Auteur: admin.btwlijn

FAQ over samenwerkingsvormen in de medische en paramedische sector gepubliceerd

De fiscus heeft zijn langverwachte FAQ gepubliceerd over de btw-behandeling van verschillende samenwerkingsvormen in de medische en paramedische sector, in het bijzonder het al of niet kunnen toepassen van de vrijstelling van artikel 44, § 2bis Wbtw voor diensten van zelfstandige groeperingen (voorheen de kostendelende verenigingen). Een eerste belangrijk onderscheid is of die samenwerking, hierna associatie, al of niet afzonderlijke rechtspersoonlijkheid bezit. Een tweede belangrijk onderscheid is of die associatie enkel kosten poolt, inkomsten én kosten poolt, of inkomsten op haar eigen naam van de patiënten int. Een derde belangrijk onderscheid is of de kosten en opbrengsten allemaal individueel worden toegerekend, dan wel of er in hoofde van de associatie in eerste instantie een verrekening van de inkomsten en de kosten gebeurt. De in de FAQ uiteengezette regels zijn van toepassing vanaf 1 januari 2020.

Vrijstelling artikel 44, § 2bis Wbtw
Voor zover hierna gesproken wordt over de btw-vrijstelling voor diensten die een zelfstandige groepering tegen kostprijs aan haar leden verricht (artikel 44, § 2bis Wbtw), is het belangrijk te weten dat die vrijstelling enkel van toepassing is als de volgende voorwaarden vervuld zijn (klik hier voor meer info over deze vrijstelling):

de leden van de groepering oefenen op geregelde wijze een activiteit uit die op grond van artikel 44 Wbtw is vrijgesteld of waarvoor zij geen btw-plichtige zijn;
de vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden geen btw-plichtige zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van de leden;
de activiteiten van de groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij geen btw-plichtige zijn (de groepering mag ook handelingen verrichten aan niet-leden, maar de handelingen verricht aan haar leden moeten een overwegend deel van de activiteit van de groepering vertegenwoordigen);
de aan ieder lid aangerekende vergoeding of retributie vertegenwoordigt enkel de terugbetaling van zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven;
de vrijstelling leidt niet tot concurrentieverstoring.

Associaties zonder rechtspersoonlijkheid
De associaties in de (para)medische sector nemen vaak de vorm van een maatschap aan. Dat is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid met burgerlijk of handelsdoel en waarbij de vennoten aan derden gekend zijn.
Het principe is dat de maatschap niet als btw-plichtige wordt aangemerkt en dus is er geen btw-registratie. De goederenleveringen of dienstprestaties die de maatschap aan derden verricht, worden geacht door elk van de vennoten afzonderlijk, elk voor hun deel, te zijn verricht (transparante maatschap). In zo’n geval moet elke vennoot afzonderlijk en voor zijn deel, de verplichtingen vervullen die voortkomen uit de verrichte goederenleveringen of dienstprestaties. Zo moet elke vennoot in zijn naam en voor zijn aandeel een factuur uitreiken (als een factuur verplicht is). Ze mogen een gezamenlijke factuur uitreiken als daarop de vennoot of vennoten worden vermeld in wiens naam en voor wiens rekening ze is. Elke vennoot moet steeds zijn aandeel in het aan de afnemer gefactureerde bedrag opnemen in zijn btw-aangifte. Ook de aankoopfacturen mogen gezamenlijk opgemaakt worden op de naam van meerdere vennoten, maar dan moeten deze vennoten bepalen welk deel voor ieder van hen is bestemd.
Maar de maatschap kan als ze dat wil zich als afzonderlijke btw-plichtige beschouwen (fiscaal niet transparante maatschap). In dat geval laat ze zich afzonderlijk van haar vennoten voor de btw-registreren. Die registratie is niet verplicht als die maatschap uitsluitend door artikel 44 Wbtw vrijgestelde handelingen verricht. Kiest ze om niet voor de btw te registreren en verricht ze uitsluitend handelingen vrijgesteld door artikel 44, § 2bis Wbtw, dan moet ze zich wel melden bij de btw-administratie. Dat doet ze niet met een document 604A, maar met een zelf opgemaakt document dat de volgende gegevens bevat:

de benaming;
het ondernemingsnummer;
het adres van de groepering;
de datum van de aanvang van de activiteiten;
de aard van de activiteiten;

De maatschap moet dit document, samen met een ledenlijst en een kopie van de samenwerkingsovereenkomst aangetekend versturen naar het team beheer van het bevoegde btw-kantoor. Daarnaast moet ze een eigen boekhouding voeren die voldoende gedetailleerd is en moeten de vennoten (die hier te lande een domicilie moeten kiezen) iemand aanwijzen die belast is met het nakomen van de btw-verplichtingen van de maatschap (een vertegenwoordiger).
Zowel derden als vennoten factureren hun prestaties aan de maatschap onder de voor die handelingen toepasselijke btw-regels. De winstverdeling van de maatschap valt buiten de werkingssfeer van de btw.
Voor de feitelijke vereniging gelden dezelfde regels als voor de maatschap. De feitelijke vereniging is de samenwerking waarin meerdere personen samen een activiteit uitoefenen, maar die geen gemeenschappelijke naam voert of die geen winst nastreeft. Ze kan een burgerlijk of een handelsdoel hebben.

