2022 start met heel wat btw-wijzigingen

Gepubliceerd op 3 januari 2022

Vooreerst willen we iedereen het beste toewensen voor het jaar 2022. Uiteraard is het belangrijkste dat we terug kunnen overschakelen naar het normale zoals we dat kenden voor de coronacrisis, of een licht aangepaste versie daarvan. Daarbij hopen we dat we zo snel mogelijk opnieuw op onze vertrouwde locaties onze halfjaarlijkse klantenseminaries kunnen organiseren, en dit op de manier zoals we dat steeds gewend zijn.
Elk jaar hopen we ook, tegen beter weten in, op een iets rustiger jaar inzake btw-wijzigingen. Maar het is dit jaar niet anders: 2022 start met heel wat wijzigingen aan de btw-regels. We geven u hiervan graag een overzicht.
Btw-vrijstelling medische verzorging
Met ingang van 1 januari 2022 wijzigen de regels voor de btw-vrijstelling voor diensten van medische verzorging. Voor die vrijstelling moeten er twee voorwaarden vervuld moeten zijn: de personele en de materiële voorwaarde. 
De personele voorwaarde houdt kort gezegd in dat de dienstverrichter voldoende gekwalificeerd moet zijn om kwaliteitsvolle zorg te kunnen verstrekken. Dat is steeds het geval voor de beoefenaar van een beroep bedoeld in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen van 2015. Voor de beoefenaar van een beroep dat is opgenomen in de wet Colla van 1999 (homeopaat, osteopaat, chiropractor en acupuncturist), is dat vaak het geval (aangesloten bij door de Raad van State erkende beroepsorganisatie of voldoen aan de opleidingscriteria opgenomen in de circulaire 2021/C/114 dd. 20.12.2022). Voor alle voormelde beroepsbeoefenaars geldt dat de door hen in het kader van hun beroep of praktijk verstrekte medische verzorging met therapeutisch doel (de materiële voorwaarde) van btw is vrijgesteld door artikel 44, § 1, 1° Wbtw.
Maar er zijn ook nog beoefenaars van andere dan de hiervoor vermelde gereglementeerde (para)medische beroepen, van wie de diensten inzake medische verzorging met therapeutisch doel van btw vrijgesteld zijn. Voor hen is dan artikel 44, § 1, 2° Wbtw van toepassing. Maar omdat zij niet worden vermoed voldoende gekwalificeerd te zijn om kwaliteitsvolle zorg zoals die van de beroepen bedoeld onder artikel 44, § 1, 1° Wbtw te kunnen verstrekken, moeten zij hun kwalificaties aantonen op basis van een certificaat dat werd afgeleverd door een instelling erkend door een bevoegde overheid van het land waar die instelling gevestigd is. Vooraleer zij de btw-vrijstelling van artikel 44, § 1, 2° Wbtw willen toepassen, moeten zij een kennisgeving doen aan de btw-administratie.
De procedure van die kennisgeving is nu vastgelegd in KB 10. De wetgever heeft hierbij wel een fout gemaakt die nog moet worden rechtgezet. Het KB dd. 27.12.2021 stelt namelijk dat daar een nieuw artikel 7quater wordt ingevoegd. Maar dat artikel bestaat al en regelt de wijze waarop btw-plichtigen hun optie moeten uitoefenen om een onroerende verhuur op basis van artikel 44, § 3, 2°, d) Wbtw aan btw te onderwerpen. Dus zoals blijkt uit de memorie van toelichting, zal het KB 10 nog  rechtgezet moeten worden in die zin dat in artikel 7quater ervan een 2de lid wordt ingevoegd.
In elk geval wordt voorzien dat de verklaring voorafgaand aan de toepassing van de btw-vrijstelling voor medische diensten zoals voorzien in artikel 44, § 1, 2° Wbtw, verstuurd moet worden naar het door de minister of zijn gemachtigde gecreëerde elektronisch adres. Dat mailadres werd al meegedeeld in voormelde circulaire 2021/C/114 en is: VAT.medcare.exemption@minfin.fed.be.
Die verklaring moet de volgende gegevens vermelden:

de naam of de maatschappelijke benaming van de beoefenaar;
het adres van de administratieve of maatschappelijke zetel;
een elektronisch adres, met inbegrip van websites en een telefoonnummer;
in voorkomend geval, het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek;
de officiële of gebruikelijke benaming van het beroep of de praktijk waarop de verklaring betrekking heeft en een nauwkeurige beschrijving ervan;
de benaming van het certificaat dat werd verkregen met het oog op de uitoefening van het beroep of de praktijk bedoeld in 5°, het jaar waarin het werd uitgereikt en de volledige identificatiegegevens van de instelling die het certificaat heeft uitgereikt – een afschrift van dit certificaat moet in bijlage meegestuurd worden, in voorkomend geval samen met een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling in één van de landstalen of in het Engels;
een samenvatting van het academisch programma dat geleid heeft tot de uitreiking van het in 6° bedoelde certificaat, met inbegrip van een lijst van de gevolgde vakken en het aantal gevolgde lesuren;
elk bijkomend element waaruit de beroepservaring blijkt of de voltooiing van een opleiding die nuttig is voor de uitoefening van het beroep of de praktijk bedoeld in 5°.

Al deze gegevens moeten de fiscus in staat stellen te beoordelen of de beoefenaar inderdaad beschikt over de noodzakelijke kwalificaties om voldoende kwalitatieve medische verzorging te verlenen en om een overzicht op te maken van:

de niet gereglementeerde praktijken waarvoor de btw-vrijstelling in artikel 44, § 1, 2° Wbtw voor medische verzorging wordt toegepast;
de certificaten die voor een dergelijk beroep of een dergelijke praktijk die in België niet wettelijk is geregeld, wereldwijd worden uitgereikt.

De fiscus verduidelijkt in het verslag aan de Koning dat hij zich bij voormelde beoordeling zal beroepen op de deskundigheid van de op het gebied van de volksgezondheid bevoegde overheidsdiensten, alsmede op die van de verenigingen, groeperingen of federaties die deze beroepen of praktijken omkaderen.
Klik hier voor een meer gedetailleerde toelichting.

