheid heeft een verzekeringscontract af te sluiten bij de verzekeraar van zijn keuze.
 
1. Verzekeringen die begrepen zijn in een aan de reiziger aangeboden pakketreis
De reiziger kan in dit geval niet afzien van de reisverzekering die in het pakket is begrepen. Volgens de fiscus heeft de reiziger hier niet de bedoeling een verzekeringsdienst af te nemen, maar behoort deze tot de hoofdprestatie, de reisdienst.
Bij toepassing van de margeregeling voor reisbureaus dient de btw berekend te worden over de marge begrepen in de gehele brochureprijs van een reis en moet de verzekeringspremie niet worden afgesplitst. De verzekeringsdienst heeft dan ook geen enkele negatieve invloed op het recht op btw-aftrek in hoofde van het reisbureau. Met dis tandpunt vervangt de fiscus zijn voorgaande zienswijze zoals opgenomen in nr. 51 van de circulaire nr. 33 dd. 08.11.1978.
 
2. Verzekering niet begrepen in pakketreis – individuele polis op naam van de reiziger
De doorrekening door het reisbureau aan de reiziger van de verzekeringspremie (voor het juiste bedrag – hoewel dit niet letterlijk in de circulaire staat) wordt beschouwd als de doorrekening van een uitgave gedaan in naam en voor rekening van de reiziger. Er is dus geen btw verschuldigd over deze doorrekening (artikel 28, 5° Wbtw). Het speelt geen rol dat de verzekeringsmaatschappij de premie niet rechtstreeks op naam van de reiziger factureert.
De commissie die het reisbureau toekomt en door de verzekeringsmaatschappij wordt uitbetaald, is een vergoeding voor door artikel 44, § 3, 4° Wbtw vrijgestelde bemiddelingsdienst inzake verzekeringen. 
Omdat uit de praktijk blijkt dat deze vrijgestelde bemiddelingsdiensten niet meer bedragen dan 3% van de omzet van het reisbureau, aanvaardt de fiscus voorlopig en bij wijze van proef dat deze door artikel 44 Wbtw vrijgestelde opbrengsten geen invloed hebben op het recht op btw-aftrek van het reisbureau.
 
3. Verzekering niet begrepen in pakketreis – collectie polis op naam reisbureau
Ingevolge het commissionairsprincipe van artikel 20 handelt het reisbureau voor de aanrekening van de premie aan de reiziger als een verzekeraar. Deze aanrekening is dan ook vrijgesteld door artikel 44, § 3, 4° Wbtw.
Hetzelfde geldt voor de verzekeringsdienst die door de verzekeringsmaatschappij aan het reisbureau wordt verstrekt.
Ook hier aanvaardt de fiscus dat, gelet op het feit dat dat deze vrijgestelde verzekeringsopbrengsten niet meer bedragen dan 3% van de omzet van het reisbureau, voorlopig en bij wijze van proef deze door artikel 44 Wbtw vrijgestelde opbrengsten geen invloed hebben op het recht op btw-aftrek van het reisbureau.
 
4. FAQ reisbureauregeling
In de bijlage van de circulaire is een FAQ terug te vinden over de bijzondere margeregeling voor reisbureaus. De belangrijkste punten uit deze FAQ zijn de volgende:

de bijzondere reisbureauregeling​ is van toepassing op reisdiensten die in eigen naam georganiseerd en verkocht worden aan een klant-reiziger;
tussenpersonen die in naam en voor rekening van de reisorganisator handelen, vallen niet onder de reisbureauregeling en moeten de normale btw-regels voor tussenpersonen toepassen;
de btw-vrijstelling voor reizen buiten de EU geldt niet alleen bij toepassing van de margeregeling voor het reisbureau zelf, maar ook voor de dienst van bemiddeling van de tussenpersoon bij zo’n reis;
in afwachting van de publicatie van een nieuwe circulaire kunnen btw-plichtigen zich nog steeds beroepen op de circulaire nr. 33 dd. 08.11.1978.

 
Fisconetplus, circulaire nr. 43, 3 juli 2017

100% boete voor het bewust vermelden van een verkeerde omschrijving op de factuur van de geleverde goederen

Een btw-plichtige actief in de verkoop van meubilair ​vermeldt op diverse verkoopfacturen een andere omschrijving van de geleverde goederen, dan die welke volgens de bestelbonnen geleverd moeten worden.
De fiscus legt aan de btw-plichtige hiervoor een boete op van 100% van de op de facturen aangerekende btw.
De btw-plichtige betwist deze boete met als argument dat het om toevallige overtredingen zou gaan.
Maar de rechtbank besluit dat deze overtredingen niet toevallig zijn. De verkeerde vermeldingen werden bewust aangebracht om een beroepskarakter van de goederen te laten uitschijnen en zo btw-aftrek bij de afnemer mogelijk te maken. Bovendien bleek dat voor de gecontroleerde periode jaarlijks voor zo’n 10% van de gefactureerde omzet verkeerde omschrijvingen van de geleverde goederen op de facturen werden vermeld.
De rechtbank acht de boete van 100% dan ook evenredig met de ernst van de door de btw-plichtige begane inbreuken op de btw-wetgeving.
Rb. Leuven, 12 mei 2017, rolnr. 16/161/A