Maatschap die enkel kosten poolt
Bij een maatschap die enkel kosten poolt, worden de ontvangstbewijzen uitgereikt onder het ondernemingsnummer van de (para)medische beroepsbeoefenaar die de betreffende prestatie verricht heeft. Is het een fiscaal transparante maatschap, dan kan deze voor de handelingen naar haar leden toe, zich niet beroepen op de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen.
Een fiscaal niet-transparante maatschap kan voor de handelingen (kosten) die ze aan haar leden aanrekent, wel handelen onder de vrijstelling van artikel 44, § 2bis Wbtw, als uiteraard alle voorwaarden voor die vrijstelling (zie hiervoor) worden gerespecteerd.
Voor wat de voorwaarde betreft dat elk lid enkel zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven aangerekend krijgt, is het belangrijk dat als de maatschap toch op haar eigen bankrekening inkomsten ontvangt, andere dan de erelonen voor de verstrekte (para)medische prestaties (bv. vergoedingen voor het globaal medisch dossier), zij eerst de kosten over de leden verdeelt volgens de overeengekomen verdeelsleutel. Ook de inkomsten moeten eerst toegewezen worden aan de (para)medische beroepsbeoefenaar in wiens naam en voor wiens rekening ze ontvangen zijn. Zo kan voor elk lid van zijn inkomsten zijn aandeel in de gepoolde kosten afgetrokken worden. Dan pas kan men die vergoeding afrekenen met eventuele voorschotten die de leden tijdens het jaar hebben betaald of de GMD-vergoedingen die in naam van een bepaald lid op de rekening van de maatschap werden geïnd.
Als de GMD-vergoedingen gelijk of op basis van een andere sleutel verdeeld worden, dan blijft de voorwaarde vervuld dat elk lid enkel zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven aangerekend mag krijgen, als die opbrengsten eerst verdeeld worden over de leden. Vervolgens kan van het aan elk lid toegewezen deel, zijn aandeel in de kosten van de maatschap afgetrokken worden.
Worden de op de rekening van de maatschap geïnde GMD-vergoedingen zonder enige verdeelsleutel integraal aangewend om de kosten van de associatie te financieren, en waarbij dan enkel het saldo volgens de overeengekomen verdeelsleutel over de leden wordt verdeeld, dan kunnen de prestaties van de maatschap aan haar leden niet vrijgesteld worden door artikel 44, § 2bis Wbtw. Hetzelfde geldt als de ontvangstbewijzen voor de verstrekte prestaties uitgereikt worden onder het ondernemingsnummer van de associatie (in eigen naam).

Maatschap de kosten en inkomsten poolt
Bij een maatschap die zowel inkomsten als kosten poolt, worden de ontvangstbewijzen uitgereikt onder het ondernemingsnummer van de (para)medische beroepsbeoefenaar die de betreffende prestatie heeft verricht, en worden de erelonen voor deze prestaties geïnd via de maatschap. Is het een fiscaal transparante maatschap, dan kan deze voor de handelingen naar haar leden toe, zich niet beroepen op de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen.
De fiscaal niet-transparante maatschap kan zich in dit geval beroepen op de vrijstelling van artikel 44, § 2bis Wbtw voor de aan haar leden verrichte diensten als zij vooraleer de kosten toe te rekenen, eerst aan elk lid de in zijn naam geïnde erelonen toekent. Voor elk lid kan dan van dit bedrag zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven in mindering worden gebracht. Dus ook hier geldt het principe: ‘eerst toewijzen, dan salderen’.

Associaties met rechtspersoonlijkheid
Als (para)medische beroepsbeoefenaars voor hun samenwerking een associatie met rechtspersoonlijkheid oprichten (bvba, cvba, …), dan worden daarin in principe zowel de kosten als de inkomsten gepoold. Belangrijk is het onderscheid of de associatie die inkomsten in naam en voor rekening van de (para)medische beroepsbeoefenaar, dan wel in eigen naam int.
Int zo’n associatie de inkomsten in naam en voor rekening van de (para)medische beroepsbeoefenaar die de prestatie heeft verricht, dan vermelden de hiervoor uitgereikte ontvangstbewijzen het ondernemingsnummer van die (para)medische beroepsbeoefenaar. Als de associatie eerst aan elk lid de in zijn naam geïnde erelonen toekent om daar vervolgens zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven van af te trekken, voldoet ze voor de vrijstelling van artikel 44, § 2bis Wbtw aan de voorwaarde dat de leden enkel hun aandeel in de kosten aangerekend krijgen. Die doorrekening zal dus zonder btw kunnen, voor zover ook de andere voorwaarden voor deze vrijstelling vervuld zijn.
Int de associatie de inkomsten in haar eigen naam, dan vermelden de voor de verrichte (para)medische prestaties uitgereikte ontvangstbewijzen, het ondernemingsnummer van de associatie (professionele vennootschap). Die associatie heeft dus haar eigen opbrengsten uit (para)medische handelingen, die in principe van btw zijn vrijgesteld door artikel 44, § 1 Wbtw. De leden van de associatie zullen voor de verrichte (para)medische handelingen een vergoeding krijgen van de associatie. Is het lid een natuurlijk persoon die met die associatie een band heeft waaruit een verhouding van ondergeschiktheid blijkt, dan blijven deze door de associatie uitgekeerde vergoedingen buiten de toepassing van de btw (tolerantie – het lid kan er toch voor kiezen om als btw-plichtige te worden beschouwd, zie hierna).
Is het lid een professionele vennootschap, dan wordt deze als btw-plichtige beschouwd. De vergoedingen die zij voor hun (para)medische prestaties van de associatie ontvangen, zijn van btw vrijgesteld door artikel 44, § 1 Wbtw, uiteraard voor zover het gaat om handelingen die in dat artikel bedoeld zijn.