Gemeubeld logies
Vanaf 1 juli 2022 zal in artikel 44, § 3, 2°, a), 3de streepje Wbtw duidelijker worden omschreven wanneer er sprake is van het verschaffen van gemeubeld logies dat niet onder de btw-vrijstelling voor onroerende verhuur valt. Het zal moeten gaan om het verschaffen, voor een periode van minder dan drie maanden, van gemeubeld logies in hotels, motels en inrichtingen met een soortgelijke functie waar gewoonlijk aan betalende gasten onderdak wordt verleend voor een periode van minder dan drie maanden, tenzij die inrichtingen geen van de volgende nauw samenhangende diensten verrichten:

instaan voor het fysiek onthaal van de gasten;
de terbeschikkingstelling van huishoudlinnen en, wanneer het gemeubeld logies wordt verstrekt voor een periode van meer dan een week, de vervanging ervan tenminste eenmaal per week;
het dagelijks verschaffen van het ontbijt;

door de exploitant van het logies of door een derde voor zijn rekening.
De fiscus zal hierover nog een bijkomende commentaar publiceren.
En met de programmawet dd. 27.12.2021 sluit de fiscus vanaf 1 januari 2022 het verschaffen van gemeubeld logies (artikel 44, § 3, 2°, a, derde streepje Wbtw) uit van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw), tenzij die logies verschaft worden door een natuurlijke persoon onder de voorwaarden van artikel 50, § 4 Wbtw (deeleconomie). Voor die uitzondering is het nog belangrijk dat tot 30 juni 2022, de vereiste van de erkenning van het platform bedoeld in artikel 50, § 4 Wbtw niet van toepassing is.

Werkelijk gebruik
Een gemengde btw-plichtige kan voor het bepalen van zijn aftrekbare btw afwijken van het algemeen verhoudingsgetal en het werkelijk gebruik toepassen. Vanaf 1 januari 2023 zal hij van deze keuze een voorafgaandelijk kennisgeving moeten doen aan zijn bevoegd btw-kantoor. Gemengde btw-plichtigen die reeds op 31 december 2022 hun recht op btw-aftrek uitoefenen op basis van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, moeten deze kennisgeving doen vóór 30 juni 2023.
De wijze waarop die kennisgeving moet gebeuren en de procedure volgens dewelke de btw-plichtige kan worden verplicht om zijn recht op btw-aftrek uit te oefenen op basis van het werkelijk gebruik, zullen in een KB worden vastgelegd, net zoals de termijn waarin de voorafgaandelijke kennisgeving moet gebeuren.

Forfaitaire btw-regelingen
In bepaalde sectoren kunnen btw-plichtigen die aan de voorwaarden ervan voldoen, de op hun uitgaande handelingen verschuldigde btw berekenen op basis van een forfaitair vastgestelde omzet. De draagwijdte van die forfaitaire btw-regelingen werd recent al ingeperkt. Zo verdwenen een aantal forfaitaire regelingen omdat ze bijna niet meer werden gebruikt en werd de toepassing van de forfaitaire regelingen voorbehouden voor natuurlijke personen.
Maar omdat het Wetboek van economisch recht ondernemingen nu verplicht een boekhouding te voeren die het mogelijk maakt hun omzet nauwkeurig te bepalen, worden nu ook de overblijvende forfaitaire regelingen, afgeschaft. De wet dd. 27.12.2021 houdende diverse btw-bepalingen, wijzigt artikel 56 Wbtw dat nu voorziet in een gefaseerde afschaffing van de forfaitaire btw-regelingen. Btw-plichtigen die hun economische activiteit aanvangen vanaf 1 januari 2022, kunnen niet meer kiezen voor een forfaitaire regeling. De btw-plichtigen die al bezig zijn op 1 januari 2022, maar geen forfaitaire regeling toepassen, kunnen vanaf dan niet langer opteren om een forfaitaire regeling toe te passen. Btw-plichtigen die op 31 december 2021 wel een forfaitaire regeling toepassen, zullen hiervan gebruik kunnen blijven maken tot 31 december 2027.
Door die wetswijziging moest ook KB 2 in diezelfde zin aangepast worden. Volgens artikel 1, § 1 van dat KB 2 komen nu enkel nog de btw-plichtigen die hun activiteit vóór 1 januari 2022 hebben aangevangen in aanmerking voor de forfaitaire regeling. En artikel 11 KB 2 nieuw voorziet nu dat dit KB buiten werking treedt op 31 december 2027.
Artikel 5 van KB 2 wordt opgeheven. Dat regelde de na te leven modaliteiten in het geval een aan de normale btw-regeling onderworpen btw-plichtige overstapt naar een forfaitaire btw-regeling. Sinds 1 januari 2022 is dergelijke overstap niet meer toegestaan (zie hiervoor). Om diezelfde reden wordt ook artikel 6 KB 2 opgeheven, dat de overgang regelde van de vrijstellingsregeling kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw) naar een forfaitaire btw-regeling.
En in KB 19 (vrijstellingsregeling kleine ondernemingen) worden in artikel 6 de verwijzingen naar de forfaitaire btw-regeling van artikel 56 Wbtw geschrapt.