Schadevergoeding verschuldigd omdat geding tegen bijzondere rekening enkel dient om betaling btw-schuld uit te stellen

De fiscus vordert middels een dwangbevel een bedrag aan btw, boeten en interesten​ waarvoor een bijzondere rekening werd gemaakt. De schuld zelf wordt niet betwist.
De btw-plichtige vordert wel de nietigverklaring van het dwangbevel omdat het onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
Maar het dwangbevel vermeldt uitdrukkelijk dat de erin vermelde totale som verschuldigd is ingevolge een bijzondere rekening gehouden voor de periode voorafgaand aan 30.4.2014, waarvan een afschrift als bijlage is gevoegd. Het dwangbevel is door de gerechtsdeurwaarder betekend samen met een op naam van de btw-plichtige geopende bijzondere rekening.
De bijzondere rekening zelf werd nog eens uitvoerig gemotiveerd op het ogenblik dat ze aan de btw-plichtige ter kennis werd gegeven via een aangetekende brief.
Evenmin betwist de btw-plichtige de gevorderde bedragen niet.
De rechtbank in Brugge geeft de btw-plichtige geen gelijk en stelt dat het dwangbevel wel degelijk voldoende is gemotiveerd. Maar de btw-plichtige tekent beroep aan.
Het Hof besluit dat de het dwangbevel inderdaad voldoende gemotiveerd is. Het verzet tegen het dwangbevel is volgens het Hof enkel ingegeven door de bedoeling van de btw-plichtige om in feite verder uitstel van betaling te bekomen en de daadwerkelijke en rechtmatige inning van de verschuldigde btw en accessoria zoveel mogelijk uit te stellen.
Dergelijke handelwijze van de btw-plichtige:

gaat kennelijk de perken van een normale uitoefening door een voorzichtige en zorgvuldige procespartij te buiten;
schaadt het belang van de fiscus;
brengt​ een behoorlijke en efficiënte rechtsbedeling in het gedrang.

 
​De fiscus wordt in een rechtsgeding betrokken met als enig doel de rechtmatige betaling van de btw en accessoria te vertragen en wordt hierdoor op onrechtmatige wijze op kosten gejaagd.
De door de fiscus daardoor geleden schade dient ex aequo et bono te worden begroot op € 1.000,00.
HvB Gent, 8 maart 2016, rolnr. 2015/AR/2217

Btw onderlijnd nr. 7

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  Nieuwe regels voor uitdelen van geschenken
|  Vrijstelling voor zeeschepen niet enkel in de eindfase
|  Fietsherstellingen: steeds 21% op de materialen
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Diensten bij uitvoer alleen vrijgesteld van btw indien ze rechtstreeks voor de verzender of de ontvanger van de goederen worden verricht

Artikel 41, § 1, 4° Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor diensten die rechtstreeks betrekking hebben op goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden. Dit artikel is de omzetting van artikel 146, 1 e van de btw-richtlijn dat in een btw-vrijstelling voorziet voor de diensten die rechtstreeks verband houden met de uitvoer of de invoer van goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden.
Het Hof van Justitie komt tot het besluit dat de btw-vrijstelling niet kan worden toegepast voor diensten die niet rechtstreeks worden verricht voor de afzender of de ontvanger van de goederen. De zaak die voor het Hof aanhangig werd gemaakt, betrof een vervoer​ van goederen onder de regeling extern douanevervoer dat door een onderaannemer werd verricht in opdracht van de transportfirma die zelf met het goederenvervoer was belast.
Volgens het Hof is er slechts sprake van ‘rechtstreeks verband houden met een uitvoer of een invoer’ wanneer de betrokken diensten:

door hun voorwerp bijdragen tot de daadwerkelijke realisatie van een export- of een importhandeling;
naar omstandigheid rechtstreeks wordt verricht voor de uitvoerder, de invoerder of de ontvanger van de goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden.