Terbeschikkingstelling praktijkruimten
Als een (para)medische beroepsbeoefenaar een of meerdere uitgeruste praktijkruimten  ter beschikking stelt van andere (para)medische beroepsbeoefenaars waar hij al of niet mee samenwerkt, dan zal hij de vergoeding die hij hiervoor krijgt waarschijnlijk niet kunnen vrijstellen op basis van artikel 44, § 2bis Wbtw. De inkomsten uit de dienstprestaties van deze (para)medische beroepsbeoefenaar zullen waarschijnlijk voor meer dan de helft bestaan uit de inkomsten uit de door hem verrichte (para)medische prestaties, en niet uit de doorrekening van diensten aan de andere (para)medische beroepsbeoefenaars. Bovendien betalen die andere (para)medische beroepsbeoefenaars voor het gebruik van de uitgeruste praktijkruimte een vaste vergoeding of een vergoeding die berekend wordt op basis van een percentage van hun omzet. Die vergoeding zal dus normaliter niet overeenstemmen met het aandeel van elk van die andere (para)medische beroepsbeoefenaars in de kosten die die eerste gemaakt heeft voor de terbeschikkingstelling van de uitgeruste praktijkruimten.
De vergoeding voor de terbeschikkingstelling van de roerende goederen zal dan aan btw onderworpen zijn, de vergoeding voor de terbeschikkingstelling van het gedeelte van het onroerend goed zal als een vrijgestelde onroerende verhuur beschouwd worden (waarvoor mogelijks wel geopteerd kan worden die verhuur optioneel aan btw te onderwerpen of waarbij die verhuur verplicht aan btw is onderworpen wanneer die is aangegaan voor een periode van hoogstens zes maanden, en men niet onder een van de uitzonderingen daarop valt). Gebeurt de terbeschikkingstelling tegen een enige prijs, dan zal die voor een juiste btw-heffing uitgesplitst moeten worden.
De fiscus lijkt hier geen rekening te houden met de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Mailat (C-17/18 dd. 19.12.2018v). Daarin besliste het Hof dat de verhuur van een gebouw met  inboedel, machines en uitrusting nodig voor exploitatie van een restaurantactiviteit, in zijn geheel als een onroerende verhuur beschouwd moest worden. Het Hof komt tot dit besluit omdat de verhuur van de roerende goederen niet los gezien kan worden van de verhuur van het gebouw en geen doel op zich vormt, maar slechts een middel is om optimaal gebruik te kunnen maken van de hoofddienst, de verhuur van het onroerend goed. Op basis van dit arrest zou men een begin van argumentatie kunnen opbouwen dat de terbeschikkingstelling door een (para)medische beroepsbeoefenaar van een of meerdere uitgeruste praktijkruimten aan andere (para)medische beroepsbeoefenaars, in zijn geheel als een onroerende verhuur moet worden beschouwd waarop men de vrijstelling van artikel 44, § 3, 2°, b) Wbtw kan of moet toepassen.
Maar als bij de terbeschikkingstelling van een (para)medisch kabinet bijkomende diensten worden aangeboden (terbeschikkingstelling van een medisch secretariaat, administratieve ondersteuning, IT-ondersteuning, terbeschikkingstelling van medisch personeel, enzovoort) en het voorwerp van de overeenkomst hoofdzakelijk bestaat uit de andere diensten dan de terbeschikkingstelling van het onroerend goed, dan gaat het volgens de fiscus om één dienstprestatie die aan btw is onderworpen.
Als een artsenassociatie werkzaam is in een erkend ziekenhuis en daaraan een vergoeding moet betalen voor bijvoorbeeld het gebruik van medisch, verpleegkundig, paramedisch, verzorgend, technisch, administratief, onderhouds- en ander hulppersoneel, of voor de kosten verbonden aan het gebruik van lokalen, uitrusting, kosten, materiaal of geneeskundige verbruiksgoederen, dan zijn die vergoedingen vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 1° Wbtw.

De verticale samenwerking
Als in een professionele vennootschap andere (para)medische beroepsbeoefenaars als natuurlijk persoon werkzaam zijn, en van de patiënten geen erelonen in eigen naam ontvangen (die inkomsten zijn van de vennootschap en de ontvangstbewijzen worden uitgereikt onder het ondernemingsnummer van die vennootschap), dan zijn deze personen geen btw-plichtige en blijven de door de professionele vennootschap uitgekeerde vergoedingen buiten de toepassing van de btw. Maar men moet deze tolerantie van de fiscus niet toepassen.
Is er geen band van ondergeschiktheid, dan kan de (para)medische beroepsbeoefenaar kiezen om zich als btw-plichtige te beschouwen.  De vergoedingen die hij dan voor zijn (para)medische prestaties van de professionele vennootschap ontvangt, zijn vrijgesteld van btw op basis van artikel 44, § 1 Wbtw, uiteraard voor zover het gaat om handelingen die in dat artikel bedoeld zijn. Hetzelfde geldt als die beroepsbeoefenaar zelf via een eigen professionele vennootschap werkzaam is bij die andere professionele vennootschap waarin de (para)medische praktijk wordt geëxploiteerd.

Stagiairs
In veel gevallen werken stagiairs onder het ontvangstbewijs-getuigschrift van hun stagemeester die het (para)medisch beroep uitoefent (als natuurlijk persoon of via professionele vennootschap). De van de patiënten ontvangen erelonen worden bij de stagemeester als omzet geboekt en de stagiairs ontvangen voor hun prestaties een vergoeding (vaste vergoeding of een percentage van de omzet) van de stagemeester. Ook hier handelen de stagiairs volgens de fiscus niet als btw-plichtigen waardoor er geen btw verschuldigd is over die vergoedingen. In feite zijn dezelfde regels als bij de verticale samenwerking van toepassing.

Fisconetplus, circulaire nr. 46, 5 juni 2019

Bijgewerkte regels voor btw-vrijstelling zee- en binnenschepen

Artikel 42, § 1, Wbtw voorzag in een vrijstelling voor bepaalde handelingen met betrekking tot onder meer zeeschepen. Dat artikel is de omzetting van artikel 148, punten a) tot d) van de btw-richtlijn, dat onder meer in een btw-vrijstelling voorziet voor de schepen voor de vaart op volle zee waarmee passagiersvervoer tegen betaling plaatsvindt of die worden gebruikt voor de uitoefening van een industriële, handels- of visserijactiviteit. Voor die vrijstelling telt volgens de btw-richtlijn het werkelijk gebruik op volle zee, en niet louter de materiële kenmerken van het schip.
Met de wet van 29 november 2017 bracht de wetgever artikel 42, § 1 Wbtw in overeenstemming met de btw-richtlijn. En in zijn circulaire nr. 20 dd. 12.02.2018 verduidelijkte de fiscus dat het concept ‘volle zee’, overeenkomstig de richtsnoeren van het 103debtw-comité, betrekking heeft op elk gedeelte van de zee buiten de territoriale wateren van een land dat zich verder bevindt dan ten hoogste 12 zeemijlen te rekenen vanaf basislijnen die bepaald zijn in overeenstemming met het internationaal recht van de zee.
Over de impact van deze wijzigingen op de betrokken sectoren startte de fiscus met hen besprekingen op die moesten leiden tot een nieuwe circulaire over deze vrijstelling. In afwachting van de publicatie daarvan, aanvaardde de fiscus dat voorlopig nog de oude bepalingen toegepast mochten worden.
Die nieuwe administratieve commentaar is nu gepubliceerd in de circulaire nr. 44 van 29 mei 2019, die de circulaire nr. 24 van 29 augustus 1978 aanpast aan de nieuwe wetgeving en de ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over de vrijstellingen met betrekking tot schepen.

