Met het KB van 22 oktober 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:
‘www.wurk.be’ (commv. Klusser) – vanaf 16 mei 2017;
‘www.wetasker.com’ (bvba WETASKER) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.helpper.be’ (nv HELPPER) – vanaf 15 juni 2017;
‘www.deelplatform.be’ (bvba RED CARROTS) – vanaf 1 november 2017
Met het KB van 22 oktober 2017 erkent de minister de volgende elektronische platformen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor de deeleconomie:
‘www.huiswerk-instituut.be’ (commv. Opleiding en huiswerkinstituut) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.kluster.work’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba StarPirates) – vanaf 1 juni 2017;
‘www.shippr.be’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba Shippr) – vanaf 30 juni 2017;
‘www.vengo.technology’ en de verbonden mobiele applicatie (bvba VENGO) – vanaf 1 juli 2017.
In de vastgoedsector wordt al eens op volgende werkwijze gehandeld: vastgoedpromotoren richten een projectvennootschap op waarin de bouw en de ontwikkeling van het gebouw zal gebeuren om eenmaal het gebouw is opgericht en opgeleverd, de aandelen van de projectvennootschap te verkopen aan een aantal investeringsmaatschappijen.
Volgens de BBI is het gebruik van de projectvennootschappen een louter kunstmatige constructie om het gebouw over te dragen aan de finale investeerders, zonder dat er btw verschuldigd wordt (de verkoop van aandelen is vrijgesteld van btw door artikel 44, § 3, 10° Wbtw). De BBI vordert btw op het bij de verkoop van de aandelen behaalde positieve resultaat als zijnde een vergoeding voor diensten van projectontwikkeling en beroept zich hiervoor op zowel simulatie als rechtsmisbruik.
De rechtbank volgt de fiscus niet en stelt, met verwijzing naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Newey (C-653/11 dd. 20.06.2013), dat de fiscus op basis van de anti-misbruikbepaling enkel aan de contractuele bepalingen voorbij kan gaan wanneer blijkt dat die bepalingen niet de economische en commerciële realiteit weergeven, maar zuivere kunstmatige constructies vormen die geen verband houden met de economische realiteit en alleen bedoeld zijn om een belastingvoordeel te verkrijgen. De fiscus slaagt er volgens de rechtbank niet in om aan te tonen welke dan de diensten zijn die werkelijk zijn verricht, en door wie, in de plaats van wat juridisch is voorgesteld, namelijk de verkoop van de aandelen.
Voor de rechtbank is het duidelijk dat werken met een projectvennootschap wel degelijk overeenstemt met de realiteit, te meer omdat in deze zaak het gebruik van zo’n projectvennootschap contractueel was opgelegd door de opdrachtgever, in casu de Vlaamse overheid.
Naar verluidt heeft de fiscus beroep aangetekend.
Commentaar
De rechtbank houdt dus voor de toepassing van de anti-misbruikbepaling enkel vast aan de ‘economische realiteit’. Die zienswijze kan er op neer komen dat wanneer men constructies opzet om bv. verschuldigde btw te vermijden, de fiscus die handelswijze niet als misbruik kan beschouwen indien ze maar breed genoeg wordt toegepast in de betrokken sector. Dergelijke visie zou het doel van de anti-misbruikleer zwaar kunnen uithollen.
Had de BBI bovendien niet beter de verkoop van de aandelen als de verkoop van een gebouw kunnen herkwalificeren? Dat heeft de fiscus al eens geprobeerd in een zaak waarin een immovennootschap voor haar project een dochtervennootschap opricht waarin de immovennootschap een onroerend goed inbrengt dat moet worden afgebroken om er vervolgens een nieuw gebouw op te richten. Daarna zoekt de immovennootschap een andere vennootschap die de aandelen van de projectvennootschap wil kopen. Tenslotte verhuurt de projectvennootschap het gebouw aan de koper van haar aandelen. Volgens de fiscus was de intentie van de partijen enkel de verkoop van het gebouw. Maar ook hier oordeelde de rechtbank van Brussel dat er geen sprake was van misbruik omdat de gebruikte handelswijze wel een andere verklaring had dan een louter fiscale: het komt in de onroerend goedsector vaak voor dat een dochtervennootschap wordt opgericht waarvan later de aandelen worden verkocht in plaats van de verkoop van het onroerend goed zelf.