Bijzondere landbouwregeling
Landbouwondernemingen kunnen onder de in artikel 57 Wbtw gestelde voorwaarden ook kiezen voor een bijzondere regeling. Die houdt kort gezegd in dat ze geen btw-aangiftes indienen, geen btw op hun verkopen moeten afdragen, maar ook geen btw op hun aankopen kunnen recupereren. Zij mogen wel een forfaitaire compensatie aanrekenen aan hun btw-plichtige klanten en aan hun klanten niet-belastingplichtige rechtspersonen die gehouden zijn hun intracommunautaire verwervingen van landbouwproducten aan de btw te onderwerpen in de lidstaat van aankomst.
Tot 31 december 2021 kunnen zij de handelingen die onder de bijzondere landbouwregeling vallen, combineren met andere btw-activiteiten zonder voor de eerste die bijzondere regeling te verliezen, zolang die andere activiteiten onder de vrijstellingsregeling kleine ondernemingen of onder een forfaitaire regeling vallen.
Door het verdwijnen van de forfaitaire btw-regelingen, worden de landbouwondernemingen beperkt in hun mogelijkheden om naast hun activiteiten onder de bijzondere landbouwregeling nog andere activiteiten te verrichten, zonder voor die eerste de bijzondere landbouwregeling kwijt te spelen. Daarom werd artikel 57 Wbtw met ingang van 1 januari 2022 aangepast. Handelingen die onder de bijzondere landbouwregeling vallen, kunnen deze bijzondere regeling blijven genieten als de btw-plichtige daarnaast op bijkomstige wijze handelingen verricht die aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze zijn uit hun aard verbonden met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming;
de door die handelingen gerealiseerde omzet, exclusief btw, bedraagt in de loop van het kalenderjaar niet meer dan 30 pct. van het totale omzetcijfer van de landbouwonderneming en heeft in de loop van het voorafgaande kalenderjaar dat percentage niet overschreden.

De Koning heeft de lijst bepaald van de handelingen die aan deze voorwaarden voldoen. Artikel 2, § 1 KB 22 somt de handelingen op waarvoor de btw-plichtige onvoorwaardelijk de forfaitaire landbouwregeling kan genieten. Het gaat ten eerste om de leveringen van door de landbouwondernemer voortgebrachte producten of geteelde dieren. De bepaling in § 2 van dat artikel dat leveringen op groot- of kleinhandelsmarkten en leveringen in het klein, van deur tot deur, of in een inrichting voor de verkoop in het klein van de bijzondere landbouwregeling uitsluit, wordt geschrapt waardoor deze handelingen mee geïntegreerd worden in de lijst van handelingen die hoe dan ook onder de landbouwregeling vallen.
Verder voorzag artikel 2, § 1 KB 22 al dat de diensten verstrekt ter uitvoering van overeenkomsten van contractteelt of contractmesterij, onderlinge landbouwhulp en de leveringen van gebruikte bedrijfsmiddelen en andere in het landbouwbedrijf gebruikte goederen onder de bijzondere landbouwregeling vallen. Aan die lijst worden nu ook de volgende handelingen toegevoegd:

de toelating aan een veeteeltbedrijf om tegen betaling van een vergoeding al dan niet vloeibare dierlijke mest uit te spreiden op landbouwgronden;
het tegen vergoeding ophalen van bedorven of beschadigde land- of tuinbouwproducten om ze op landbouwgronden uit te spreiden;
de tijdelijke overdracht van productiequota (de definitieve overdracht tegen vergoeding van een productiequotum of de definitieve beëindiging tegen vergoeding van de melkproductie worden niet aangemerkt als een aan btw onderworpen dienst – beslissing nr. E.T. 87.178 dd.  09.01.1998);
de overdracht van emissierechten met betrekking tot de landbouwonderneming (dat is de maximaal toegelaten hoeveelheid nutriënten in de dierlijke mest die jaarlijks op een inrichting door dieren mag geproduceerd worden (beslissing nr. E.T. 109.249 dd. 08.04.2005);
de overdracht van premierechten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
de diensten, andere dan tuinwerkzaamheden en het verrichten van seizoensgebonden werk in onroerende staat (artikel 2, § 2, 2de lid, 2° KB 22), die bijdragen tot de voortbrengst van landbouw- of bosbouwproducten.

Deze handelingen werden onder de vorige reglementering ook reeds beschouwd als deel uitmakend van de normale activiteit van een landbouwondernemer, ofwel op basis van artikel 2, § 1 KB 22 oud, ofwel op basis van administratieve toleranties. Deze handelingen maken hoe dan ook de kern van de landbouwactiviteit uit en zorgen trouwens voor het leeuwenaandeel van de inkomsten van die landbouwondernemingen.
Artikel 2, § 2 KB 22 voorziet in de uitzonderingen op de regel dat de bijzondere landbouwregeling niet gecombineerd kan worden met andere handelingen waarop die regeling niet van toepassing is. Zoals hiervoor vermeld wordt ook deze lijst uitgebreid omwille van de afschaffing van de forfaitaire btw-regelingen, die wel gecombineerd konden worden met handelingen onder de bijzondere landbouwregeling. De handelingen die uit hun aard verbonden zijn met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming en dus mits naleving van de voormelde 30%-regel gecombineerd mogen worden met de bijzondere landbouwregeling, zijn:

de door de landbouwondernemer verrichte leveringen en diensten, wanneer die betrekking hebben op producten of dieren die hij heeft voortgebracht of geteeld en die niet onderworpen zijn aan het tarief van 6%, met uitzondering van ruwe en niet tot verbruik bereide tabak (de 30%-regel is niet van toepassing en de bijzondere landbouwregeling blijft in ieder geval gelden als deze handelingen worden verricht ten gunste van coöperatieve groeperingen van producenten die door de bevoegde autoriteit erkende veilingen van landbouwproducten organiseren);
seizoengebonden werk in onroerende staat zoals het strooien van grind of het ruimen van sneeuw op de wegen voor rekening van een gemeente, bebossingswerkzaamheden voor rekening van bosuitbaters of houthandelaren en bebouwings- of oogstwerken uitgevoerd voor rekening van andere landbouwers;
de verkoop van de via het bedrijf geproduceerde elektriciteit;
de overdracht van groene stroomcertificaten met betrekking tot de via het bedrijf geproduceerde elektriciteit;
de overdracht van via het bedrijf geproduceerde thermische energie of warmtekrachtkoppelingscertificaten;
de levering van voortgebrachte producten of geteelde dieren die een andere dan primaire verwerking hebben ondergaan;
de verpachting van jachtgebieden;
de verhuur van substantiële of een geheel van meerdere bestanddelen van het landbouwbedrijf wanneer de landbouwer zijn landbouwactiviteit voortzet met het resterende deel van het bedrijf;
het opmeten van landbouwpercelen en het nemen van grondstalen;
de diensten op educatieve boerderijen en zorgboerderijen;
de terbeschikkingstelling van gemeubeld logies binnen het bedrijf en, meer algemeen, het toerisme op de boerderij;
de restaurantdiensten binnen het bedrijf.