Overzicht van de schepen die voor vrijstelling in aanmerking komen

1
42, § 1, 1° a) Wbtw
schepen voor de vaart op volle zee waarmee passagiersvervoer tegen betaling plaatsvindt of die worden gebruikt voor de uitoefening van een industriële, handels- of visserijactiviteit

2
42, § 1, 1° b) Wbtw
reddingsboten en -schepen voor hulpverlening op zee en schepen voor de kustvisserij

3
42, § 1, 1° c) Wbtw
oorlogsschepen

4
42, § 1, 1° d) Wbtw
binnenschepen bestemd voor de binnenlandse commerciële vaart​

Overzicht van de vrijstellingen

​​Handeling
​Soort vaartuig
(zie tabel hiervoor)
Vrijstellingsartikel

Levering van een schip
 
1, 2, 3 en 4
42, § 1, 1° Wbtw
 

Levering van voorwerpen voor inlijving in of exploitatie van vaartuigen aan de bouwers, eigenaars en gebruikers ervan
1, 2, 3 en 4
42, § 1, 2° Wbtw
 

De bouw, de verbouwing, de herstelling, het onderhoud, de verhuur of de bevrachting van vaartuigen
1, 2, 3 en 4
42, § 1, 3° Wbtw
 

De bouw, de verbouwing, de herstelling, het onderhoud, de verhuur of de bevrachting van voorwerpen voor inlijving in of exploitatie van vaartuigen
1, 2, 3 en 4
42, § 1, 3° Wbtw
 

Levering van goederen bestemd voor de bevoorrading van vaartuigen aan de eigenaars of gebruikers ervan
1, 2, en 3*
42, § 1, 4° Wbtw
 

Diensten (andere dan de bouw, de verbouwing, de herstelling, het onderhoud, de verhuur of de bevrachting) voor de rechtstreekse behoeften van vaartuigen en hun lading
1 en 2
 

* niet voor boordprovisie voor vaartuigen gebruikt voor kustvisserij en voor oorlogsschepen beperkt tot de bevoorrading van goederen die vallen onder de GN-Code 89061000, aan schepen die het land verlaten met als bestemming een haven of ankerplaats in het buitenland

Schip voor de vaart op volle zee
Een schip wordt geacht gebruikt te worden voor de vaart op volle zee als het voor minstens 70 % wordt gebruikt op volle zee. De fiscus gaat ervan dat dit steeds het geval is voor schepen die voorzien zijn van een IMO-nummer (afgeleverd onder de voorwaarden van de International Maritime Organization). Voor de met een IMO-nummer in het Belgische register der zeeschepen ingeschreven schepen waarvoor twijfel zou ontstaan over dit gebruik, zal men moeten aantonen dat het schip aan de 70 %-drempel voldoet.
Om met deze vrijstelling handelingen te kunnen afnemen, zullen eigenaars van schepen die geen IMO-nummer hebben, aan hun leverancier of dienstverrichter de nodige informatie moeten verstrekken waaruit blijkt dat het schip wordt gebruikt voor de vaart op volle zee (bv. zeebrief of omschrijving van de werkelijk uitgeoefende activiteit van het desbetreffende schip)

Berekeningswijze 70%-drempel
Of een schip aan voormelde 70%-drempel (gebruik op volle zee) voldoet, moet beoordeeld worden op basis van het kalenderjaar dat voorafgaat een het jaar waarin en de vrijstelling wil toepassen. In bijzondere omstandigheden kan die periode uitgebreid worden naar vijf jaar (bv. tijdelijk buiten gebruik wegens herstelling, onderhoud of verminderde activiteiten).
Men kan op drie manieren aantonen dat het schip in die referentieperiode aan de 70%-drempel voldoet:

aantal trajecten:

een traject is een reis tussen twee zeehavens (vanuit zee te bereiken havengebieden die zijn ingericht voor het aanleggen van schepen voor de vaart op volle zee) – vertrek- aan aankomsthaven kunnen dezelfde zijn als het bijvoorbeeld gaat om een schip dat uitvaart naar boor- of werkeilanden op volle zee;
elk traject afgelegd buiten de Belgische territoriale wateren telt als een traject op volle zee;
minstens 70% van de trajecten van het schip zijn trajecten op volle zee;

afgelegde afstanden:

het schip heeft minstens 70 % van zijn totaal gevaren afstand afgelegd op volle zee;

tijd:

het schip heeft minstens:

70 % van de vaartijd op volle zee gevaren, of;
70 % van de operationele tijd op volle zee doorgebracht.

Schepen voor kustvisserij
De schepen die gebruikt worden voor kustvisserij waren van btw vrijgesteld als zeeschip onder artikel 42, § 1, 1ste lid, a) Wbtw. Omdat die vrijstelling door de wetswijziging enkel nog geldt als die zeeschepen worden gebruik op volle zee, werden de schepen voor kustvisserij mee opgenomen onder artikel 42, § 1, 1ste lid, b) Wbtw. Die schepen moeten dus niet voldoen aan voormelde 70%-regel. Artikel 42, § 1, 1ste lid, b) Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor de volgende schepen:

reddingsboten en -schepen voor hulpverlening op zee;
schepen voor de kustvisserij, daaronder begrepen de schepen bestemd voor de garnalen-, mosselen- en kokkelsvisserij.

Schepen voor de binnenvaart
De btw-vrijstelling voor schepen voor de binnenvaart beperkt zich tot de vaartuigen die uitsluitend bezoldigd vervoer van personen of van goederen verrichten. De fiscus verduidelijkt nu dat die vrijstelling ook betrekking heeft op schepen gebruikt voor de estuaire vaart binnen de 5 zeemijl uit de kust (versterkte binnenschepen die op de Noordzee varen). Deze schepen verzorgen onder meer de verbinding tussen de kusthavens en de andere havens en het binnenvaartnetwerk.

Bunkeren
De vrijstelling van artikel 42, § 1, 4° Wbtw voor de levering van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen, geldt enkel als de leverancier deze goederen levert aan de eigenaars of de gebruikers van en de goederen bestemd zijn voor de in artikel 42, § 1, eerste lid, 1°, a, b en c Wbtw omschreven schepen. Staat die definitieve bestemming niet vast of kan ze niet worden aangetoond op het ogenblik van de levering, dan mag de vrijstelling niet toegepast worden. 
Om die bestemming aan te tonen kan men gebruik maken van een document dat verschillende namen kan hebben zoals bestelbon, delivery note, delivery receipt, orderform, orderbevestiging, enzovoort.
De fiscus zal zo’n document als verantwoordingsstuk voor de bestemming aanvaarden, als het de volgende vermeldingen bevat:

naam, adres en btw-nummer leverancier;
naam, adres en in voorkomend geval het btw-nummer van de afnemer (eigenaar, gebruiker of opdrachtgever);
naam en IMO-code van het schip;
datum handeling;
omschrijving van de goederen en de geleverde hoeveelheid;
ontvangstbevestiging van de goederen door een verantwoordelijke van het schip
verklaring op erewoord dat het schip uitsluitend bestemd is voor commerciële activiteiten en hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de vaart op volle zee en (niet vereist als het gaat om reddingsboten en -schepen en schepen voor de kustvisserij).

