Een Roemeense vennootschap van bewindvoerders en curatoren, in het Roemeense recht ‘insolventiedeskundigen’ genoemd, verstrekt diensten aan ondernemingen die het voorwerp uitmaken van insolventieprocedures. Die diensten houden de deelname in als bewindvoerder of curator aan de insolventieprocedure (tijdens de waarnemingsperiode en de saneringsprocedure, of in de algemene of vereenvoudigde faillissementsprocedure).
In de contracten is hiervoor een maandelijkse vergoedingen en een succesvergoeding van 10% voorzien. De Roemeense wet legt de dienstverrichter de verplichting op om maandelijks verslag uit te brengen over de verrichte diensten en de aan hen verschuldigde vergoeding.
Naar aanleiding van een controle ontstaat er discussie over het tijdstip waarop de op de voormelde vergoedingen verschuldigde btw opeisbaar is geworden. De onderneming geeft de verschuldigde btw pas aan op het moment dat die vergoedingen ontvangen worden. Volgens de Roemeense fiscus is de btw al eerder opeisbaar geworden, met name op de datum van de daadwerkelijke verrichting.
Opeisbaarheid van de btw
Van belang in deze discussie zijn de artikelen 63 en 64, lid 1 btw-richtlijn. Het eerste artikel bepaalt onder meer dat de btw verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de goederenleveringen of de diensten worden verricht. Gaat het om goederenleveringen of diensten die aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, dan worden zij geacht te zijn verricht bij het verstrijken van de periode waarop deze afrekeningen of betalingen betrekking hebben.
En artikel 66 btw-richtlijn geeft de lidstaten om in afwijking van wat voorafgaat, de mogelijkheid om te bepalen dat de btw voor bepaalde handelingen of bepaalde categorieën btw-plichtigen onder meer uiterlijk bij ontvangst van de prijs verschuldigd wordt.
Het Hof heeft met betrekking tot artikel 64, lid 1 btw-richtlijn al geoordeeld dat het hier enkel gaat om diensten die wegens hun aard in aanmerking komen voor gespreide betaling, namelijk die welke gedurende een bepaalde periode niet eenmalig, maar herhaaldelijk of doorlopend worden verricht (C-324/20 dd. 28.10.2021). Volgens het Hof is deze regel alleen van toepassing als het tijdstip of de tijdstippen waarop de diensten daadwerkelijk worden verricht niet eenduidig is of zijn, en tot verschillende beoordelingen kan of kunnen leiden, wat het geval is als de diensten omwille van hun doorlopende of terugkerende karakter gedurende een of meer bepaalde perioden worden verricht. Roemenië heeft ook gebruik gemaakt van door artikel 64, lid 2 btw-richtlijn geboden mogelijkheid om de verrekeningstermijn op maximum één jaar te zetten. Maar die mogelijkheid geldt enkel voor goederenleveringen en diensten die doorlopend worden verricht maar geen aanleiding geven tot periodieke afrekeningen.
Uit de contractueel vastgelegde maandelijkse vergoeding en de verplichte maandelijkse rapportering blijkt volgens het Hof dat, maar te verifiëren door de Roemeense rechter, de betrokken diensten aanleiding gaven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen. Daarom vallen zij onder het eerste lid van artikel 64 btw-richtlijn, en niet onder het tweede lid. De diensten worden dus geacht te zijn verricht bij het verstrijken van de periode waarop deze afrekeningen of betalingen betrekking hebben.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is die of de btw pas verschuldigd wordt op het moment dat de vergoeding daadwerkelijk wordt ontvangen omdat de schuldenaar over onvoldoende middelen op zijn rekeningen beschikt om die vergoedingen te betalen.
Volgens het Hof geeft de btw-richtlijn niet de mogelijkheid om het tijdstip waarop de btw verschuldigd wordt afhankelijk te maken van de voorwaarde dat de vergoeding voor de diensten die gedurende een bepaalde periode zijn verstrekt daadwerkelijk is ontvangen. De btw wordt steeds verschuldigd bij het verstrijken van deze periode, dat is de datum waarop de betaling van de vergoeding normaal verschuldigd is, ook al is die betaling om welke reden dan ook nog niet ontvangen.
Recht op aftrek
De Roemeense onderneming heeft ook nog een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een advocatenmaatschap die (i) haar financiële steun verleent en (ii) het recht verleent om haar naam en logo te gebruiken. De fiscus weigert de door de Roemeense onderneming uitgeoefende aftrek van de btw die de advocatenmaatschap over haar dienstverlening heeft aangerekend omdat de onderneming niet heeft aangetoond dat de betrokken diensten werden gebruikt voor haar btw-belaste handelingen.
Hierover herneemt het Hof haar vaste rechtspraak over het verband (rechtstreeks of onrechtstreeks) dat moet bestaan tussen de gemaakte kosten en de aan btw onderworpen uitgaande handelingen. Het is aan de Roemeense rechter om hierover te oordelen. Hij moet daarbij rekening houden met alle omstandigheden waarin die handelingen hebben plaatsgevonden, namelijk het daadwerkelijke gebruik ervan door de btw-plichtige en de uitsluitende oorzaak van deze aankoop. Een stijging van de omzet of van het volume van de belastbare handelingen is in dat verband niet relevant.
Nieuwe elementen in bezwaarprocedure
Tot slot werd het Hof ook nog gevraagd naar een procedureel element. Als de fiscus in een bezwaarprocedure een besluit vaststelt dat is gebaseerd op nieuwe feitelijke en juridische gegevens waarover de belanghebbende geen standpunt heeft kunnen innemen, dan moet het na afloop van deze bezwaarprocedure genomen besluit nietig worden verklaard als de procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben, zelfs al is de tenuitvoerlegging van de belastingaanslag op verzoek van de belanghebbende parallel aan het beroep in rechte tegen dat besluit geschorst.
Dictum van het Hof
Bestaande klant?
Nieuwe klant?
Bericht voor abonnees: heb je een btw-vraag? Log dan in en stel je vraag via de “stel uw vraag” knop bovenaan.
De btw-lijn BV
Roderveldlaan 100 bus 6
2640 Mortsel (België)
info@btw-lijn.be
BE 0629.761.216