Voor de vrijstelling in België is het volgens de huidige wetgeving voldoende dat de dienst betrekking heeft op goederen die zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden. De administratieve commentaar verduidelijkt dat dit het geval is wanneer vaststaat dat de vervoerde goederen bij aanvang van het vervoer zich onder een opschortende douaneregeling of onder de regeling btw-entrepot bevinden, ongeacht de bestemming die aan de goederen zal worden gegeven bij de beëindiging van voormelde regelingen​.
De uitspraak van het Hof is niet alleen van toepassing op diensten met betrekking tot goederen die zich onder zo’n voormelde regeling bevinden, maar bv. ook op diensten die rechtstreeks verband houden met een uitvoer van goederen. En daar is in de Belgische wetgeving wel de voorwaarde opgenomen dat de diensten rechtstreeks verband moeten houden met een uitvoer, wat de uitspraak van het Hof voor deze vrijstelling nog belangrijker maakt. Het is nu afwachten of de Belgische fiscus al dan niet de btw-wetgeving in overeenstemming zal brengen met de btw-richtlijn en toepassing zal maken van deze uitspraak van het Europese Hof.
 
HvJ, C- 288/16, L.C., 29 juni 2017

Bijzondere omstandigheden rechtvaardigen 6% op VIP-ticket voor concert waar ook maaltijden, parking, enz. inbegrepen zijn

​Een vzw organiseert concerten in de ruïnes van de abdij van Villers-la-Ville. Zij verkoopt de volgende categorieën van tickets:

categorie 1, € 35: recht op toegang tot de inrichting voor cultuur;
categorie 2, € 55: cocktail formule  – toegang + dranken die ter plaatse worden verbruikt;
categorie 3, € 75:  toegang + eten en drinken dat ter plaatse wordt verbruikt;
categorie 4, € 125: VIP-plaatsen die recht geven op toegang + eten en drinken + gebruik van parasols en klapstoelen + parkeerplaatsen.

 
De vzw heeft op de verkoop van al deze tickets 6% btw afgedragen. De fiscus aanvaardt daarentegen de 6% slechts op de toegang tot het evenement. Voor alle formules van meer dan € 35 belast de fiscus het verschil tussen de verkoopprijs van het ticket en de € 35 met 21% btw. De fiscus aanvaardt niet dat de dranken, maaltijden, parking, enz. als bijkomstig bij het concert kunnen worden beschouwd waardoor ze het fiscale lot van de hoofddienst zouden volgen. De klanten kiezen immers zelf de formule in functie van wat ze daarvoor als prestaties ontvangen, dus gaat het om afzonderlijke hoofdprestaties.
In principe dient voor de btw elke dienstverrichting als onderscheiden en zelfstandig te worden beschouwd. Maar is vanuit economisch oogpunt bekeken er sprake van één dienst, dan mag die niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Anders zou de functionaliteit van het btw-stelsel aangetast kunnen worden.
Of het gaat om meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten, dan wel om één enkele, dat moet beoordeeld worden vanuit het oogpunt van de (modale) consument. Is de dienst voor de klant geen doel op zich is, maar slechts een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken, dan is er sprake van één enkele dienstverrichting. Dat er één prijs wordt aangerekend kan een indicatie zijn dat het om één dienst gaat, maar dat is op zich niet doorslaggevend.
Volgens het Hof bedragen de supplementen die de klanten betalen voor de bovenop de toegang tot de voorstelling aangeboden extra diensten, niet meer dan de prijzen die voor deze diensten in normale omstandigheden, zoals in horecazaken, betaald zouden worden. Dat de klanten bereid zijn meer te betalen voor een bepaalde formule is slechts een gevolg van het feit dat ze de concerten willen bijwonen. Die concerten zijn trouwens bijzonder omdat ze zich richten op liefhebbers van concerten in open lucht op een historische site. Het gaat niet om door het brede publiek gekende en geapprecieerde muziek of om concerten in concertzaal.
Volgens het Hof rechtvaardigen die bijzondere omstandigheden dat de toegang tot de voorstelling voor de klant de belangrijkste reden was om inkomtickets aan te kopen en strekken de andere diensten er enkel toe de concerten in de beste omstandigheden te kunnen bijwonen.
Uit de bewoordingen die het Hof gebruikt, blijkt dat voorgaande niet als algemeen principe gehanteerd mag worden voor alle culturele evenementen. In elke situatie zal, op basis van de omstandigheden​ van de organisatie van het evenement, beoordeeld moeten worden of er sprake is van één hoofddienst, waarbij de bijhorende diensten dezelfde fiscale regeling als de hoofddienst moeten ondergaan, dan wel om meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten die elk hun eigen btw-regeling moeten volgen.
Het Hof van Beroep in Antwerpen oordeelde op 10 mei 2011 dat de vergoeding die de bezoekers van een familie- of pretpark betalen voor de parking geen bijzaak vormt van de toegang tot het park, en dus niet onderworpen kan worden aan het verlaagd tarief van 6%.
Ook in Nederland oordeelde een rechtbank dat de gelegenheid tot parkeren voor de modale bezoeker van een (safari)park een doel op zich is, en geen bijkomstigheid bij de toegang tot het park. Hij kiest zelf tussen diverse vervoermiddelen waarmee hij naar het park komt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden​ dd. 13.09.2016​).
 
HvB Brussel, 18 april 2017, rolnr. 2014/AF/156