Ook leveringen van goederen bestemd voor de bevoorrading van oorlogsschepen komen voor deze vrijstelling in aanmerking, maar dan moet het schip het land verlaten met als bestemming een haven of een ankerplaats in het buitenland. Op voormeld document moet in dat geval ook die plaats van bestemming voorkomen.
De circulaire brengt het administratieve standpunt in het geval van een kettingverkoop in lijn met de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie dat in de zaak Fast Bunkering, die de brandstof zelf rechtstreeks laadde in de tank van het schip, maar daarvoor factureerde aan een op eigen naam handelende tussenpersoon, besliste dat deze vrijstelling:

in beginsel niet van toepassing is op leveringen van voor de bevoorrading bestemde goederen aan in eigen naam handelende tussenpersonen, ook al is op de datum van de levering de eindbestemming van de goederen bekend;
toch van toepassing is als op het moment dat de leverancier de eigendom van de goederen overdraagt aan de tussenpersoon, de exploitanten van de schepen al feitelijk als een eigenaar over die goederen kunnen beschikken (de levering aan de tussenpersoon gebeurt pas als de brandstof al in de tank van het schip zit);

De fiscus aanvaardt nu ook de vrijstelling voor de levering van vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen en smeermiddelen door een in de verkoopketen eerdere betrokken leverancier (de bunkeraar), als die leverancier:

deze goederen rechtstreeks laadt in de tank van het betrokken schip (of ze naast het schip plaatst om door hemzelf, of door de eigenaar of gebruiker van het schip, onmiddellijk aan boord te worden gebracht);
de eigendom van die goederen pas overdraagt aan een tussenpersoon in die verkoopketen, als de eigenaar of gebruiker van het schip de macht heeft verkregen om feitelijk als eigenaar over die goederen te beschikken.

Laden en lossen van een schip voor de vaart op volle zee
De vrijstelling van artikel 42, § 1, 5° Wbtw voor diensten (andere dan de bouw, de verbouwing, de herstelling, het onderhoud, de verhuur of de bevrachting) die worden verricht voor de rechtstreekse behoeften van in de in artikel 42, § 1, 1° onder a en b bedoelde vaartuigen en hun lading, steunt volgens de fiscus op de aard en de bestemming van de diensten. Die vrijstelling is enkel van toepassing als de dienst:

inherent is aan de scheepvaart: hij moet noodzakelijk zijn voor de exploitatie van het schip of zijn lading;
verricht wordt aan een schip of zijn lading, wat een directe relatie veronderstelt.

Wat het laden en lossen van een schip voor de vaart op volle zee betreft, implementeert deze circulaire de rechtspraak van het Hof van Justitie in zaak Oy (C-33/16 dd. 04.05.2017). De vrijstelling is niet alleen van toepassing als de persoon die de goederen van of aan boord brengt, handelt in opdracht van de eigenaar of de gebruiker van het schip, maar ook als die persoon zijn dienst verricht voor eenieder die opdracht geeft om de goederen van boord te halen of aan boord te brengen.
Daarentegen is de vrijstelling niet van toepassing voor de diensten met betrekking tot de goederen vanaf het ogenblik dat ze na het lossen de kade naast het schip hebben verlaten of vooraleer ze met het oog op het laden, op deze kade naast het schip worden geplaatst. Op die momenten zijn de goederen nog geen lading van een schip.

Formaliteiten
Voor de toepassing van de aan zee- en binnenschepen gerelateerde vrijstellingen (behalve de vrijstelling van artikel 42, § 1,4° Wbtw) is in principe een bestelbon vereist die dezelfde vermeldingen moet bevatten als het hiervoor (onder bunkering) bedoelde document voor de vrijstelling voor de levering van goederen voor de bevoorrading van de in artikel 42, § 1, eerste lid, 1°, a, b en c Wbtw omschreven schepen, met het volgend verschil als het om diensten gaat:

de datum van de dienstverrichting;
een omschrijving van de diensten;
ontvangstbevestiging van de diensten door een verantwoordelijke van het schip;
indien nodig voor de vrijstelling, de melding dat de diensten noodzakelijk zijn voor het schip of zijn lading.

Als de vrijstelling ook van toepassing is op de handelingen die tussenpersonen verrichten, dan moet degene die voormelde verklaring (bestelbon) ontvangt ze ook aan de betrokken tussenpersonen doorgeven.
Door deze verklaring op erewoord gaat de afnemer (of invoerder) de verbintenis aan de voor de in artikel 42, § 1 Wbtw opgenomen vrijstelling gestelde voorwaarden na te leven. Hij zal zelf de btw moeten voldoen als zou blijken dat op basis van zijn verkeerde of misleidende informatie op die verklaring, de vrijstelling ten onrechte werd toegepast.
De circulaire voorziet niet in een specifieke datum van inwerkingtreding. De fiscus zal niet op het verleden terugkomen voor btw-plichtigen die tot nu toe een werkwijze hebben toegepast die vergelijkbaar is met de hiervoor omschreven procedure en die vergelijkbare informatie bevat waardoor de vrijstelling kan worden gemotiveerd.

Fisconetplus, circulaire nr. 44, 29 mei 2019

Naar vrijstellingsregeling kleine onderneming vanaf 1 juli: keuzeverklaring brief T211 aan fiscus bezorgen voor 10 juni

Ondernemingen die in 2018 een voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen in aanmerking te nemen omzet van niet meer dan 25.000 euro hebben gerealiseerd, en die op 1 januari 2019 niet naar die vrijstellingsregeling zijn overgeschakeld, kunnen dit alsnog vanaf 1 juli 2019 doen. Zij moeten dan wel de keuzeverklaring van de brief ‘T211’ voor 10 juni 2019 aan hun bevoegd btw-kantoor team beheer bezorgen.
In principe hebben ondernemingen die aan dit omzetcriterium voldoen deze brief elektronisch ontvangen op MyMinfin onder de menu ‘Mijn documenten’. Als u deze brief niet hebt gekregen maar toch aan de omzetvoorwaarde voor 2018 voldoet en wil overgaan naar die vrijstellingsregeling, dan kan u best met uw bevoegd btw-kantoor team beheer contact opnemen om die formaliteiten te regelen. In principe moet dat voor 1 juni 2019 gebeuren, maar men zou toch mogen verwachten dat men in dit geval, naar analogie met degenen die wel de brief T211 hebben gekregen, ook tijd heeft tot en met 9 juni 2019 om dit in orde te brengen.