Artikel 2, § 3 KB 22 nieuw voorziet dat als de landbouwondernemer niet aan de twee hogervermelde  voorwaarden voldoet of ook nog handelingen verricht die niet in de voormelde lijst zijn opgenomen, dan wordt hij onderworpen aan de normale btw-regeling, of als hij aan de voorwaarden ervan voldoet aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, voor zijn gehele economische activiteit, dus ook voor de handelingen opgenomen in het nieuwe artikel 2, § 1 KB 22 die in beginsel onder de bijzondere landbouwregeling vallen.
Artikel 2, § 4 KB 22 sluit de intracommunautaire afstandsverkopen vanuit België, waarbij de micro-ondernemingsregeling niet van toepassing is, uit van de bijzondere landbouwregeling. Deze verkopen die steeds onder de gewone btw-regels vallen, kunnen onder de hogervermelde voorwaarden wel gecombineerd worden met de bijzondere landbouwregeling (ook al zijn ze niet opgesomd in voormelde lijst).

Btw-vrijstelling voor bepaalde ledenorganisaties zonder winstoogmerk
Artikel 44, § 2, 11° Wbtw voorziet een btw-vrijstelling voor diensten en nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen die instellingen zonder winstoogmerk met doeleinden van politieke, syndicale, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, filantropische of staatsburgerlijke aard verrichten voor en in het gemeenschappelijk belang van hun leden, tegen betaling van een krachtens de statuten bepaalde bijdrage.
Dat artikel voorzag dat de Koning ter voorkoming van concurrentieverstoring de vrijstelling afhankelijk kon maken van aanvullende voorwaarden. Maar er is nooit een KB gekomen om hieraan uitvoering te geven. Nochtans voorziet artikel 132, 1, l) btw-richtlijn in de verplichting aan de lidstaten om de toepassing van de vrijstelling afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat ze niet tot concurrentieverstoring kan leiden. Daarom wordt deze voorwaarde met ingang van 10 januari 2022 (de 10de dag na de publicatie in het Belgisch Staatsblad) in artikel 44, § 2, 11° Wbtw ingevoegd.

Btw-vrijstelling voor strijdkrachten
Onder de huidige wetgeving kan men geen beroep doen op de btw-vrijstelling voor goederenleveringen en diensten verricht voor de strijdkrachten van de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag als de strijdkrachten van een lidstaat deelnemen aan activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB – afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie).
Daarom voorziet richtlijn 2019/2235 van 16 december 2019 vanaf 1 juli 2022 in een btw-vrijstelling voor:

door de strijdkrachten van een lidstaat ingevoerde goederen die bestemd zijn voor gebruik door die strijdkrachten of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover die strijdkrachten buiten hun lidstaat deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB;
de levering van goederen of diensten die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van een lidstaat of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover die strijdkrachten buiten hun lidstaat deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

Leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten van de lidstaat waar deze goederen of diensten worden geleverd, moeten van de btw- vrijstelling worden uitgesloten.
De vrijstellingen moeten alleen gelden voor situaties waarin de strijdkrachten taken uitvoeren die rechtstreeks verband houden met een defensie-inspanning in het kader van het GVDB en mogen geen betrekking hebben op civiele missies in het kader van het GVDB.
Goederen of diensten die worden geleverd voor gebruik door burgerpersoneel, kunnen slechts onder de vrijstellingen vallen indien het burgerpersoneel strijdkrachten begeleidt die buiten hun lidstaat taken uitvoeren die rechtstreeks verband houden met een defensie-inspanning in het kader van het GVDB.
Taken die uitsluitend door burgerpersoneel worden verricht of die uitsluitend met behulp van civiele vermogens worden verricht, mogen niet als defensie-inspanning worden beschouwd.  De vrijstellingen mogen onder geen omstandigheden betrekking hebben op goederen en diensten die de strijdkrachten inkopen voor gebruik door henzelf of het hen begeleidende burgerpersoneel in hun eigen lidstaat.
De Belgische fiscus heeft deze bepalingen omgezet in het Btw-wetboek en deze treden in werking op 1 juli 2022.
In artikel 42, § 3 Wbtw wordt een 4°bis ingevoegd dat een btw-vrijstelling instelt voor de invoer van goederen, goederenleveringen en diensten die op het Belgisch grondgebied worden verricht voor de strijdkrachten van andere lidstaten die op het Belgisch grondgebied aanwezig zijn.
In datzelfde artikel wordt ook een 4°ter ingevoegd. Dat voorziet in een btw-vrijstelling voor de goederenleveringen en dienstverrichtingen die naar een andere lidstaat worden verricht (de handeling heeft een grensoverschrijdend karakter) en die bestemd zijn voor de strijdkrachten van een andere lidstaat dan de lidstaat van bestemming van de goederen of diensten (de lidstaat op het grondgebied waarvan de strijdkrachten zich bevinden).
Daarnaast wordt ook artikel 25quater, § 2 Wbtw aangepast zodat er een btw-heffing in België plaatsvindt op goederen die door bepaalde strijdkrachten van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat (dan België) niet tegen de algemene belastingvoorwaarden van de interne markt van die lidstaat werden verworven en die vervolgens vanuit die lidstaat in België worden binnengebracht. Deze handeling zal voortaan ook gelijkgesteld worden met een belastbare intracommunautaire verwerving, tenzij de invoer van dezelfde goederen in België door dezelfde strijdkrachten vrijgesteld kan worden door artikel 42, § 3, eerste lid, 4°bis Wbtw nieuw (zie hiervoor).
Stel dat de Belgische strijdkrachten in België goederen invoeren die ze hier gebruiken in het kader van de deelname aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. De voormelde vrijstelling van artikel 42, § 3, eerste lid, 4°bis Wbtw nieuw is dan niet van toepassing omdat die goederen in België niet bestemd zijn voor de strijdkrachten van een andere lidstaat dan België, wat een vereiste is voor de toepassing van die vrijstelling.
De Belgische strijdkrachten zouden dan als alternatief die goederen met btw-vrijstelling kunnen aankopen in Nederland om ze vervolgens naar België te brengen. Als die overbrenging hier niet belast zou worden, dan zouden deze goederen ten onrechte vrijgesteld blijven van btw.
Tot slot wordt ook de tekst van artikel 25quater, § 2 Wbtw aangepast zodat hij nauwer aansluit met de tekst van de btw-richtlijn. De huidige tekst stelt enkel met een intracommunautaire verwerving gelijk, de toewijzing in België door het Belgisch leger van goederen die niet zijn verworven tegen de algemene belastingvoorwaarden van de Duitse interne markt. Rekening houdend met recente evoluties in de stationering van Belgische strijdkrachten is het evenwel niet uitgesloten dat deze bepaling ook in andere situaties toepassing zou kunnen vinden. Die zijn nu ook voorzien in artikel 25quater, § 2 Wbtw.