Een vzw heeft als doel de jaarlijkse organisatie van een toeristisch evenement (Brussels Summer Festival) met nationaal belang in Brussel dat de stad Brussel en het Brussels Gewest zowel een lokale als internationale uitstraling moet geven. Het festival staat open voor verschillende podiumkunsten zonder muzikale of culturele grenzen en moet leiden tot een toename van bezoekers van Brussel. Het moet het culturele toerisme bevorderen, maar ook integreren in perfecte harmonie met de bevolking.
De vzw recupereert de btw geheven op de kosten van hotel en catering naar aanleiding van de organisatie van dit evenement. Maar de fiscus weigert de btw-aftrek op basis van artikel 45, § 3, 3° Wbtw. In eerste instantie gaat de vzw akkoord met deze verwerping. Maar later beroept de vzw zich op de beslissing nr. E.T.124.247 dd. 13.03.2015 waarin de fiscus de btw-aftrek aanvaardt op cateringkosten gemaakt in het kader van een publicitair evenement met de bedoeling de verkoop te bevorderen.
Maar de vzw moet erkennen dat het evenement niet werd georganiseerd om aan bestaande of potentiële klanten een boodschap mee te geven met de bedoeling de verkoop van haar producten of diensten te bevorderen. Het evenement moet het imago van Brussel zelf bevorderen. Daarom weigert de rechtbank de aftrek van de btw geheven van deze kosten.
Tot voor 2009 was het festival gratis toegankelijk en was de vzw een gedeeltelijke btw-plichtige die haar recht op btw-aftrek moest beperken via het werkelijk gebruik, want daarnaast heeft de vzw nog een aan btw onderworpen activiteit. Maar bij die controle stelt de fiscus vast dat de toegang vanaf 2009 betalend is geworden. En dus stelt de fiscus dat de vzw een gemengde btw-plichtige is die haar recht op aftrek moet beperken via een pro-rata, en niet via het werkelijk gebruik.
Volgens de fiscus is de organisatie van het festival een door artikel 4, § 2, 9° Wbtw vrijgestelde btw-activiteit. Dat artikel stelt onder meer vrij van btw: de organisatie van toneelvoorstellingen en concerten alsook de leveringen van goederen die nauw samenhangen met deze diensten door instellingen erkend door de bevoegde overheid, mits de inkomsten die zij verkrijgen uit hun werkzaamheid uitsluitend gebruikt worden tot dekking van de kosten ervan. Volgens de vzw is dit artikel niet van toepassing op het Brussels Summer Festival omdat dit een sociaal-cultureel evenement is, en geen concert zoals bedoeld zou zijn in de voormelde vrijstelling. Maar op basis van onder meer afdrukken van de website van het Brussels Summer Festival, oordeelt de rechtbank dat het wel degelijk om concerten gaat zoals bedoeld in artikel 44, § 2, 9° Wbtw.
Voor de vrijstelling is verder vereist dat de organisator erkend is door de bevoegde overheid en dat de ontvangsten van de werkzaamheid uitsluitend dienen om de kosten van de organisatie te dekken.
Volgens de fiscus (btw-handleiding nr. 328) worden als bedoelde bevoegde overheid beschouwd: de publieke instellingen die (regionaal) bevoegd zijn voor de cultuur. Die erkenning blijkt over het algemeen door het verlenen van werkingstoelagen. En aangezien de vzw subsidies van de Franse Gemeenschap ontvangt, de instelling die bevoegd is voor onder meer cultuur, is de vzw volgens de fiscus erkend door de bevoegde overheid. Ook hier volgt de rechtbank het standpunt van de fiscus.
En aangezien uit de jaarrekeningen blijkt dat de organisatie van het Brussels Summer Festival verlieslatend is, kunnen de opbrengsten niet anders dan voor de vrijgestelde organisatie van het evenement aangewend zijn.
De rechtbank besluit dus dat de vzw erkend is door de bevoegde overheid voor de organisatie van concerten en dat ze de opbrengsten daarvan enkel aanwendt tot dekking van de kosten ervan. Bijgevolg valt die activiteit onder de toepassing van de vrijstelling van artikel 44, § 2, 9° Wbtw en is de vzw een gemengde btw-plichtige.