FOD Financiën, nieuwsbericht, 21 mei 2019​

Vignet 705 kan nu ook online aangevraagd worden

Om een wagen die je in het buitenland aankoopt in België te kunnen inschrijven, moet de douane een vignet 705 afleveren. Tot voor kort moest men hiervoor langs een douanekantoor gaan om de formaliteiten te vervullen die nodig zijn om dat vignet te verkrijgen.
Maar nu kan je dat vignet ook digitaal​ aanvragen op MyMinfin. Eens ingelogd vind je onder ‘mijn aangifte’ de link ‘een voertuig aangeven (E705)’. De persoonsgegevens zijn in principe vooraf ingevuld en je moet enkel nog je telefoonnummer en mailadres invullen. Het bevoegde douanekantoor staat ook vermeld op het tabblad met uw persoonlijke gegevens.
Vervolgens moet je in een keuzemenu aanduiden van waar het vervoermiddel afkomstig is en welk type vervoermiddel het is. Daarna vul je de technische gegevens van het voertuig  en de persoonlijke gegevens van de verkoper in. 
Tot slot moet je de aankoopfactuur, het gelijkvormigheidsattest en het inschrijvingsbewijs uit het buitenland digitaal bijvoegen.
Als alles goed is verlopen, verschijnt een bericht dat je aanvraag is doorgestuurd, samen met het dossiernummer. Je krijgt hiervan ook een bericht in je inbox ‘mijn berichten’ op MyMinfin.
Als de aanvraag is goedgekeurd kan je in MyFinBox de goedgekeurde E705 downloaden.
Klik hier voor een uitgebreide toelichting over de online aanvraag van het vignet 705.

FOD Financiën, nieuwsbericht, 13 mei 2019

Btw onderlijnd nr. 12

Het nieuwe nummer van btw onderlijnd is nu beschikbaar onder de rubriek btw-info / publicaties, of klik hier.
In dit nummer:
|  6% voor planten bij tuinaanleg
|  Combiticket toegang evenement en parking
|  Geen btw-aftrek voor gratis festival
|  Wist je nog dat?
|  Telex

Klantenseminarie juni 2019

Beste abonnees,
Jullie kunnen weer inschrijven voor ons klantenseminarie op één van de volgende tijdstippen:

maandag 3 juni 2019 van 16h tot 19h in Langdorp – Sparrenhof
dinsdag 4 juni 2019 van 15h tot 18h in Deurle – d’Ouwe Hoeve
woensdag 5 juni 2019 van 16h tot 19h in Malle – Café De Trappisten

Tijdens het seminarie worden onder meer behandeld:

Terbeschikkingstelling onroerend goed voor een exploitatie – overdracht algemeenheid van goederen – recht op uitoefening beroepswerkzaamheid;
Het gevaar van retroactieve overeenkomsten bij zakelijke rechten op onroerend goed;
Brexit – wat is nu de stand van zaken;
Btw-ontwikkelingen in de reissector;
De circulaire over de optionele btw-verhuur, verhuur op korte termijn en verhuur van opslagruimten;
Opsplitsing van een enige prijs voor restaurant- en cateringdiensten;

Klik hier voor het inschrijvingsformulier.

Wet diverse fiscale bepalingen wijzigt onder andere btw-vrijstelling voor diplomatie

De wet diverse fiscale bepalingen van 2 mei 2019 voert inzake btw drie aanpassingen door aan Btw-wetboek.

Tarieven​
Btw-tarieven worden in België geregeld in een KB. Maar die KB’s moeten worden bekrachtigd door de Kamer. De aanpassing van artikel 37 Wbtw voorziet dat als zo’n KB niet wordt bekrachtigd binnen de 12 maanden na de datum van de bekendmaking ervan in  het Belgisch Staatsblad, ze binnen die 12 maanden toch geacht worden uitwerking te hebben gehad.
Dit moet de btw-plichtigen meer rechtszekerheid geven en vermijden dat als zo’n KB toch niet binnen de 12 maanden wordt bekrachtigd, ze geen retroactieve btw-verhoging moeten aanrekenen aan hun klanten (wat vaak gewoon onmogelijk is), noch problemen zouden hebben met de fiscus om teveel afgedragen btw terug te krijgen (omdat de fiscus als standpunt inneemt dat die teveel van de klant ontvangen en aan de Staat doorgestorte btw slechts wordt teruggegeven als de btw-plichtige kan aantonen deze aan zijn klant te hebben terugbetaald, wat ook zeer vaak onmogelijk is).

Vrijstelling diplomatie
Artikel 44, § 3 Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor het aankopen van bepaalde goederen diensten door diplomatieke zendingen, internationale instellingen, enzovoort.
Met ingang van 25 mei zullen deze vrijstellingen afhankelijk zijn van het principe van de gebruikelijke wederkerigheid in diplomatieke, consulaire en internationale relaties, wat betekent dat die handelingen in België enkel vrijgesteld kunnen worden van btw als in het thuisland van de diplomatieke zending diezelfde vrijstelling wordt verleend aan aldaar gevestigde diplomaten.
De voorwaarden voor deze vrijstellingen werden steeds door de Koning bepaald. Dat blijft in principe zo, tenzij een internationaal verdrag of een zetelverdrag anders bepaalt.

Elektronische btw-aangifte
Tot slot voert de wet ook nog artikel 53terdecies in het Wbtw in. 
Met het oog op de verdere gelijkschakeling van de aangiftes inzake inkomstenbelastingen en de btw-aangiftes, voorziet dat artikel dat zowel voor de periodieke btw-aangifte, de bijzondere btw-aangifte, de ic-opgave en de jaarlijkse klantenlisting​, dat ze:

ingevuld moeten worden overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen;
gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend moeten worden
gelijkgesteld worden met een papieren aangifte als ze ingevuld zijn overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen.