Verlenging tot 30 juni 2022 van de tijdelijke vrijstelling voor de invoer in 23 lidstaten van goederen nodig in de strijd tegen COVID-19
In haar besluit (EU) 2020/491 van 3 april 2020 staat de Europese Commissie de lidstaten toe om noodzakelijke goederen in de bestrijding van het coronavirus met vrijstelling van de btw in te voeren. Die regel gold in eerste instantie voor goederen die van 30 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 werden ingevoerd en werd nadien meermaals verlengd:

Besluit 2020/1101 dd. 23.07.2020: verlenging tot 31 oktober 2020;
Besluit 2020/1573 dd. 28.10.2020: verlenging tot 31 december 2020:
Besluit 2021/2693 dd. 19.04.2021: verlenging tot 31 december 2021.

De fiscus becommentarieert deze vrijstelling in zijn circulaire 2020/C/54 dd. 17.04.2021.
Op vraag 23 lidstaten heeft de Commissie voormelde vrijstelling verlengd tot 30 juni 2022. De vrijstelling geldt voor de invoeren van de bedoelde  goederen in: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Luxemburg, Malta,  Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje, Tsjechië en Zweden.

Tijdelijke btw-vrijstelling voor invoeren door en goederenlevering en diensten aan de Europese Commissie (en agentschappen en organen) in de strijd tegen de COVID-19-pandemie
In artikel 42, § 3 Wbtw wordt een 3°bis ingevoerd als omzetting van de richtlijn 2021/1159 dd. 13.07.2021. Die bepaling stelt vanaf 1 januari 2021 een btw-vrijstelling in voor de invoer van goederen (in België) door de Europese Commissie of een krachtens het Unierecht opgericht agentschap of orgaan, alsook de leveringen van goederen en diensten (in België) aan deze instellingen en organen, wanneer de Europese Commissie of een dergelijk agentschap of orgaan deze goederen aankoopt of invoert in het kader van de uitvoering van de hen bij het Unierecht toevertrouwde taken ter bestrijding van de COVID-19-pandemie. De vrijstelling geldt niet als de aangekochte goederen en diensten of de ingevoerde goederen onmiddellijk of op een later tijdstip worden gebruikt voor latere leveringen onder bezwarende titel door de Europese Commissie of dergelijk agentschap of orgaan.
Als niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor die btw-vrijstelling, zijn vanaf dat moment de invoer en de leveringen van deze goederen evenals de diensten aan btw onderworpen onder de voorwaarden die op dat moment gelden krachtens de bepalingen van het Wetboek en de uitvoeringsbesluiten. In dit geval moet de Europese Commissie of het betrokken agentschap of orgaan, de Belgische fiscus hiervan in kennis stellen. In KB 6 is nu ook opgenomen, in een nieuw artikel 4bis, dat die kennisgeving moet gebeuren bij aangetekende zending.
De in artikel 151, lid 1 btw-richtlijn geregelde vrijstellingen (de vrijstellingen bedoeld in artikel 42, § 3, 1ste lid, 1° tot 8° Wbtw) zijn van toepassing met inachtneming van de door de lidstaat van ontvangst vastgestelde beperkingen, totdat (op Europees niveau) een uniforme btw-regeling is vastgesteld. Die lidstaat van ontvangst is voor diplomaten de lidstaat waarin de diplomaat als dusdanig geaccrediteerd is, voor strijdkrachten die waar ze gelegerd zijn, en voor internationale instellingen die welke als dusdanig is erkend door de internationale overeenkomst die de organisatie opricht of door het zetelakkoord. Die bepaling geldt echter niet voor de nieuwe vrijstelling voor goederen en diensten in de strijd tegen de COVID-19-pandemie. De Belgische fiscus maakt van die aanpassing gebruik om de voormelde bepaling, die tot op heden nog niet was omgezet in het Belgische btw-wetboek, in te voeren in een nieuw vijfde lid in artikel 42, § 3 Wbtw. Dat die bepaling niet van toepassing is op goederen en diensten in de strijd tegen de COVID-19-pandemie, moet voorkomen dat de toepassing van deze vrijstelling, die van hoger algemeen belang is, zou kunnen worden beperkt, en bevordert zo de daadwerkelijke uniforme toepassing van die btw-vrijstelling in de gehele Unie.