Rb. Brussel, rolnr. 2009/13874/A, 21 maart 2017
Een burgerlijke vennootschap beidt beoefenaars van een vrij beroep aan dienstenpakket aan dat specifiek is afgestemd op het uit te oefenen vrije beroep en dat bestaat uit het gebruik van kantoorinfrastructuur, centraal onthaal en het ter beschikking stellen van specifieke beroepsmatige materialen.
Zowel individuele niet af te sluiten kantoorruimtes, voorzien van meubilair, als vergaderzalen en andere gemeenschappelijke ruimten, sanitair, administratieve lokalen, uitgeruste keuken, bibliotheek, archief als ontvangstruimten en terras worden ter beschikking gesteld.
Omdat de dienstverlening minimaal de diensten omvat zoals opgenomen onder punt 3.2 van de aanschrijving nr. 39/2005 beslist de rulingcommissie dat het dienstenpakket als één dienst moet worden beschouwd die integraal aan btw is onderworpen.
Dat de in het forfait begrepen kosten voor nutsvoorzieningen (elektriciteit, digitec, post, telefoon en fax, internet) uitgaat van een quotum per gebruiker waarbij in geval van overschrijding een bijkomende factuur zal worden uitgereikt, op basis van tussen de partijen overeengekomen eenheidsprijzen, is voor de rulingcommissie niet in strijd is met de door de fiscus vooropgestelde forfaitaire vergoeding waarvan niet afgeweken mag worden.
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.420, 6 juli 2017
Een stichting zal een nieuw gebouw laten bouwen dat gebruikt zal worden als opvangcentrum voor personen met een handicap. De stichting blijft eigenaar van het gebouw en zal het in bruikleen geven aan een derde die het zal uitbaten.
De stichting zelf is geen publiekrechtelijke instelling, noch is zij erkend door het AVIQ (Agence pour une vie de qualité – Fédération Wallonie-Bruxelles).
Rubriek XXXIII van tabel A van KB nr. 20 voorziet in een verlaagd tarief van 6% voor de werken in onroerende staat (met uitsluiting van het reinigen), voor zover:
de handelingen worden verricht aan woningcomplexen bestemd om te worden gebruikt voor huisvesting van gehandicapten;
de handelingen verstrekt en gefactureerd worden aan een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon die een instelling beheert die op duurzame wijze, in dag- en nachtverblijf, personen met een handicap huisvest en die om deze reden een tegemoetkoming geniet van een fonds of een agentschap voor personen met een handicap dat door de bevoegde overheid is erkend;
de door de dienstverrichter uitgereikte factuur en het dubbel dat hij bewaart, op basis van een duidelijk en nauwkeurig attest van de afnemer, maken melding van het voorhanden zijn van de elementen die de toepassing van het verlaagd tarief rechtvaardigen.
Voor zover de gehandicapten die daar gehuisvest worden voormelde tegemoetkoming genieten van een fonds of een agentschap voor personen met een handicap dat door de bevoegde overheid is erkend, aanvaardt de rulingcommissie dat tweede hiervoor vermelde voorwaarde vervuld is en het verlaagd tarief kan toegepast worden indien ook de eerste en de derde voorwaarde vervuld zijn.
Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2017.415, 6 juli 2017
In zijn beslissing nr. E.T. 124.417 stelt de fiscus dat er niet langer btw verschuldigd is over het schenken van voedseloverschotten door producenten en distributiebedrijven aan voedselbanken die lid zijn van de Belgische Federatie van Voedselbanken. Eén van de voorwaarden van de niet-btw-heffing is dat de voedselbank zich ertoe moet verbinden de ontvangen goederen gratis te verdelen onder de behoeftige personen in België.
Volgens die beslissing delen de voedselbanken niet zelf rechtstreeks de voedingsmiddelen uit aan de behoeftige personen, maar gebeurt dit via door hen erkende liefdadigheidsorganisaties, die de voedselhulp onder de vorm van voedselpakketten of eetmalen laten samengaan met sociale begeleiding van de behoeftige personen.
In zijn beslissing nr. E.T. nr. 127.958 breidt de fiscus deze niet-btw-heffing uit naar de schenking van voedseloverschotten aan lokale besturen en door hen erkende caritatieve instellingen. Maar onder de voorwaarde dat die voedseloverschotten in dezelfde staat gratis worden uitgedeeld.