Wet van 2 mei 2019, B.S. 15 mei 2019

Ook nul procent btw op voor digitale publicaties vanaf 1 april 2019

Het Staatsblad van 26 april 2019 publiceert de wet van 13 april 2019 die een btw-verlaging doorvoert voor elektronische publicaties.
Artikel 1 van het KB nr. 20 voorziet nu expliciet het tarief van nul procent als een btw-tarief (voorheen was dit enkel een administratieve regeling).​ Dat is van toepassing op de nieuwe tabel C van de bijlage bij het KB nr. 20. Die bevat 1 rubriek, namelijk de periodieke publicaties, zowel de gedrukte als de digitale, die: 

bestemd zijn voor het grote publiek;
een geheel van persartikels bevatten welke:

auteursrechtelijk beschermd zijn;
geschreven   en   samengesteld zijn onder  de  eindverantwoordelijkheid  van een professionele redactie (beroepsjournalisten);

periodiek verschijnen:

zonder beperking in de duur;
bij regelmatige, vooraf bepaalde tussenpozen;
minimaal achtenveertig keer per jaar;
onder een gemeenschappelijke benaming;
met  de  duidelijk  kenmerken  van  hun periodiciteit. 

Die rubriek somt ook een reeks periodieke bijdragen op, zowel gedrukte als digitale, die van het nultarief zijn uitgesloten (kunnen eventueel wel het verlaagd tarief van 6% genieten), zoals onder meer:

romans;
in afleveringen uitgegeven boeken;
advertentiebladen;
publicaties die enkel denkspellen bevatten.

Daarnaast wordt rubriek XIX van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 in die zin aangepast dat het verlaagd btw-tarief van 6% voor kranten, tijdschriften en boeken (waarop het nultarief niet van toepassing is) niet langer afhankelijk is van de manier waarop ze aan de lezer ter beschikking worden gesteld (op fysieke drager of digitaal). Reclamedrukwerk was al uitgesloten van het verlaagd btw-tarief van 6% voor drukwerk. Publicaties die uitsluitend of hoofzakelijk bestaan uit video-inhoud of beluisterbare muziek, zijn vanaf 1 april 2019 ook van dit verlaagd tarief uitgesloten.

B.S. 26 april 2019

Circulaire over btw-tarief bij restaurant- en cateringdiensten voor een forfaitaire prijs

Voor restaurant- en cateringdiensten die een btw-plichtige in België verstrekt, geldt een btw-tarief van 12%, met uitzondering van de bij die dienst verstrekte dranken waarop het normale tarief van 21% van toepassing is.

Restaurant- of cateringdienst voor forfaitaire prijs – normale waarde voor drank
Als die btw-plichtige een forfaitaire prijs vraagt voor zijn restaurant- of cateringdiensten die zowel spijzen als dranken omvat, dan moet hij voor de toepassing van de btw zijn forfaitaire prijs opsplitsen. Doet hij dat niet, dan zal hij over de totale forfaitaire prijs 21% btw moeten aanrekenen.
Voor de opsplitsing van die forfaitaire prijs over spijzen en dranken geldt volgens de fiscus het principe dat het gedeelte van de prijs dat aan de dranken wordt toegerekend, moet overeenstemmen met de prijs die de klant normaal zou moeten betalen bij afzonderlijke afname van de dranken. Maar zo’n opsplitsing kan leiden tot een overwaardering van de prijs van de dranken in de gehele prijs.
De fiscus staat daarom twee  afwijkingen toe op voormelde berekeningswijze.

Opsplitsing volgens procentueel aandeel
Als een hamburger 6 euro (incl. btw) en een frisdrank 3 euro (incl. btw) kost, maar die worden beiden samen aangeboden voor een prijs van 8 euro (incl. btw), dan mag de btw-plichtige die 8 euro als volgt opsplitsen:

2,67 euro (incl. 21% btw) voor de frisdrank;
5,33 euro (incl. 12% btw) voor de hamburger;

Omdat de afzonderlijke prijzen van beide producten samen 9 euro (incl. btw) bedragen, en de frisdrank afzonderlijk 3 euro (incl. btw) kost, is het aandeel van de drank in het geheel 1/3 en dat van de spijzen 2/3.

Opsplitsing volgens forfait 35/65
De fiscus aanvaardt dat voor standaard menutypes ‘all-in’ met drie of meer gangen (dit wil zeggen menu’s waarin begrepen een aperitief, aangepaste wijnen, mineraalwater en koffie of thee), het aandeel van de dranken in de totaalprijs op 35% wordt vastgelegd.
Die methode kan ook toegepast worden op het middageten en het avondmaal met bijhorende dranken verstrekt door hotelhouders in het kader van volledig pension of halfpension.
Ze mag niet worden toegepast voor all-in formules die sterke dranken en champagne of de dranken gedurende een bepaalde tijd na de maaltijd omvatten.
Deze forfaitaire opsplitsing is een tolerantie, dus de btw-plichtige is niet verplicht deze toe te passen. Hij kan hiervan afwijken, onder controle van de administratie, als hij een andere prijzenpolitiek voert. De fiscus kan die forfaitaire opsplitsing ook betwisten als dit in een concreet geval afwijkt van de werkelijkheid.

Restaurant- of cateringdienst voor forfaitaire prijs met meerprijs voor de dranken
De meerprijs die voor de dranken wordt aangerekend is onderworpen aan 21% btw. Het gaat dan bijvoorbeeld om een prijssupplement voor aangepaste wijnen bij een menu of een drankenforfait gedurende drie uur na de maaltijd op een huwelijksfeest.
Als in de forfaitaire prijs voor het eten ook nog bepaalde dranken inbegrepen zijn, dan moet die forfaitaire prijs volgens een van de hiervoor vermelde methoden worden opgesplitst.

Fisconetplus, circulaire nr. 26, 4 april 2019
 
 

Btw-verlaging voor elektrische fietsen nog niet voor onmiddellijk

De Kamer heeft op 4 april 2019 een wetsvoorstel aangenomen dat aan rubriek XXIII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 een 12° toevoegt​ waardoor het verlaagd btw-tarief van 6% ook van toepassing is op rijwielen en de enkel elektrisch aangedreven gemotoriseerde rijwielen en speedpedelecs​.
Het verlaagd tarief kan enkel in werking treden als de Europese Unie instemt met een aanpassing van de bijlage III van de btw-richtlijn, de lijst van goederenleveringen en dienstverrichtingen waarop de lidstaten een verlaagd btw-tarief mogen toepassen. Momenteel voorziet die bijlage voor fietsen enkel in verlaagd btw-tarief voor de eraan verrichte kleine hersteldiensten. De kans dat de Europese Raad die aanpassing aan de bijlage III doorvoert, wordt zeer klein ingeschat.