Meedelen btw-nummer
Btw-plichtigen die zich niet voor de btw hebben moeten registreren, moeten toch een btw-nummer toegekend krijgen als zij onder meer schuldenaar worden van Belgische btw op een dienst die onder de B2B-hoofdregel valt of als zij een dienst verrichten die ze op hun intracommunautaire opgave moeten vermelden. Zij kunnen voor hun intracommunautaire verwervingen van goederen dit nummer slechts rechtsgeldig gebruiken nadat zij de fiscus hebben geïnformeerd over hun verplichting of hun keuze om hun intracommunautaire verwervingen in België aan de btw te onderwerpen.
Artikel 50, § 1, 2de lid Wbtw oud legde die voorafgaande melding aan het bevoegd btw-kantoor niet op voor het rechtsgeldig kunnen gebruiken van hun BE-nummer voor hun intracommunautaire verwervingen van accijnsgoederen. Maar die beperking was niet correct en wordt dus geschrapt. Vanaf 1 januari 2022 kunnen voormelde btw-plichtigen hun BE-nummer dus ook voor de IC-verwervingen van accijnsgoederen enkel rechtsgeldig gebruiken na een voorafgaandelijke kennisgeving aan hun bevoegd btw-kantoor.
Ingevolge artikel 53quater, § 1 Wbtw oud moeten onder meer de vrijgestelde kleine ondernemingen en de btw-plichtigen onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling hun BE-nummer steeds meedelen aan hun leveranciers en klanten, tenzij het om een IC-verwerving gaat van andere goederen dan accijnsgoederen en de btw-plichtige niet verplicht is die IC-verwervingen in België aan de btw te onderwerpen (geen drempeloverschrijding en geen keuze tot IC-verwerving). Volgens deze tekst moeten zij dus bij een IC-verwerving van accijnsgoederen hun BE-nummer wel opgeven aan hun leveranciers, wat tot gevolg heeft dat zij voor de andere goederen kiezen om hun IC-verwervingen in België al aan de btw te onderwerpen voordat ze hun € 11.200-drempel hebben overschreden. Daarom voorziet artikel 53quater, § 1 Wbtw nieuw dat zij voor al hun IC-verwervingen in België hun BE-nummer niet moeten opgeven zolang ze de voormelde drempel niet hebben overschreden en daarbij er ook niet voor hebben gekozen om hun IC-verwervingen in België aan de btw te onderwerpen.
Hetzelfde geldt voor de volledig vrijgestelde btw-plichtigen zonder recht op btw-aftrek. Zij kunnen verplicht zijn om zich voor btw te laten registreren als ze diensten die onder de B2B-hoofdregel vallen, afnemen van een dienstverrichter die niet in België is gevestigd of als zij een dienst verrichten die ze op hun intracommunautaire opgave moeten vermelden. Artikel 53quater, § 2 Wbtw wordt ook aangepast zodat zij niet verplicht zijn hun BE-nummer aan hun leverancier mee te delen in het geval van een intracommunautaire verwerving van accijnsgoederen of een nieuw vervoermiddel.
En ook voor de leden van een btw-eenheid die volledig is vrijgesteld zonder recht op btw-aftrek, wordt artikel 53quater, § 4 Wbtw in dezelfde zin aangepast.

Btw-teruggaaf
Niet in België gevestigde btw-plichtigen kunnen de Belgische btw terugvragen die ze in het kader van hun btw-activiteiten oplopen. De wetgever wil de procedures voor de buiten de EU gevestigde btw-plichtigen gelijk schakelen aan die welke van toepassing zijn voor de buiten België maar binnen de EU gevestigde btw-plichtigen. Om die gelijkschakeling, die in hoofdzaak moet gebeuren in KB 55, mogelijk te maken, werd artikel 76, § 2 Wbtw aangepast.
Verder is ook gebleken dat de machtigingen die aan de Koning werden verleend met betrekking tot het regelen van btw-teruggaven in andere dan de voormelde gevallen, aangepast moesten worden. Zo worden de machtigingen voor het regelen van inhoudingen van btw-tegoeden preciezer geformuleerd.

Maandelijkse btw-teruggaaf
Als voor een bepaalde aangifteperiode de aftrekbare btw de verschuldigde btw overtreft, wordt dat saldo in het voordeel van de btw-plichtige automatisch naar het volgende tijdvak (aangifteperiode) overgedragen (art. 47, 2de  lid Wbtw en art. 81, § 1 KB nr. 4). Dat bedrag wordt dan als een tegoed op de fiscus ingeschreven op de btw-rekening-courant van de btw-plichtige (waar het eventueel verrekend wordt met een andere nog openstaande btw-schuld).
In principe is voorzien dat deze tegoeden bij het einde van het kalenderjaar, op uitdrukkelijk verzoek van de btw-plichtige, terugbetaald worden binnen de drie maanden na het verstrijken van het kalenderjaar (art. 76, § 1, 1ste lid Wbtw). Maar de wet voorziet ook dat btw-tegoeden vroeger terugbetaald kunnen worden (art. 76, § 1, 3de lid Wbtw en art. 81, § 2 KB nr. 4). Die maatregel houdt in dat btw-plichtigen in principe elk kwartaal hun btw-tegoed kunnen terugvragen.
Daarenboven stelt artikel 81, § 2, 1ste lid, 3° KB 4 maandaangevers in de mogelijkheid een vergunning aan te vragen om hun btw-tegoeden maandelijks terugbetaald te krijgen. Daarvoor moeten ze aan verschillende voorwaarden voldoen. Eén daarvan is dat de tijdens het verstreken kalenderjaar gerealiseerde omzet voor minstens 30% moet bestaan uit specifiek in die bepaling opgesomde handelingen. Onder die opsomming vallen ook bepaalde onroerende handelingen die aan een verlaagd btw-tarief zijn onderworpen. En daar worden nu de handelingen aan toegevoegd die onderworpen zijn aan de tijdelijke btw-verlaging voor afbraak en heropbouw die volgens artikel 1quater KB 20 van toepassing is van 1 januari 2021 tot 31 december 2022 (de minister heeft al aangekondigd om binnen de regering te pleiten voor een verlenging van die tijdelijke btw-verlaging).

Medische haarprothesen
Vanaf 1 januari 2022 geldt een verlaagd btw-tarief van 6% voor haarprothesen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze moeten voorgeschreven zijn door de behandelende arts of dermatoloog;
ze moeten voorgeschreven zijn ter behandeling van:

volledige kaalhoofdigheid door radiotherapie en/of antimitotische chemotherapie;
alopecia areata zo het alopecia-oppervlak meer dan 30 % bedraagt;
cicatriciële alopecia van fysisch-chemische, traumatische of inflammatoire oorsprong zo het alopeciaoppervlak meer dan 30 % bedraagt;
cicatriciële alopecia van radiotherapeutische oorsprong;

ze moeten bedoeld zijn in deel 1, hoofdstuk 2, afdeling 5, § 1, van de bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2002 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoetkomt in de kosten van de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 20°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.