De minister laat weten dat de administratie de toepassing van dit btw-gunstregime de voorbije maanden opnieuw heeft geëvalueerd in nauw overleg met de sociale sector en de distributiesector en dat hij op voorstel van zijn administratie beslist heeft om de bestaande regeling op een aantal punten bijkomend te versoepelen.
Een nieuwe globale circulaire die een en ander toelicht, is in opmaak en zal spoedig worden gepubliceerd op fisconetplus.
Vr. & Antw. Kamer, 2017-2018, 54-132, 6 oktober 2017, vraag nr. 1742, N. Lanjri, 12 juli 2017
Met betrekking tot de btw-vrijstellingen van artikel 44 Wbtw die gekoppeld zijn aan het ontbreken van een winstoogmerk, verduidelijkt de fiscus in zijn beslissing nr. E.T. 129.288 dd. 19.01.2016 dat de werkingssubsidies die de gemeente aan haar Autonoom Gemeentebedrijf (AGB) toekent niet worden aangemerkt als ontvangsten uit een bepaalde activiteit (omwille van de nauwe band tussen het AGB en de gemeente).
De werkingssubsidies zijn geen ontvangsten en mogen evenmin in mindering worden gebracht van de door het AGB gemaakte kosten voor het bepalen van het boekhoudkundig resultaat.
De prijssubsidies die de gemeente aan het AGB betaalt mogen wel als ontvangsten van het AGB worden beschouwd.
Voormelde regels moeten in acht worden genomen om te bepalen of de statutaire bepalingen van het AGB inzake winstoogmerk en het doel winsten uit te keren al dan niet theoretisch zijn.
Om uit te maken of een AGB al dan niet moet aangemerkt worden als een instelling zonder winstoogmerk moet ook rekening gehouden worden met volgende elementen:
Voor de winstbepaling moet rekening gehouden worden met het boekhoudkundig resultaat, dus ook met de afschrijvingen, provisies, enz.
Het globale resultaat van de activiteit (dus niet activiteit per activiteit) van de instelling dient in aanmerking te worden genomen. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met uitzonderlijke opbrengsten (vb. de inkomsten uit onroerende en financiële transacties). De winst/verlies-positie moet structureel zijn en onafhankelijk van toevallige gebeurtenissen langs inkomsten- of uitgavenzijde.
De minister bevestigt dat wanneer personeel door de gemeente gratis ter beschikking wordt gesteld van het AGB, de waarde hiervan niet in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van het boekhoudkundig resultaat, want dan zou ook voor andere kosten en investeringen moet worden nagegaan of ze tegen de ‘juiste’ waarde in de resultatenrekening zijn opgenomen. Dit zou in de praktijk ongewenste problemen creëren, waardoor de doelstelling van voormelde beslissing, met name rechtszekerheid en duidelijkheid scheppen zonder al te veel administratieve rompslomp, volledig zou worden uitgehold. Gemeenten, die in het verleden wel personeelsleden doorrekenden maar dit vanaf 2016 niet meer wensen te doen, kunnen dezelfde interpretatie toepassen.
Vr. & Antw. Kamer, 2017-2018, 54-132, 6 oktober 2017, vraag nr. 1745, L. Dierick, 12 juli 2017
De administratie van douane en accijnzen publiceert een circulaire over de vrijstelling van invoerrechten, btw en accijnzen voor goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. Ze geeft een geactualiseerd en gedetailleerd overzicht van de bestaande regeling en behandelt ook de vrijstelling van btw voor goederen uitgevoerd door niet in de EU gevestigde reizigers in hun persoonlijke bagage.
Fisconetplus, circulaire nr. 41, 1 juli 2017
Artikel 44, § 3, 11° Wbtw stelt vrij van btw, het beheer van :
de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die aan de voorwaarden voldoen van de richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;
de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve beleggingen en hun beheerders;
de openbare of institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschappen bedoeld in artikel 2, 1°, 2° en 3°, van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen;
de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
Deze vrijstelling is gebaseerd op artikel 135, 1. g) van de btw-richtlijn.
De Nederlandse staatssecretaris legt met betrekking tot de Nederlandse pensioenproblematiek, de problematiek van de btw-vrijstelling voor voormeld beheer voor aan het btw-comité.