Vanaf 1 april 6% btw op planten bij tuinaanleg en -onderhoud

De wet van 27 februari 2019 breidt het verlaagd btw-tarief van 6% uit naar de leveringen van de volgende goederen die een btw-plichtige bij tuinaanleg of
-onderhoud mee verstrekt:

levende woudbomen, levende fruitbomen, heesters en -struiken alsmede plantgoed daarvan;
levende sierbomen, -heesters, -struiken en andere levende sierplanten, bollen, knollen, wortels en ander plantgoed voor de sierteelt.

De fiscus beschouwt grasrollen en graszoden ook als andere levende sierplanten die voor dit verlaagd tarief in aanmerking komen.
Deze tariefwijziging gaat in op 1 april 2019. Vanaf die datum zullen tuinaannemers die bij de dienst van tuinaanleg of -onderhoud ook de planten leveren, hun factuur moeten uitsplitsen over:

de prijs voor voormelde planten: 6% btw;
de dienst van onderhoud of aanleg: 21%.

Ook als de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige is gehouden tot het indienen van de periodieke btw-aangifte, waardoor de verlegging van heffing voor werk in onroerende staat van toepassing is, zal de tuinaannemer best zijn factuur opsplitsten zodat zijn afnemer de btw aan de juiste tarieven kan verleggen. Hopelijk zal een administratieve commentaar nog verduidelijken of de verlegging van heffing enkel van toepassing is op het werk zelf, of ook op de prijs voor de planten. Wij raden voorlopig aan om in geval van verlegging van heffing, deze toe te passen op zowel het werk als de daarbij geleverde planten.

Deelname aan een seminarie vindt voor btw plaats waar het evenement doorgaat

 
Toegang tot evenement
Overeenkomstig artikel 53 van de btw-richtlijn vindt het verlenen van een recht op toegang tot onder meer een educatief evenement in een B2B-context daar plaats waar het evenement daadwerkelijk plaatsvindt. De draagwijdte van deze uitzonderingsbepaling op de B2B-hoofdregel wordt in diverse lidstaten verschillend ingevuld.
Zo is de deelname aan een seminarie van vijf dagen volgens de Zweedse fiscus niet bedoeld onder het verlenen van een recht tot toegang, wat zich beperkt tot het recht om een plaats te betreden. Bij een seminarie gaat het om een recht om aan die opleiding deel te nemen. Als de afnemer een btw-plichtige is, valt de deelname aan zo’n seminarie bijgevolg onder de B2B-hoofdregel (artikel 44 btw-richtlijn). De uitzondering waarbij diensten die bestaan het verlenen van een recht op toegang tot onder meer een educatief evenement (artikel 53 btw-richtlijn) is daarop niet van toepassing.

Deelname aan een meerdaags seminarie
Het Europese Hof van Justitie ziet dit anders. Het oordeelt dat de deelname aan zo’n seminarie voor de btw plaatsvindt waar het evenement doorgaat. Het Hof komt tot die conclusie omdat:

De uitzonderingen op zowel de B2B- als de B2C-hoofdregel voor de plaatsbepaling van diensten, niet restrictief mogen worden uitgelegd;
Volgens artikel 32, 2de lid, c) van de uitvoeringsverordening 282/2011 het verlenen van toegang tot evenementen op het gebied van onderwijs en wetenschappen, zoals conferenties en seminars, een dienst is zoals bedoeld in artikel 53 van de btw-richtlijn;
De betrokken opleidingen de fysieke aanwezigheid van de deelnemer impliceren;
Het verlenen van het recht tot toegang noodzakelijkerwijs inhoudt dat men het seminarie kan bijwonen en eraan kan deelnemen. De deelname is dus nauw verbonden met het recht tot toegang en kan niet als een afzonderlijke prestatie worden beschouwd;
De regels voor de plaatsbepaling van diensten ertoe strekken die handelingen zo veel mogelijk aan de btw te onderwerpen waar ze worden verbruikt;
De eventuele administratieve lasten die deze plaatsbepaling met zich meebrengt, geen reden kunnen zijn om van die plaatsbepalingsregel af te wijken, noch om die regel duidelijk in strijd met de bewoordingen ervan uit te leggen.

Het Hof verduidelijkt nog dat het voor de toepassing van de bijzondere plaatsbepalingsregel voor het verlenen van het recht tot toegang tot onder meer educatieve evenementen, van geen enkel belang is of de deelnemer al of niet op voorhand moet inschrijven en/of betalen. Deze criteria blijken nergens uit de bewoordingen van artikel 53 van de btw-richtlijn.

Belgisch standpunt
Voor België nam de minister het standpunt in dat het aan een btw-plichtige verlenen van toegang tot een evenement op het vlak van onderwijs dat in beginsel voor iedereen toegankelijk is en hoogstens één volledige dag duurt, een dienst is waarop de plaatsbepalingsregel van artikel 53 van de btw-richtlijn (artikel 21, § 3, 3° Wbtw) van toepassing is. Maar duurt dit evenement meer dan één dag (zoals het geval waarover het Hof zich hier moest uitspreken), dan is de B2B-hoofdregel van toepassing en is de deelname aan het seminarie onderworpen aan de btw waar de afnemer de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd (vraag 1461 dd. 03.02.2017).
Dit standpunt stemt duidelijk niet overeen met dat van het Hof en de vraag is nu of, en zo ja wanneer, de fiscus zijn standpunt zal bijsturen​.

Toepassing reisbureauregeling
Btw-plichtigen die bij de seminaries die ze organiseren ook nog andere diensten zoals overnachting, vervoer, catering, enzovoort voorzien, kunnen nog het bijkomend probleem hebben dat zij op een deel van hun prijs de winstmargeregeling voor reisbureaus moeten toepassen. Volgens de minister blijft die regeling beperkt tot reisdiensten die aan de reiziger worden verkocht (vraag 1391 dd. 28.12.2016). Maar ook dat standpunt verschilt van het oordeel van het Hof van Justitie dat de reisbureauregeling ook van toepassing kan zijn als de reisdiensten verkocht worden aan iemand anders dan de reiziger (onder meer C-189/11 dd. 26.09.2013).
 
Dictum van het Hof
Artikel 53 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling gebezigde bewoordingen „dienst bestaande in het verlenen van toegang tot evenementen” zich uitstrekken tot een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bestaat in een cursus van vijf dagen over accountancy die enkel wordt verzorgd voor belastingplichtigen en waarvoor vereist is dat zowel registratie als betaling op voorhand plaatsvindt.
 
HvJ, C-647/17, Konsulterna, 15 maart 2019​