Ouderdomsvereiste voor 6% btw op onderhoud, herstelling en renovatie privéwoningen
Onder strikte voorwaarden geldt in bepaalde gevallen (rubrieken XXXI en XXXVIII van de tabel A van de bijlage bij KB 20) een verlaagd btw-tarief voor onder meer onderhoud, herstelling en renovatie van privéwoningen. Eén van die voorwaarden betreft de ouderdom van het gebouw waaraan de werken worden uitgevoerd. Als de afnemer, vaak een particulier, dat verlaagd btw-tarief wil genieten, dan moet hij aan zijn leverancier een verklaring doen met betrekking tot de ouderdom van het gebouw. Maar tot 31 december 2021 werd die ‘ouderdom’ berekend in functie van het tijdstip waarop de btw opeisbaar wordt. En dat is voor particulieren een niet altijd even duidelijk begrip.
Daarom dat vanaf 1 januari 2022 die ouderdom berekend moet worden aan de hand van de datum van de factuur van de dienstverrichter. De ouderdom van tien of vijftien jaar (naargelang de toepasselijke rubriek van tabel A van de bijlage bij KB 20) wordt teruggerekend vanaf de datum van de eerste factuur met betrekking tot de handelingen die het voorwerp uitmaken van het contract (en dus van de werf volgens de memorie van toelichting) tussen de aannemer en zijn afnemer. Die berekeningswijze is vanaf 1 januari 2022 als volgt in de betreffende rubrieken opgenomen: de eerste ingebruikneming moet hebben plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar dat ten minste tien/vijftien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot de betrokken handelingen.
Voorbeeld: voor de renovatie van een woning die op 17 november 2012 voor het eerst in gebruik wed genomen, reikt de aannemer zijn eerste factuur uit op 17 januari 2022. Op die datum is de woning nog geen tien jaar oud, maar ze is wel in gebruik genomen in het tiende jaar voorafgaand aan het jaar van de eerste ingebruikname.
Met de nieuwe formulering blijft dus ook de administratie tolerantie behouden dat de berekening van de ouderdom mag gebeuren op basis van kalenderjaren, en dat men die niet van dag tot dag moet maken.
Anderzijds betekent de nieuwe formulering dat als de eerste factuur wordt uitgereikt terwijl de ouderdomsvereiste niet is vervuld, en het verlaagd btw-tarief dus niet van toepassing is, dan kunnen de volgende facturen met betrekking tot hetzelfde contract evenmin het verlaagd btw-tarief genieten. Onder de oude regeling was het, omwille van de berekening op basis van het tijdstip van opeisbaarheid in plaats van de datum van de eerste factuur, wel mogelijk dat op de eerste factuur voor de onroerende handelingen 21% btw verschuldigd was en op een volgende factuur voor diezelfde handelingen maar 6%.

Het attest bij het verlaagd btw-tarief voor onroerende werken
In de rubrieken XXXI, XXXII, XXXIII en XXXVIII van tabel A van de bijlage bij KB 20, was voorzien dat voor de betrokken onroerende handelingen, de klant een attest moest ondertekenen om zijn dienstverrichter te vrijwaren van zijn aansprakelijkheid als die het verlaagd btw-tarief ten onrechte had toegepast.
Voor rubriek XXXVIII wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat ten minste tien jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken, (2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt en (3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
Voor rubriek XXXI wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat ten minste vijftien jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken, (2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt en (3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. Van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
Voor rubriek XXXII wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning die, in ieder geval na de uitvoering ervan, specifiek aangepast is om door een gehandicapte als privéwoning te worden gebruikt, (2) die woning bestemd is om te worden verhuurd, door één van de personen bedoeld in rubriek XXXII, § 1, 1°, van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven en (3) die werken worden verstrekt en gefactureerd aan één van de personen bedoeld in rubriek XXXII, § 1, 1°, van tabel A van de bijlage bij het voormelde koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
En voor rubriek XXXIII wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat de werken (1) worden verricht aan woningcomplexen bestemd om te worden gebruikt voor huisvesting van gehandicapten en (2) worden verstrekt en gefactureerd aan een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon die een instelling beheert die op duurzame wijze, in dag- en nachtverblijf, personen met een handicap huisvest en die om deze reden een tegemoetkoming geniet van een fonds of een agentschap voor personen met een handicap dat door de bevoegde overheid is erkend. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
Dus als de afnemer de factuur niet binnen de maand schriftelijk betwist, dan heeft hij aan zijn dienstverrichter verklaard dat de voorwaarden voor het verlaagd btw-tarief vervuld zijn. Maar die bevestiging geldt enkel voor de toepassingsvoorwaarden die uitsluitend door de afnemer kunnen bevestigd worden. Het is ook enkel als één of meer van die voorwaarden niet vervuld zijn, dat de aannemer ontheven kan worden van zijn aansprakelijkheid als hij het verlaagd btw-tarief ten onrechte toepast.
Gaat het om andere toepassingsvoorwaarden die niet vervuld zijn (bijvoorbeeld werken met betrekking tot de aanleg van een zwembad of een sauna of ingeval van tuinwerken of loutere reinigingsdiensten), blijft de aansprakelijkheid van de aannemer als primaire schuldenaar van de te weinig aangerekende btw behouden.
De voormelde verklaring moet op alle facturen worden vermeld, dus niet bijvoorbeeld enkel op de eerste voorschotfactuur.

Privéwoningen voor gehandicapten
Vanaf 1 januari 2022 wordt het verlaagd btw-tarief van 6% voor onroerende handelingen met betrekking tot privéwoningen voor gehandicapten uitgebreid naar de in rubriek XXXII van de tabel A van de bijlage bij KB 20 bedoelde handelingen die worden verstrekt en gefactureerd aan stichtingen van openbaar nut. Die waren voorheen niet als begunstigde in die regeling opgenomen.

