Vijftienjarige herzieningstermijn voor verbouwingen?

Gepubliceerd op 13 september 2024

Een uitspraak van het Europese Hof van Justitie zou de herzieningsregels voor verbouwingen wel eens drastisch kunnen wijzigen. Mogelijks zal de vijftienjarige herzieningstermijn van toepassing kunnen zijn. Dat kan uiteraard in het voordeel van de btw-plichtige spelen als die btw bijkomend kan aftrekken.


De zaak Drebers

Ingevolge de afschaffing op 1 januari 2014 van de algemene btw-vrijstelling voor diensten van advocaten, waardoor deze btw-plichtigen vanaf die datum in principe recht op aftrek kregen, herzag een advocatenkantoor de op verbouwingswerken aan het kantoorgebouw verschuldigde btw die oorspronkelijk niet werd afgetrokken. Hierbij hield de btw-plichtige rekening met de herzieningstermijn voor onroerende bedrijfsmiddelen, waardoor ze voor 2014 en elk volgend jaar van die 15-jarige herzieningstermijn 1/15 van de niet afgetrokken btw in haar voordeel regulariseerde.

Omdat de verbouwing geen aanleiding gaf tot de totstandkoming van een nieuw gebouw, was volgens de fiscus de vijfjarige herzieningstermijn van toepassing, waardoor de btw-plichtige een 90.000 euro btw teveel in haar voordeel regulariseerde.

Tijdens de rechtszaak werd het hof van beroep in Gent door de btw-plichtige gewezen op een mogelijke strijdigheid van de Belgische regeling met de btw-richtlijn. En dat was voor het hof blijkbaar voldoende om twee prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie. Die komen er op neer of de 15-jarige herzieningstermijn ook niet van toepassing moet zijn op onroerende werken die uitmonden in een gebouw dat geen ‘nieuw’ gebouw is maar wel een vergelijkbare economische levensduur heeft als een ‘nieuw’ gebouw en, zo ja, of de btw-plichtige die 15-jarige termijn kan inroepen voor de rechter op basis van de rechtstreekse werking van de btw-richtlijn.


Het arrest van het Europese Hof

Het Hof van Justitie stelt vast dat België van de door artikel 190 btw-richtlijn geboden mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om diensten toch als investeringsgoederen te beschouwen als ze kenmerken hebben die vergelijkbaar zijn met de kenmerken die doorgaans aan investeringsgoederen worden toegeschreven. Omdat ‘onroerende investeringsgoederen’ een bijzondere soort ‘investeringsgoederen’ zijn, geldt die bepaling ook voor de onroerende investeringsgoederen, ook al is dat niet uitdrukkelijk in de wettekst voorzien.

Op basis van het dossier stelt het Hof vast dat de uitgevoerde werken:

  • meerdere jaren hebben geduurd;
  • hebben geleid tot een belangrijke renovatie van het gebouw in kwestie;
  • het gebouw eveneens hebben uitgebreid door er een glazen bijgebouw en een liftkoker aan toe te voegen;
  • een kost hebben van 1.937.104 euro.

Het resultaat van deze werken lijkt volgens het Hof dan ook dezelfde economische levensduur te hebben als een nieuw gebouw en de werken zelf lijken duidelijk meer op onroerende investeringsgoederen dan op andere investeringsgoederen.

Als in zo’n geval de vijfjarige herzieningstermijn wordt toegepast op de verbouwingwerken, dan zou dit kunnen leiden tot een verschillende fiscale behandeling van die investeringen in vergelijking met een btw-plichtige die heeft geïnvesteerd in de bouw van een nieuw gebouw (15-jarig termijn), ook al zijn deze investeringen, gelet op de economische kenmerken ervan, vergelijkbaar of zelfs functioneel identiek.

Of het gebouw voor btw als een ‘nieuw’ gebouw kwalificeert voor de levering ervan, is niet relevant voor de vaststelling van de herzieningstermijn.

En tot slot bevestigt het Hof dat als een lidstaat (in casu België) ten onrechte dergelijke werken niet als onroerende investeringsgoederen aanmerkt, dan kan een btw-plichtige zich voor de rechter rechtstreeks op de btw-richtlijn beroepen om de betrokken werkzaamheden te beschouwen als onroerende investeringsgoederen waarop de verlengde herzieningsperiode (in casu 15 jaar) van toepassing is.


Mogelijke gevolgen

Deze uitspraak van het Hof (C-243/23 dd. 12.09.2024) kan van belang zijn voor btw-plichtigen die de afgelopen jaren de zogenaamde historische aftrek hebben uitgeoefend omdat hun activiteit eerst was vrijgesteld door artikel 44 Wbtw, maar op een bepaald moment toch met btw moet worden belast. Het is van belang om goed na te zien of de vijfjarige termijn niet ten onrechte is toegepast en er dus meer btw gerecupereerd had kunnen worden. Dit kan vandaag nog worden rechtgezet, maar uiteraard enkel voor zover het recht op de herziening nog niet is verjaard.

Contacteer ons gerust voor bijstand in dergelijke dossiers. Dat kan bijvoorbeeld gaan om dossiers waar in 2022 historische btw-aftrek werd uitgeoefend op een gebouw waarvan de terbeschikkingstelling sinds 1 juli 2022 beschouwd wordt als een met btw te belasten gemeubeld logies en niet langer als een vrijgestelde verhuur. Maar ook andere dossiers waar in 2021 of later de bestemming van een verbouwd gebouw werd gewijzigd waardoor een btw-herziening in het voordeel van de btw-plichtige kon worden verricht.

Als op verbouwingen afgetrokken btw deels moet worden teruggestort (bv. verkoop met registratierecht van het verbouwde gebouw), dan zou het kunnen dat er door deze uitspraak meer btw terugbetaald moet worden dan onder de vijfjarige herzieningstermijn.

We kijken uit naar de reactie van de fiscus.


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?