Afstandsverkopen – (I)OSS-regeling
De wetgever stuurt de omzetting in het Btw-wetboek bij van de sinds 1 juli 2021 geldende communautaire regels voor afstandsverkopen.
Voor afstandsverkopen met invoer van goederen voorzag artikel 15, § 1, 2° en 3° Wbtw enkel in bijzondere plaatsbepalingsregels als België de lidstaat van bestemming is. Met terugwerkende kracht naar 1 juli 2021 zorgt een nieuwe § 2bis in artikel 15 Wbtw ervoor dat ook de bijzondere plaatsbepalingsregels van artikel 33 btw-richtlijn in het Wbtw zijn omgezet in het geval de goederen in België worden ingevoerd (voor zendingen van meer dan 150 euro of zendingen tot 150 euro waar de invoer onder de IOSS-regeling gebeurt – zendingen tot 150 euro waarbij de IOSS-regeling niet wordt gebruikt kunnen enkel in de lidstaat van bestemming ingevoerd worden) maar de bestemming ervan, en dus de plaats van de levering, in een andere lidstaat ligt. In die gevallen voorziet artikel 53, § 2, 1ste lid Wbtw, maar slechts vanaf 1 januari 2022, in de verplichting om een factuur uit te reiken. Tenzij de OSS-Unieregeling wordt gebruikt voor de invoer, althans volgens de in het Staatsblad gepubliceerde tekst die verwijst naar de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 btw-richtlijn (OSS-Unieregeling). De wetgever is waarschijnlijk in artikel 53, § 2, 1ste lid Wbtw nieuw de verwijzing naar de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4 btw-richtlijn (IOSS-regeling) vergeten toevoegen.
Btw-plichtigen die niet in de Gemeenschap gevestigd zijn en die in België willen registreren voor de toepassing van de IOSS-regeling, moeten een tussenpersoon aanduiden die in hun naam en voor hun rekening, de btw-verplichtingen zal vervullen die aan het gebruik van die bijzondere regeling verbonden zijn. Artikel 58quinquies, § 9 Wbtw nieuw voorziet vanaf 10 januari 2022 in een expliciete machtiging aan de Koning om de onder die regeling na te leven formaliteiten te bepalen met betrekking tot de aangifte van de verrichte handelingen, de betaling van de verschuldigde btw, het bijhouden van een gepaste boekhouding, de teruggaaf van de btw en de door de voormelde tussenpersoon te vervullen formaliteiten om te kunnen worden aangewezen.
Tot slot voorziet artikel 91 Wbtw nieuw dat er vanaf 10 januari 2022 ook nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn bij niet-betaling van btw binnen de OSS-regeling (OSS-niet-Unieregeling, OSS-Unieregeling, OSS-invoerregeling) en de bijzondere regeling voor aangifte en betaling invoer-btw (enkel voor de Belgische btw).

Bekrachtiging KB’s
De volgende KB’s inzake btw-tarieven worden bekrachtigd met ingang van hun respectieve dag van inwerkingtreding:

KB dd. 27.04.2021: tijdelijke btw-verlaging restaurant- en cateringdiensten;
KB dd. 29.09.2021: verlenging tijdelijke btw-verlaging tot 31.12.2021 voor mondmaskers en hydroalcoholische gels.

Verlenging tot 31 maart 2022 van 6% btw op mondmaskers en handgels
In de strijd tegen de COVID-19-pandemie voerde de fiscus tijdelijk een btw-verlaging in naar 6% voor de leveringen, de intracommunautaire verwervingen en de invoer van de bij GN-goederencodes in artikel 1ter KB 20 opgesomde mondmaskers en hydroalcoholische gels. Die tijdelijke btw-verlaging liep normaal af eind 2021.
Door de plotse verslechtering tijdens het vierde kwartaal van de gezondheidssituatie in ons land, besliste het Overlegcomité dd. 17.11.2021 om vanaf 20 november 2021 het dragen van een masker vanaf de leeftijd van tien jaar in een heel aantal situaties te verplichten. In andere situaties waar besmetting via de lucht mogelijk is, blijft het dragen van een mondmasker sterk aanbevolen. Daarom heeft de regering beslist de tijdelijke btw-verlaging te verlengen tot 31 maart 2022.
Ook het desinfecteren van de handen met hydroalcoholische gels is een eenvoudig en efficiënt middel om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Daarom dat ook hiervoor de tijdelijke btw-verlaging wordt verlengd tot 31 maart 2022.

E-notariaat
Het E-notariaat is het systeem van elektronische gegevensuitwisseling tussen de FOD Financiën en sommige ministeriële ambtenaren bij de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een voor hypotheek vatbaar goed en naar aanleiding van het opmaken van een attest of akte van erfopvolging. Aan die regelgeving werden met de wet dd. 11.02.2019 enkele wetswijzigingen doorgevoerd. De fiscus heeft deze toegelicht in zijn circulaire 2019/C/35 dd. 26.04.2019.
Aan de gewijzigde artikelen 93ter tot 93quinquies Wbtw werd uitvoering gegeven door het KB dd. 22.06.2020.
De bijlage 1, 2, 3 en 4 van dat KB worden vervangen. In de bijlagen 1, 2 en 4 verduidelijkt de Nederlandse tekst dat bij de aard van de ontworpen akte men moet aanduiden ‘vervreemding’, ‘hypotheekstelling’ of ‘hypotheekstelling bij verwerving’.
In bijlage 2 (i.e. inlichting dat de door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ontvanger) wordt opnieuw een rubriek ingevoegd voor het geval het voor hypotheek vatbare goed wordt belast met een hypotheek (herneemt ook hetgene dat reeds bestond in bijlage 3 bij het ministerieel besluit van 28 oktober 2009). Zo moet worden meegedeeld ten voordele van wie en voor welk bedrag een hypotheek wordt genomen en voor welk bedrag de notaris middelen onder zich houdt. Ter identificatie van de schuldeisers volstaat voortaan een identificatie door middel van naam, voornaam, rechtsvorm en adres; het persoonsnummer wordt niet langer gevraagd.
De vereenvoudiging ingevoerd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2020 om voor belastingplichtigen-niet-inwoners-professionelen bij de vervreemding of hypothecaire aanwending van onroerende goederen en vaartuigen slechts één formulier te gebruiken, wordt opgeheven om technische en toepassingsredenen. Bijlage 4 wordt in die zin aangepast dat het voortaan enkel geldt voor onroerende goederen.
 


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?